In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de boete die de Autoriteit Consument en Markt (ACM) had opgelegd aan [naam 4] B.V. en [naam 7] B.V. wegens overtredingen van de Mededingingswet. De ACM had vastgesteld dat deze vennootschappen in de periode van 22 juni 2007 tot en met 4 juni 2009 artikel 6, eerste lid, van de Mededingingswet hadden overtreden door tarieven af te stemmen en concurrentiegevoelige informatie uit te wisselen op het gebied van de opslag van vis in vrieshuizen. De rechtbank Rotterdam had in een eerdere uitspraak op 12 april 2018 het beroep van [naam 4] gegrond verklaard en de opgelegde boete vernietigd, omdat de rechtbank oordeelde dat de vervaltermijn voor het opleggen van de boete niet tijdig was gestuit door de ACM.
In hoger beroep heeft het College de gronden van ACM beoordeeld, waarbij ACM aanvoerde dat de rechtbank een onjuiste maatstaf voor de stuitingshandeling had gehanteerd. Het College oordeelde dat de handelingen van ACM, waaronder een bedrijfsbezoek en een inlichtingenverzoek, wel degelijk als stuitingshandelingen konden worden aangemerkt. Het College concludeerde dat de bevoegdheid tot het opleggen van een boete niet door tijdsverloop was komen te vervallen, en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd moest worden. Het College heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere beoordeling van de overige beroepsgronden van [naam 4].