12.2.Ook dit betoog slaagt niet. Postvervoer dat wordt verzonden met gebruikmaking van het landelijk dekkend vijfdaags bezorgnetwerk van PostNL valt onder artikel 9 van de Postwet 2009. Of de “Brief met Legitimatie” een dienst is die door PostNL wordt ingekocht doet hier niet aan af. Vast staat dat het gaat om postvervoer en dat PostNL een landelijk dekkend vijfdaags bezorgnetwerk heeft. Voorts zal PostNL, als zij een deel van het postvervoer uitbesteedt, dit mede doen met gebruikmaking van haar eigen netwerk. Met betrekking tot “Antwoordzendingen” geldt dat niet maatgevend is wie die dienst betaalt, maar dat die dienst ten opzichte van andere afzenders onder gelijke en transparante voorwaarden wordt aangeboden aan andere postvervoerbedrijven.
13. PostNL betoogt tevergeefs dat ACM ten onrechte tot een veel ruimere lastoplegging is overgegaan dan waarop het handhavingsverzoek van VSP en IP ziet. Het handhavingsverzoek van VSP en IP van 6 november 2014 heeft een ruimere strekking dan PostNL stelt. Bovendien kan de aanvraag tot handhaving van deze derde partijen voorts niet bepalend zijn voor de omvang van de lastoplegging, omdat ACM ambtshalve bevoegd is om artikel 9 van de Postwet 2009 te handhaven.
14. PostNL betoogt tevergeefs dat de last (voor zover die bij het bestreden besluit is gehandhaafd) te onbepaald is en daarmee in strijd komt met de rechtszekerheid, omdat niet alleen concreet wordt gelast datgene te doen dat in randnummer 64 van besluit 1 is vermeld, maar ook om toekomstige wijzigingen in deze tarieven en voorwaarden, op non-discriminatoire wijze transparant en kenbaar te maken aan postvervoerbedrijven. Daarmee valt voldoende duidelijk uit de last af te leiden wat van PostNL precies wordt verwacht binnen de door ACM gestelde begunstigingstermijn. Dat uit randnummer 64 van het primaire besluit volgt dat PostNL ook toekomstige wijzigingen in deze speciale tarieven en voorwaarden transparant en kenbaar dient te maken aan postvervoerbedrijven maakt de last niet te onbepaald. Gelet op het door ACM gehanteerde toetsingskader moet voor PostNL duidelijk zijn dat ook bijzondere voorwaarden tarieven in toekomstige ITB’s transparant en kenbaar moet worden gemaakt aan postvervoerbedrijven, waarbij het gelet op het dictum van de last gaat om die postvervoerbedrijven die niet over een netwerk als dat van PostNL beschikken en gebruik willen maken van dat netwerk.
15. PostNL betoogt tevergeefs dat ACM handelt in strijd met het vertrouwensbeginsel. Daartoe overweegt de rechtbank dat dit niet de eerste last is die door ACM is opgelegd. ACM heeft reeds lasten opgelegd inzake de wijzigingen in tarieven en voorwaarden in 2013 en ter zake van de aanbesteding van de gemeente Rotterdam in 2014 waarbij het steeds gaat om overtreding van artikel 9 van de Postwet 2009. Voor PostNL kon redelijkerwijs duidelijk zijn dat ACM de wijze waarop PostNL uitvoering geeft aan artikel 9 van de Postwet 2009 al langere tijd kritisch volgt. Om die reden kan de onderhavige last niet als een verrassing zijn gekomen voor PostNL.
16. PostNL betoogt tevergeefs dat ACM handelt in strijd met het verbod van détournement de pouvoir, omdat zij de lasten op grond van artikel 9 van de Postwet 2009 heeft opgelegd in plaats van eerst de marktanalyse af te ronden in overeenstemming met het ontwerpbesluit Marktanalyse postsector vervoer van zakelijke partijenpost.
De omstandigheid dat ACM ten tijde van de lastoplegging een Marktanalysebesluit Postsector in voorbereiding had, dat op 1 augustus 2017 het besluit Marktanalyse 24-uurs zakelijke post in werking is getreden, en dat artikel 9 van de Postwet 2009 gelijktijdig is komen te vervallen, doet niet af aan de toepasselijkheid van artikel 9 van de Postwet 2009 ten tijde van de lastoplegging. ACM was in beginsel gehouden om artikel 9 van de Postwet 2009 te handhaven, zolang die bepaling gold. Voor het overige verwijst de rechtbank naar wat zij heeft overwogen in haar uitspraak van 25 januari 2018 (ECLI:NL:RBROT:2018:374, punt 13). 17. PostNL betoogt tevergeefs dat de lastoplegging onevenredig is. Anders dan PostNL valt niet in te zien dat postvervoerders als VSP en IP geen bescherming onder artikel 9 van de Postwet 2009 behoeven. Artikel 9 van de Postwet 2009 is juist geschreven met het oog op het waarborgen van toegang tot de postmarkt van postvervoerders die niet beschikken over een vijfdaags landelijk dekkend netwerk als PostNL (Kamerstukken II, 2005/06,
30 536, nr. 3, blz. 35). In het kader van de te verrichten belangenafweging neemt de rechtbank verder in aanmerking dat VSP en IP belang hebben bij handhaving van de last, omdat zij – naar zij stellen – aanzienlijke schade hebben geleden door de handelwijze van PostNL. Ten aanzien van het door PostNL ingeroepen recht om de tarieven en speciale voorwaarden als bedrijfsvertrouwelijke gegevens geheim te mogen houden, gaat zij voorbij aan de tekst en strekking van artikel 9 van de Postwet 2009 en de verplichtingen die op grond daarvan op haar rusten.
18. PostNL betoogt ten slotte tevergeefs dat de wijze waarop ACM artikel 9 van de Postwet 2009 uitlegt en handhaaft in strijd komt met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Hiervoor heeft de rechtbank overwogen dat een kenbare wettelijke basis bestaat voor de lastoplegging. Verder is de rechtbank van oordeel dat de wijze van eigendomsregulering, die uit een oogpunt van algemeen belang plaatsheeft, niet disproportioneel is.
19. Het beroep is ongegrond.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.