ECLI:NL:RBROT:2016:460

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 januari 2016
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
ROT 15/8167
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake openbaarmaking informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 januari 2016 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van Stichting Actiegroep Binnenlandse Baan. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barendrecht, waarin informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) was geweigerd. Verzoekster had eerder een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, dat op 4 december 2015 was afgewezen. In haar nieuwe verzoek van 22 december 2015 vroeg verzoekster de voorzieningenrechter om terug te komen op de eerdere uitspraak, omdat zij meende dat er onomkeerbare gevolgen zouden zijn voor de centrumontwikkeling, waaronder de sloop van een pand.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het buitengewoon rechtsmiddel van herziening niet openstaat tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter, tenzij het een einduitspraak betreft. Ook was er geen grond voor vervallenverklaring of rectificatie van de eerdere uitspraak. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster geen spoedeisend belang had bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de vraag of het bestuursorgaan op goede gronden de openbaarmaking had geweigerd, in de bezwaarprocedure beoordeeld moest worden. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was voor het treffen van enige voorziening en er geen proceskostenveroordeling plaatsvond.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 15/8167
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 januari 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

Stichting Actiegroep Binnenlandse Baan, te Barendrecht, verzoekster,

gemachtigde: mr. W.J.E. van der Werf,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barendrecht, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder beslist op verzoeksters verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Verzoekster heeft bij brief van 30 november 2015 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek heeft de voorzieningenrechter bij uitspraak van 4 december 2015 (zaaknummer ROT 15/7562) afgewezen.
Verzoekster heeft bij brief van 22 december 2015 wederom de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen door terug te komen op haar eerdere uitspraak.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.
Op grond van artikel 8:87, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, ook ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen, ook als zij is getroffen met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid.
Artikel 8:119 van de Awb luidt:
“1. De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
(…)”
2. Bij brief van 17 juli 2015 heeft verzoekster verweerder verzocht om openbaarmaking op grond van de Wob van de volgende informatie vanaf het aantreden van het nieuwe college:
1. kopieën van de met alle vastgoedeigenaren gevoerde e-mail- en overige
correspondentie in verband met de Centrumaanpak;
2. gemeentelijke e-mails en notities met betrekking tot de Centrumaanpak;
3. kopieën van alle gemeentelijke correspondentie met ontwikkelaars inzake de
Centrumaanpak;
4. kopieën van alle gemeentelijke verslagen met betrekking tot de Centrumaanpak;
5. het aan de Stichting op 20 april 2015 door de burgemeester toegezegde
onderzoeksrapport van de parkeerdrukmeting in het centrum in maart 2015;
6. kopieën van notulen van het College betreffende de Centrumaanpak, met name
eventuele geheime notulen ten aanzien van [naam] en de panden aan de
Binnenlandse Baan 26 en 28;
7. kopieën van notulen en gespreksverslagen van het College betreffende het
integriteitsonderzoek/de kwestie [naam];
8. alle overige onderliggende correspondentie in verband met bovenstaande
onderwerpen.
3. Verweerder heeft bij het bestreden besluit ten aanzien van de gevraagde stukken naar deelonderwerp aangegeven dat documenten ofwel reeds openbaar zijn aangemaakt (onder vindplaatsvermelding) dan wel dat een of meer van de in artikel 10 van de Wob vermelde weigeringsgronden zich voordoen. Voor zover het verzoek om openbaarmaking van stukken is afgewezen heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Verzoekster meent dat per document zou moeten worden toegelicht waarom een uitzonderingsgrond van toepassing is. De verzoeken die verzoekster aan de voorzieningenrechter zijn gedaan zijn er op gericht dat verweerder wordt opgedragen hangende het bezwaar in de vorm van een inventarislijst een volledig overzicht van alle beschikbare documenten aan te leveren en voldoende te motiveren waarom een bepaalde uitzonderinggrond van toepassing is.
4. Verzoekster heeft in haar verzoek om voorlopige voorziening van 30 november 2015 aangegeven dat het spoedeisend belang erin is gelegen dat zij zonder de gevraagde voorziening onvoldoende in staat is het bezwaarschrift nader te onderbouwen. Een nadere onderbouwing op korte termijn is van belang om onomkeerbare gevolgen met betrekking tot de centrumontwikkeling, waaronder sloop van het pand aan de [adres], te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van 30 november 2015 dat zich richt tegen het bestreden besluit, dat in die uitspraak abusievelijk is aangeduid als besluit van 17 juli 2015 (dit is de datum van het oorspronkelijke verzoek een Wob-besluit te nemen), afgewezen als zijnde kennelijk ongegrond wegens het ontbreken van spoedeisend belang. Daartoe heeft zij overwogen dat tegen eventuele sloopvergunningen rechtsmiddelen openstaan.
5. Verzoekster stelt deze uitspraak onbegrijpelijk te vinden, omdat er sinds de inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op 1 oktober 2010 nu juist geen rechtsmiddelen openstaan tegen de acceptatie van een sloopmelding, tenzij aan de acceptatie daarvan voorschriften worden verbonden (ABRvS 24 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1965). Zij vraagt de voorzieningenrechter daarom terug te komen van haar eerdere uitspraak of voor zover nodig dit verzoek als een nieuw verzoek om voorlopige voorziening aan te merken. Voorts meent verzoekster in dit verband geen griffierecht verschuldigd te zijn.
6. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het buitengewoon rechtsmiddel van herziening in de zin van artikel 8:119 van de Awb niet openstaat tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter, tenzij het een einduitspraak in de zin van artikel 8:86 van de Awb betreft (vgl. ABRvS 10 juni 1998, ECLI:NL:RVS:1998:ZF3575; CRvB 18 juni 1998, ECLI:NL:CRVB:1998:ZB7689 en CBb 28 oktober 1997, ECLI:NL:CBB:1997:ZG0130). Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat zich geen toepassingsgrond voordoet voor een – buitenwettelijke – vervallenverklaring of rectificatie van de eerdere uitspraak wegens een feitelijke onjuistheid of een kennelijke verschrijving (vgl. HR 20 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH6427 en CRvB 13 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY3658). Evenmin kan toepassing worden gegeven aan artikel 8:87, eerste lid, van de Awb, omdat geen voorlopige voorziening is getroffen nu het eerdere verzoek om voorlopige voorziening juist is afgewezen. Dit laat onverlet dat verzoekster na die afwijzing een nieuw verzoek op grond van artikel 8:81 van de Awb kan indienen. De brief van 22 december 2015 van verzoekster wordt dat ook als een nieuw verzoek om voorlopige voorziening aangemerkt. De griffier heeft terecht griffierecht geheven.
7. Zoals de voorzieningenrechter eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld Rb. Rotterdam (vznr.) 22 juli 2010, ECLI:NL:RBROT:2010:BN2496) is er in beginsel geen aanleiding het eerder gegeven voorlopig oordeel over de uitkomst van de bodemprocedure opnieuw te bezien, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden dan wel van nieuwe aspecten, die niet eerder naar voren konden worden gebracht. Omdat – naar verzoekster terecht stelt – tegen de acceptatie van een sloopmelding geen rechtsmiddelen openstaan, tenzij aan de acceptatie daarvan voorschriften worden verbonden, ziet de voorzieningenrechter aanleiding zich opnieuw te buigen over de spoedeisendheid.
8. Verweerder heeft er op gewezen dat uit de brief van de betrokken wethouder van 28 augustus 2015 aan de gemeenteraad volgt dat van onomkeerbare gevolgen op de korte termijn geen sprake is. In die brief bericht de wethouder dat het voormalig Remax pand (aan de [adres]) pas zal worden gesloopt wanneer de omgevingsvergunning voor de nieuwe ontsluitingsweg in werking is getreden, dat de uitgebreide procedure moet worden doorlopen voor deze omgevingsvergunning en dat de omgevingsvergunning nog niet is aangevraagd. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat het geven van een overzicht van documenten die in het kader van het onderhavige verzoek op grond van de Wob worden gevraagd niet bijdragen aan de door verzoekster gewenste zekerheid.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de omstandigheid dat verzoekster haar bezwaar tegen het bestreden besluit wil kunnen onderbouwen aan de hand van een inventarislijst als bedoeld onder punt 3 op zich zelf geen spoedeisend belang oplevert. Bij uitstek behoort de vraag of een bestuursorgaan al dan niet op goede gronden de openbaarmaking van documenten heeft geweigerd te worden herbeoordeeld in de bezwaarprocedure, waarbij ook de toereikendheid van de eerdere motivering inzet kan zijn. Wat door verzoekster is aangevoerd inzake onomkeerbare gevolgen met betrekking tot de centrumontwikkeling, waaronder sloop van het pand aan de [adres], maakt dit niet anders. Niet valt in te zien dat het verkrijgen van voornoemde inventarislijst in een rechtstreeks verband staat met de gestelde onomkeerbare gevolgen. Bovendien heeft verweerder met de brief van de wethouder van 28 augustus 2015 naar voren gebracht dat geen onmiddellijke sloop dreigt, terwijl dit door verzoekster niet is weersproken.
10. Voor het treffen van enige voorziening bestaat daarom geen aanleiding.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. dr. R. Stijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
20 januari 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.