In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen verschillende ondernemingen en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) over de oplegging van boetes wegens overtredingen van het kartelverbod. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vervaltermijn voor het opleggen van boetes niet tijdig was gestuit door ACM, waardoor de bevoegdheid tot het opleggen van een boete was vervallen. De eiseressen, waaronder [X] [naam] B.V., [X] Holding B.V. en [X] [naam] B.V., stelden dat de boetes onterecht waren opgelegd, omdat ACM niet tijdig had gereageerd op de overtredingen die zich tussen 22 juni 2007 en 4 juni 2009 hadden voorgedaan. De rechtbank oordeelde dat de overige beroepsgronden niet meer hoefden te worden besproken, aangezien de vervaltermijn al was verstreken. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van ACM en herstelde de situatie door het primaire besluit te herroepen. Tevens werd ACM veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eiseressen. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige stuitingshandelingen door de mededingingsautoriteit in het kader van het opleggen van boetes.