ECLI:NL:RBROT:2018:375

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 januari 2018
Publicatiedatum
18 januari 2018
Zaaknummer
ROT 16/1377 en ROT 16/3406
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake openbaarmaking van sanctiebesluiten door de Autoriteit Consument en Markt

In de uitspraak van 25 januari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam het beroep van Koninklijke PostNL B.V. (PostNL) tegen de besluiten van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) ongegrond verklaard. Het betreft een procedure over de openbaarmaking van sanctiebesluiten die ACM had genomen naar aanleiding van overtredingen van de Postwet 2009 door PostNL. De rechtbank oordeelde dat de primaire sanctiebesluiten rechtmatig zijn en dat ACM gehouden was deze besluiten te publiceren, conform artikel 12v van de Instellingswet. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerste bestreden besluit ongegrond, het beroep tegen het tweede bestreden besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het derde bestreden besluit gegrond. Dit laatste besluit werd vernietigd, met de bepaling dat ACM het besluit van 15 mei 2017 pas openbaar kan maken na aanpassingen die ACM zelf had voorgesteld. De rechtbank oordeelde dat het belang van het achterwege blijven van verdere negatieve publiciteit voor PostNL zwaarder weegt dan het belang van ACM bij openbaarmaking. Tevens werd bepaald dat het griffierecht in de samenhangende zaak ROT 16/1377 teruggestort dient te worden. De proceskosten voor PostNL werden vastgesteld op € 501,- voor het verschijnen ter zitting.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummers: ROT 16/1377 en ROT 16/3406

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 januari 2018 in de zaken tussen

Koninklijke PostNL B.V. (PostNL), te Den Haag, eiseres,

gemachtigden: mr. M.J. Geus, mr. drs. D.P. Kuipers en mr. drs. P.M. Waszink,
en

de Autoriteit Consument en Markt (ACM), verweerster,

gemachtigden: mr. W.T. Algera, mr. O.E.S. Dusée, mr. A. Mearadji en mr. R. Timmermans.

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2015 (het primaire besluit) heeft ACM besloten tot openbaarmaking van een geschoonde versie van het besluit van 1 mei 2015 tot oplegging van een last onder dwangsom aan PostNL wegens overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Postwet 2009.
Bij besluit van 18 januari 2016 (bestreden besluit 1) heeft ACM het bezwaar van PostNL tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard, het primaire besluit deels herroepen, het primaire besluit voor het overige gehandhaafd en PostNL een bedrag van € 490,- vergoed voor de kosten die verband houden met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Bij besluit van 2 februari 2016 (bestreden besluit 2) heeft ACM besloten tot openbaarmaking van een geschoonde versie van het besluit van 18 januari 2016, waarbij ACM heeft beslist op het bezwaar tegen het besluit van 1 mei 2015.
PostNL heeft tegen de bestreden besluiten 1 en 2 beroep ingesteld.
Een enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft op 30 maart 2017 tijdens een regiezitting met partijen afspraken gemaakt over het te volgen tijdpad in deze en andere zaken van PostNL. Tijdens die regiezitting is door ACM aangekondigd dat de lastoplegging opnieuw zal worden heroverwogen en dat ook bestreden besluit 2 zal worden vervangen door een nieuw besluit. Tijdens die zitting heeft ACM aangekondigd te zullen wachten met de daadwerkelijke publicatie totdat door de rechtbank uitspraak is gedaan in de hoofdzaak.
Bij besluit van 7 juli 2017 (bestreden besluit 3) heeft ACM besloten het bestreden besluit 2 in te trekken en besloten tot openbaarmaking van een geschoonde versie van het besluit van 15 mei 2017 waarin ACM opnieuw heeft besloten op het bezwaar van PostNL tegen het primaire besluit. Dit besluit van 15 mei 2017 strekt tot intrekking van de eerdere beslissing op bezwaar van 18 januari 2016 en bevat verder hetzelfde dictum als het besluit van 18 januari 2016.
Bij brief van 15 augustus 2017 heeft ACM een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2017. Namens PostNL zijn verschenen mr. M.J. Geus en mr. drs. P.M. Waszink, en namens ACM zijn verschenen
mr. W.T. Algera, mr. O.E.S. Dusée en mr. A. Mearadji.

Overwegingen

1. Artikel 12v van de Autoriteit Consument en Markt (de Instellingswet) luidt:
“1. De Autoriteit Consument en Markt maakt een door haar genomen beschikking tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie of een bindende aanwijzing openbaar indien voor de desbetreffende overtreding bij wettelijk voorschrift is bepaald dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van ten hoogste 10% van de omzet van de overtreder en met dien verstande dat:
a. gegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet openbaarheid van bestuur niet openbaar worden gemaakt;
b. namen van betrokken natuurlijke personen niet openbaar worden gemaakt, indien het belang van openbaarmaking naar het oordeel van de Autoriteit Consument en Markt niet opweegt tegen het belang, bedoeld in artikel 10, tweede lid, onderdeel e of g, van de Wet openbaarheid van bestuur;
c. de naam van de overtredende marktorganisatie altijd openbaar wordt gemaakt, ook indien de naam van een natuurlijke persoon van die naam deel uitmaakt.
2. Artikel 12u, tweede tot en met vierde lid, zijn van toepassing.
3. Het eerste lid is mede van toepassing op een door de Autoriteit Consument en Markt genomen beslissing op bezwaar strekkend tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie of bindende aanwijzing. Artikel 12u, tweede tot en met vierde lid, is van toepassing.”
2. Anders dan PostNL heeft betoogd, betreft een beroep tegen de beslissing tot openbaarmaking van het besluit op het bezwaar tegen de sanctieoplegging geen rechtstreeks beroep in de zin van artikel 7:1a van de Awb, omdat de beslissing tot openbaarmaking van het besluit op het bezwaar tegen de sanctieoplegging een onderdeel is van de te nemen beslissing op bezwaar. Tegen de beslissing tot openbaarmaking van het besluit op het bezwaar tegen de sanctieoplegging stond daarom beroep open in plaats van bezwaar.
3. Hieruit volgt dat bestreden besluit 2 net als bestreden besluit 1 een beslissing op bezwaar is waartegen beroep open stond. Omdat bestreden besluit 3 in de plaats is gekomen van bestreden besluit 2, is bestreden besluit 3 een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb waartegen het beroep van rechtswege mede tegen is gericht. Om dezelfde reden heeft PostNL geen belang meer bij haar beroep tegen bestreden besluit 2, zodat de rechtbank het beroep in zoverre niet-ontvankelijk zal verklaren. In dit verband neemt de rechtbank mede in aanmerking dat PostNL ter zitting heeft verklaard geen beroepsgronden te hebben tegen besluit 2.
4. Bij uitspraak van heden in de zaak ROT 17/1378 heeft de rechtbank het beroep van PostNL tegen het besluit van 15 mei 2017 ongegrond verklaard. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat niet alleen de tweede beslissing op bezwaar over de lastoplegging stand kan houden, maar ook dat geen aanleiding bestaat tot herroeping van de primaire lastoplegging voor zover die is gehandhaafd met het besluit van 15 mei 2017. Nu het primaire sanctiebesluit in essentie rechtmatig is geoordeeld en ook de heroverweging daarvan rechtmatig is geoordeeld staat gelet op artikel 12v, eerste en derde lid, van de Instellingswet vast dat ACM gehouden was die besluiten te publiceren.
5. ACM heeft in haar verweerschrift aangegeven dat enkele passages in bestreden besluit 3 bedrijfsvertrouwelijke gegevens bevatten en dat die ten onrechte niet onleesbaar zijn gemaakt. Dit betreft de passages genoemd onder 59, 60, 65 en 75 van het verweerschrift.
6. De rechtbank stelt voor het overige vast dat ACM bij besluit 1 en bestreden besluit 3 toepassing heeft gegeven aan artikel 12v, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Instellingswet. Dit blijkt allereerst uit het schonen van de besluiten van gegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Verder blijkt dat uit het, met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob, niet opnemen van de namen van betrokken natuurlijke personen (met uitzondering van advocaten). Voor het onleesbaar maken van het gegeven dat [...] bedrijfsbezoeken aan PostNL zijn afgelegd, ziet de rechtbank geen aanleiding. De stelling van PostNL dat bekendmaking daarvan in strijd komt met de in artikel 6, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden neergelegde onschuldpresumptie kan de rechtbank niet volgen. De enkele openbaarmaking van een besluit waarin bedrijfsbezoeken aan PostNL van toezichthouders worden vermeld brengt niet met zich dat ACM zich in de openbaarheid uitspreekt over de vraag of PostNL een overtreding heeft begaan.
7. Uit het voorgaande volgt dat bestreden besluit 1 stand kan houden, zodat het beroep daartegen ongegrond is.
8. Gelet op punt 5 zal de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 3 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat het besluit van 15 mei 2017 door ACM eerst openbaar kan worden gemaakt nadat ACM de door haar zelf in haar verweerschrift voorgestelde aanpassingen heeft verricht. Voorts ziet de rechtbank, onder verwijzing naar haar uitspraak van 2 oktober 2014 (ECLI:NL:RBROT:2014:8039), aanleiding om te bepalen dat verdere (actieve) bekendmaking van die toevoeging van het besluit van 15 mei 2017 aan de reeds gepubliceerde informatie over de lastoplegging op de website van ACM achterwege dient te blijven, omdat het belang van het achterwege blijven van verdere herhaalde negatieve publiciteit naar het oordeel van de rechtbank in dit geval zwaarder dient te wegen dan het belang van ACM bij openbaarmaking.
9. De rechtbank merkt nog op dat in een van de publicatiezaken, namelijk die met zaaknummer ROT 16/1377, griffierecht is geheven. Gelet op de uitspraken van het CBb van 8 november 2016 en van de rechtbank van 6 februari 2016 zijn dit samenhangende zaken en dient heffing van griffierecht uitsluitend in de samenhangende (sanctie)zaak 16/1378 plaats te vinden. De rechtbank zal daarom de griffier opdragen het betaalde griffierecht in de zaak ROT 16/1377 terug te storten.
10. Voor een proceskostenvergoeding ziet de rechtbank in deze zaken slechts aanleiding, voor zover die zien op het verschijnen ter zitting, omdat de rechtbank voor het overige al in de proceskosten voorziet in de samenhangende zaak 16/1378. De wel te vergoeden kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 501,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 3 gegrond;
  • vernietigt bestreden besluit 3;
  • bepaalt dat ACM het besluit van 15 mei 2017 openbaar kan maken na de door ACM voorgestelde aanpassingen en op de wijze als hiervoor onder punt 8 is beschreven;
  • veroordeelt ACM in de proceskosten van PostNL tot een bedrag van € 501,-.
Deze uitspraak is gedaan door J.H. de Wildt, voorzitter, en mr. D. Brugman en mr. Y.E. de Muynck, leden, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.