In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Eiser had verzocht om een regularisatieovereenkomst te sluiten met de bevoegde Luxemburgse autoriteiten voor de periode van 1 mei 2010 tot en met 30 november 2011. Dit verzoek werd door verweerder afgewezen, waarna eiser beroep instelde. De rechtbank oordeelde dat verweerder het verzoek had moeten doorzenden aan de Luxemburgse autoriteiten, aangezien de Nederlandse wetgeving in dit geval niet van toepassing was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 1.500,-. De rechtbank veroordeelde verweerder tot het betalen van € 1.300,- en de Staat der Nederlanden tot € 200,- aan schadevergoeding. Tevens werd verweerder opgedragen het griffierecht van € 46,- te vergoeden en de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.004,-.