Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 24 maart 2016 op het hoger beroep van:
[rechtspersoon F] , te [plaats] , appellante
appellanteende Autoriteit Consument en Markt (ACM)
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraken van de rechtbank
onder de [rechtspersoon D] -vlag” met eenzelfde bedrag zou hebben beperkt. De keuze die ACM heeft gemaakt ligt volgens de rechtbank voorts meer voor de hand, gelet op het feit dat [rechtspersoon E] op dat moment (en thans nog steeds) tot de [rechtspersoon D] -groep behoorde waarvoor één boetemaximum van toepassing was.
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
“degene die een verzegeling verbreekt”, terwijl een dergelijke beperking ontbreekt in artikel 64 (oud). De vervaltermijn is daarom ten aanzien van appellante met het bedrijfsbezoek bij [rechtspersoon E] van 17 augustus 2010 tijdig gestuit, zo betoogt ACM.
“tenminste”bij een andere uitleg haar betekenis zou verliezen. Deze lezing vindt bovendien bevestiging in de MvT (Kamerstukken II, 30071, nr. 3, p. 25-26), waaruit blijkt dat – zoals de rechtbank terecht heeft overwogen – door de wetgever met artikel 64 (oud) van de Mw aansluiting is gezocht bij artikel 25 van Verordening 1/2003, welk artikel eveneens voorziet in een stuitingsregeling geldend ten opzichte van alle betrokken ondernemingen of ondernemersverenigingen. Hetgeen door het College is overwogen in de LHV-uitspraak maakt het voorgaande niet anders, nu een strikte lezing in het onderhavige geval juist tot de conclusie leidt dat een stuitingshandeling jegens alle deelnemende ondernemingen te gelden heeft.