ECLI:NL:RBROT:2014:9920

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 december 2014
Publicatiedatum
5 december 2014
Zaaknummer
C/10/450876 / HA ZA 14-509
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een overeenkomst van opdracht en betaling van een success fee

In deze zaak vordert eiseres, een eenmanszaak die zich bezighoudt met het organiseren van internationale business summits, nakoming van een overeenkomst van opdracht en betaling van een success fee van gedaagde, een besloten vennootschap die een stuwadoorsbedrijf exploiteert. De overeenkomst, die onder andere betrekking had op de organisatie van een business summit, werd niet uitgevoerd, maar eiseres stelt dat zij wel degelijk werkzaamheden heeft verricht die recht geven op betaling. Gedaagde betwist dat er een geldige overeenkomst is gesloten en voert aan dat eiseres geen partij is bij de overeenkomst, omdat zij handelde namens een niet-bestaande vennootschap. De rechtbank oordeelt dat de overeenkomst wel degelijk tot stand is gekomen en dat eiseres recht heeft op een redelijk loon voor haar werkzaamheden, ondanks dat de business summit niet heeft plaatsgevonden. De rechtbank verwijst de zaak naar de rol voor het nemen van een akte door eiseres om zich uit te laten over het verschuldigde loon. De uitspraak is gedaan op 3 december 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Afdeling privaatrecht
Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/450876 / HA ZA 14-509
Vonnis van 3 december 2014
in de zaak van
[eiser],
h.o.d.n.
[eiser],
wonende te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. J.A. Meijer te Den Haag,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. H.G.D. Hoek te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 mei 2014,
  • de zittingsagenda van 11 juli 2014,
  • de brief d.d. 25 augustus 2014 van de zijde van [gedaagde],
  • de akte uitlating van [eiser] met producties,
  • het proces-verbaal van de comparitie na antwoord op 9 september 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] drijft een eenmanszaak, genaamd [eiser]. Binnen deze onderneming houdt zij zich onder meer bezig met het organiseren van Internationale Business Summits, de ondersteuning en advisering van bedrijven en internationale landenvertegenwoordigers bij het aangaan van partnerschappen voor projecten, voor tenders en het organiseren van internationale handelsreizen. [eiser] richt zich met name op het Caribische gebied.
2.2.
[gedaagde] exploiteert een stuwadoorsbedrijf. Haar dochterondermaatschappij [gedaagde] is reder van de drijvende kraan SKYLINE. De SKYLINE was van 2010 tot eind 2013 door [gedaagde] vervracht aan een joint-venture van het Franse concern Louis Dreyfuss Armateurs (hierna: LDA), die de SKYLINE begin 2011 naar Colombia had verplaatst en deze aldaar exploiteerde. Vanaf omstreeks september 2013 vervrachtte LDA de SKYLINE met instemming van [gedaagde] aan [bedrijf], gevestigd in de Dominicaanse Republiek.
2.3.
Op 16 mei 2013 ontmoetten [eiser] en de heer[bestuurder1], statutair bestuurder van [gedaagde], elkaar tijdens een netwerkbijeenkomst.
Naar aanleiding van die ontmoeting schreef [bestuurder1] in een e-mail van 17 mei 2013 aan [eiser]:
“(…) zoals gisteren al aangegeven zijn wij op zoek naar bedrijven die een dergelijke overslag kraan kunnen gebruiken. Momenteel ligt deze in Colombia voor de overslag van kolen maar dit contract loopt aan het einde van het jaar af.
Omdat de kraan al aanwezig is in dit gebied zijn er geen hoge transportkosten dus wellicht ook interessant voor havens in de Carib of op plaatsen waar geheel geen infrastructuur is.
Ik hou me aanbevolen voor de business summit dus als u daarvoor meer info hebt alsmede voldoende deelnemers op het gebied van maritieme zaken zie ik dat graag tegemoet.”
2.4.
Op 5 juni 2013 vond op het kantoor van [gedaagde] een eerste bespreking plaats tussen [bestuurder1] en [eiser] over de ‘matchmaking’ en de te organiseren Business Summit door [eiser].
2.5.
Bij e-mail van 17 juni 2013 zond [bestuurder1] de door [eiser] opgestelde concept-overeenkomst met opmerkingen terug. Bij e-mail van 20 juni 2013 en nogmaals bij e-mail van 8 september 2013 stuurde [eiser] een aangepaste versie van de concept-overeenkomst aan [bestuurder1]. Op 10 oktober 2013 ondertekende [bestuurder1] namens [gedaagde] de overeenkomst onder aanbrenging van enkele handgeschreven wijzigingen.
2.6.
Voornoemde overeenkomst genaamd
“Participant registration contract and contract for professional services”(hierna: de Overeenkomst) vermeldt in de aanhef:

THIS CONTRACT (“Agreement”), is entered into by and between the limited liability company [eiser] (“[eiser]”), a Dutch corporation having its seat at Amsterdam, The Netherlands, and [gedaagde] […]
De Overeenkomst bevat verder, voor zover relevant, de volgende bepalingen:
“1. RECITALS
[…]
1.3
[gedaagde] wishes to participate in the [eiser] Business Summit 21st june 2013 as a Participant, having special interests in making contact and in matching with Curacao, Haiti and Dominican Republic and / or other third parties that may be useful for [gedaagde] business and/or lead to an agreement between [gedaagde] and with the responsible of the countries and/or other third parties.
1.4
Additionally [gedaagde] wishes to engage [eiser] for preliminary planning of the contemplated contact/matchmaking with parties as meant in article 1.3, introduction and further assistance as set forth in exhibits:
1.4.1.
Crane information already send to third parties on 31th May 2013 (Curacao and Aruba) and also crane use in offshore situations.
1.4.2
Possibilities crane and dregging in the mining industry for Zimbabwe and South Africa. Also for the company Heuvelman[
Ibis, met de hand bijgeschreven, toevoeging rechtbank]
dregging industry for Aruba and Curacao and Zimbabwe and South Africa.
2. THE PARTIES AGREE AS FOLLOWS
2.1
Upon this registration as Participant of the [eiser] Business Summit ofjune[
oktobre, met de hand bijgeschreven, toevoeging rechtbank]
2013, [gedaagde] will provide [eiser] a list or description of its business, products and services that [gedaagde] wishes to promote and (at all times and to the discretion of [eiser]) will provide all other information that [eiser] deems useful in the interest of said Business Trade and in the interest of this Agreement.
2.2
[gedaagde] agrees and gives consent to [eiser] to use and exchange to its discretion the under article 2.1 provided information with third parties as meant in article 1.3 above.
2.3
[eiser] will use itsbest effortsto introduce [gedaagde] to and to match [gedaagde] with the third parties as meant in article 1.3. [eiser] shall by no means be responsible for the further succesfull achievements/negotiations/closing of agreements between and by [gedaagde] and the third parties.
[…]
3.1
Registration feeUpon [gedaagde] registration a flat registration fee is due. The registration fee amounts to € 450 excl 21% VAT and includes accomodation, presentations, matchmaking, mediation lunch and coffeebreaks. With dinner 550 euro excl. VAT.
3.2
Services feeFor the preliminary planning of the contemplated contact/matchmaking, introduction and assistance, as meant in article 1.4 above [eiser] will perform the following additional services also by using itsbest effortsand as described and priced hereunder will perform additional services. For the following services, hourly fees are due. Daily fee is per day part €1000 euro exclusive 21% VAT.
1. a. Defining of the objectives as further described and priced on 1.4.1. and 1.4.2.
2. b. Drafting of an introduction strategy on the basis of customer profiles as further described and prices on exhibit 1.4.1. and 1.4.2. and additionally:
a. Crane also in offshore situations
b. Possibilities dregging for [betrokkene1][
-ibis.nl, met de hand bijgeschreven, toevoeging rechtbank]
(reference bridge Curacao).[
(if they attend, met de hand bijgeschreven, toevoeging rechtbank]
3. c. Preselection of parties and introductory preliminary talks with candidates as further described and prices on exhibit 1.4.1. and 1.4.2;
4. d. Assisting drafting presentations (…)
3.3
SuccesfeeIn case the contemplated contact/matchmaking with third parties is realized [gedaagde] agrees to pay [eiser] a fair successfee is due, amounting to max 4,2% of the gross financial interests involved defined as the transaction amount involved in a (preformation) contract between [gedaagde] and the third parties involved, or if no amount is stated the value of the transaction involved in a (preformation) contract such to be established by the parties in good faith. A success fee is also realised under subsequent contracts resulting from this contract within a period of 3 years.
[…]
3.5
Success fee due may be reduced by the services fee as described under 3.2 paid by [gedaagde] to the maximum extend of the amounts paid.
[…]
6.3
Governing LawThis Agreement shall be construed and enforced in accordance with the laws of The Netherlands, in particular with aticle 7:400 (ff) jo. 425 (ff) Dutch Civil Code (BW).
[...]
6.9
EntiretyThis Agreement constitutes the entire agreement between the parties regarding its subject matter. This Agreement supersedes any and all previous proposals, representations or statements, oral or written. Any previous agreements between the parties pertaining to the subject matter of this Agreement are expressly terminated. Any modifications to this Agreement must be in writing and signed by authorised representatives of both parties.
6.1
Authorised RepresentativesEither party’s authorised representative for execution of this Agreement or any amendment hereto shall be president, a partner, or a duly authorised vice-president or director of their respective party. The parties executing this Agreement warrant that they have the requisite authority to do so.”
De Overeenkomst is aan het slot ondertekend enerzijds door [eiser] namens [eiser] onder vermelding van
“Title: CEO [eiser]”en anderzijds door [bestuurder1] namens [gedaagde].
2.7.
De Business Summit was aanvankelijk gepland voor 21 juni 2013, is verzet naar 22-25 oktober 2013 en is uiteindelijk afgelast.
2.8.
In een e-mail van 17 januari 2014 schreef [eiser] aan [bestuurder1]:
“(…) Ik bel je a.s. maandag op over het resultaat van Curaçao op de korte termijn willen ze een Gantry Craan hebben die op rails rijdt en ook over hun definitief antwoord over Heuvelman. (…)”
2.9.
In een e-mail van 11 februari 2014 stuurde [eiser] aan [bestuurder1] een tussentijds overzicht van haar werkzaamheden met betrekking tot Aruba en Curaçao.
2.10.
Op 14 februari 2014 nam de heer R. [betrokkene2], vice-president van [bedrijf] contact op met [eiser] met het verzoek om hem in contact te brengen met de reder van de SKYLINE. Toen [eiser] [bestuurder1] daarover informeerde, verzocht [bestuurder1] aan [eiser] om een ontmoeting tussen [betrokkene2] en hem in Santo Domingo te regelen.
2.11.
Op 3 maart 2014 kwam een bevrachtingsovereenkomst tot stand tussen [gedaagde] en [bedrijf], waarbij de SKYLINE werd vervracht voor een periode van drie jaar.
2.12.
Op 11 maart stuurde [eiser] aan [gedaagde] een
“Overzicht acties en stand van zaken acties landen vanaf 17 mei 2013 – tot heden”, waarin zij haar werkzaamheden voor [gedaagde] van in totaal 51,5 dagdelen specificeert. Op 13 maart 2014 is de declaratie tussen [bestuurder1] en [eiser] besproken, waarna [eiser] aan [gedaagde] een betalingsvoorstel deed. In een e-mail van 19 maart 2014 verwierp [gedaagde] dit betalingsvoorstel.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat de Overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] is gesloten;
voor recht te verklaren dat [gedaagde] haar verplichtingen op grond van de Overeenkomst dient na te komen;
voor recht te verklaren dat [gedaagde] verplicht is om op grond van de Overeenkomst over een periode van drie jaar een success fee van 4,2% aan [eiser] te voldoen over het contractsbelang van de overeenkomsten die voortvloeien uit de Overeenkomst;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van de services fee ad € 61.135,- uit hoofde van artikel 3.2 van de Overeenkomst, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2014, althans een in goede justitie te bepalen bedrag en/of periode;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van de success fee ad € 164.753,74 te vermeerderen met de omzetbelasting, uit hoofde van artikel 3.3 van de Overeenkomst, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2014, althans een in goede justitie te bepalen bedrag en/of periode;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ad € 7.021,37 zoals bepaald in artikel 8 van de algemene voorwaarden van [eiser], althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, met inbegrip van de nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat tussen [gedaagde] en [eiser] een gemengde overeenkomst is gesloten, inhoudende een aanmelding van [gedaagde] voor de Businnes Summit – die uiteindelijk geen doorgang heeft gevonden – en een daarvan losstaande overeenkomst van opdracht tot bemiddeling. Op basis van de Overeenkomst is [eiser] als intermediair opgetreden en heeft zij [gedaagde] geïntroduceerd in diverse landen en bij verschillende ondernemingen, waaronder [bedrijf], en hebben haar inspanningen geleid tot een contract tussen [gedaagde] en [bedrijf] voor de huur van de SKYLINE met een financieel belang van US$ 5.400.000,-. [gedaagde] is voor deze werkzaamheden aan [eiser] de services fee ad € 61.315,- verschuldigd (51,5 dagdelen maal € 1.000,- per dagdeel incl 21% BTW), de success fee van 4,2% over de contractswaarde begroot op een bedrag van € 164.753,74 terzake de overeenkomst tussen [gedaagde] en [bedrijf], alsook de success fee terzake de opleidingsovereenkomsten die zullen voortvloeien uit de overeenkomst met [bedrijf].

4.Het verweer

4.1.
De conclusie van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
4.2.
[gedaagde] voert ter onderbouwing van haar verweer het volgende aan.
[eiser] heeft geen vorderingsrecht, want is geen partij bij de Overeenkomst. [gedaagde] heeft de Overeenkomst gesloten met een niet-bestaande vennootschap.
Subsidiair vernietigt [gedaagde] de Overeenkomst op grond van dwaling, en meer subsidiair op grond van bedrog.
Nog meer subsidiair, voor het geval in rechte wordt vastgesteld dat [eiser] en [gedaagde] de contractspartijen bij de Overeenkomst zijn, geldt dat de door [eiser] gestelde werkzaamheden geen basis vinden in de Overeenkomst. De Overeenkomst is pas met ingang van 10 oktober 2013 van kracht. Alle gestelde werkzaamheden vóór die datum kunnen derhalve niet op de Overeenkomst worden gebaseerd. De gestelde werkzaamheden na oktober 2013 berusten evenmin op de Overeenkomst. [gedaagde] ging er vanuit dat de Overeenkomst was afgelopen na oktober 2013 toen de Business Summit niet doorging.
[gedaagde] realiseerde zich vóór 12 februari 2014 bij gebrek aan tussentijdse rapportage door [eiser] niet dat [eiser] voor of namens [gedaagde] activiteiten ontplooide. Als het door [eiser] gelegde contact tussen [bestuurder1] en [betrokkene2] van [bedrijf] al een contractuele grondslag heeft, dan betreft het een losse opdracht van [gedaagde] aan [eiser] om de ontmoeting tussen [bestuurder1] en [betrokkene2] te regelen. De
entire agreement clausein artikel 6.9 van de Overeenkomst staat aan alternatieve vormvrije afspraken in de weg. Er is geen causaal verband tussen enige inspanning van [eiser] en de totstandkoming van de overeenkomst tussen [gedaagde] en [bedrijf]. De overeenkomst tussen [gedaagde] en [bedrijf] was zonder inmenging van [eiser] ook gesloten en naar alle waarschijnlijkheid eerder en onder voor [gedaagde] gunstigere condities. Het was [gedaagde], immers, medio 2013 al bekend dat [bedrijf] zocht naar kraanpontons voor gebruik in de Dominicaanse Republiek en [bestuurder1] ging er vanuit dat hij tijdens het bezoek aan de SKYLINE in februari 2014 hierover contact zou leggen met iemand van [bedrijf]. [eiser] heeft [gedaagde] in haar onderhandelingspositie benadeeld door zonder toestemming van [gedaagde] bedrijfsgevoelige informatie in de vorm van de vrachttarieven die in de charter-party tussen [gedaagde] en LDA golden, in februari 2014 aan [bedrijf] door te spelen, terwijl deze tarieven toen lager dan de markttarieven waren. Volgens artikel 3.3 van de Overeenkomst is een redelijke success fee van maximaal 4,2% van het contractbelang alleen verschuldigd als de bemiddeling slaagt. [eiser] heeft ook daarom geen recht op een success fee omdat niet [gedaagde] maar [gedaagde] de overeenkomst met [bedrijf] heeft gesloten.
[gedaagde] betwist dat zij iets verschuldigd is wegens opleidingskosten. Die kosten worden zonder enige basis gevorderd.
[gedaagde] betwist dat de algemene voorwaarden van [eiser] van toepassing zijn op de Overeenkomst.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
[eiser] vordert nakoming van betalingsverbintenissen van [gedaagde] onder de Overeenkomst, waarbij zij stelt dat zij haar verbintenissen is nagekomen.
Contractspartijen
5.2.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] komt erop neer dat zij niet met [eiser] heeft gecontracteerd.
5.3.
De vraag of [eiser] als contractuele wederpartij van [gedaagde] bij de Overeenkomst moet worden aangemerkt moet worden beantwoord aan de hand van de in artikel 3:33 en artikel 3:35 BW bepaalde wilsvertrouwensleer. Volgens deze leer kan een rechtshandeling tot stand komen, hetzij door de op die rechtshandeling gerichte, naar buiten toe bekend gemaakte wil van de handelende persoon (art. 3:33 BW), hetzij, indien wil en verklaring niet met elkaar overeenstemmen, door het gerechtvaardigd vertrouwen van de geadresseerde of de wederpartij op een verklaring van de handelende persoon (art. 3:35 BW). In het Kribbebijter-arrest (HR 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877) heeft de Hoge Raad overwogen
“dat het antwoord op de vraag of iemand anders jegens een ander bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam – dat wil zeggen als wederpartij van die ander – is opgetreden, afhangt van hetgeen hij en die ander daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden.”In het arrest Wiggers/Makelaardij Sneek (HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9284, rov 3.3.1) heeft de Hoge Raad in aanvulling daarop heeft overwogen dat
“Tot de omstandigheden die in dit verband in aanmerking moeten worden genomen behoort de voor de wederpartij kenbare hoedanigheid en de context waarin partijen optraden”.
5.4.
Tussen partijen staat vast dat [eiser] de concepten voor de Overeenkomst opstelde. In dit geval stemmen wil en verklaring van [eiser] niet overeen. [eiser] had
– getuige de in haar eigen naam ingestelde vordering – de wil om zichzelf (haar eenmanszaak [eiser]) onder de Overeenkomst aan [gedaagde] te binden. Echter, [eiser], wekte in de (concepten voor de) Overeenkomst de indruk dat zij handelde namens een rechtspersoon met een min of meer grote organisatie. In de aanhef van de Overeenkomst wordt aan de zijde van [eiser] als contractspartij genoemd “
the limited liability company [eiser] [..] a Dutch corporation having its seat at Amsterdam”. Voorts wordt in artikel 6.10 een garantie afgegeven dat [eiser] “
president, partner, or a duly authorised vice-president or director” is en ondertekende [eiser] de Overeenkomst met de toevoeging “
Title: CEO [eiser]”.
De vraag is dan of [gedaagde] er daarom gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat haar wederpartij bij de Overeenkomst, zoals zij stelt, een grote vennootschap met rechtspersoonlijkheid is, mede gelet op het in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van haar, ter voorkoming van misverstand, te vergen onderzoek.
Gelet op het tijdverloop tussen de eerste onderhandelingen in juni 2013 en het sluiten van de Overeenkomst in oktober 2013, waarbij [gedaagde] steeds en alleen werd vertegenwoordigd door haar statutair bestuurder [bestuurder1] en deze slechts van doen had met [eiser], en [eiser] in alle correspondentie in deze periode (blijkens de overgelegde stukken ten minste dertien e-mailberichten van [eiser] aan [bestuurder1] en ten minste acht e-mailberichten van [bestuurder1] aan [eiser]) persoonlijk ondertekende (zonder vermelding van enige rechtspersoon of vennootschap) dan wel werd aangeschreven, had het voor [gedaagde] kenbaar behoren te zijn dat zij niet met een grote organisatie van doen had. [gedaagde] had voorts door eenvoudig onderzoek in het handelsregister kunnen achterhalen welke persoon achter de naam ‘[eiser]’ schuil ging. Ook uit de algemene voorwaarden van [eiser], die blijkens productie 6 van [gedaagde] bij e-mail van 12 juni 2013 van [eiser] aan [bestuurder1] zijn verstuurd, had [gedaagde] kunnen afleiden dat [eiser] geen rechtspersoon is.
Welke indruk wordt gewerkt in de uitnodiging voor de Business Summit van oktober 2013, is van minder belang, omdat dat bericht niet specifiek tot [gedaagde] was gericht.
Evenmin is doorslaggevend wat in de brief van de advocaat van [eiser] van 27 maart 2014 en in de dagvaarding is gesteld, omdat deze stukken van na de totstandkoming van de Overeenkomst dateren en [gedaagde] ten tijde van het aangaan van de Overeenkomst niet kunnen hebben beïnvloed. Bovendien heeft [eiser] zich in de aanhef van de dagvaarding ontmaskerd.
Geconcludeerd wordt daarom dat [eiser] als wederpartij van [gedaagde] bij de Overeenkomst moet worden aangemerkt. Die gevorderde verklaring voor recht is derhalve toewijsbaar.
De uitleg van de Overeenkomst
5.5.
Partijen strijden over de vragen welke verbintenissen [eiser] onder de Overeenkomst op zich heeft genomen, en of en in hoeverre [gedaagde] daarvoor moet betalen. Voor de tekst van de Overeenkomst verwijst de rechtbank naar 2.6.
5.6.
De uitleg van een schriftelijke overeenkomst kan niet alleen worden gegeven op grond van een taalkundige uitleg van de bepalingen ervan, maar daarbij is beslissend de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan elkaars verklaringen en gedragingen en aan de bepalingen van dat geschrift mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (artikelen 3:33 en 3:35BW; HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158, Haviltex; HR 7 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:260, Afvalzorg/Slotereind; HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101, Lundiform/Mexx).
Bij de uitleg van een geschrift zijn van belang alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Verder zijn bij de uitleg van belang de aard van de overeenkomst, de omvang en gedetailleerdheid van de schriftelijke overeenkomst, de wijze van totstandkoming ervan – waarbij van belang is of partijen werden bijgestaan door ter zake kundige raadslieden – en de overige bepalingen ervan. Weliswaar is in praktisch opzicht de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van belang (HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, DSM/Fox), maar ook dan kunnen de overige omstandigheden van het geval meebrengen dat een andere dan de taalkundige betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht (HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101, Lundiform/Mexx; HR 7 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:260, Afvalzorg/Slotereind). De rechter kan, zonder een inhoudelijke beoordeling van de stellingen van partijen, groot gewicht toekennen aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van de omstreden woorden van het geschrift en aldus komen tot een voorshands oordeel aangaande de uitleg van de overeenkomst. Maar vervolgens zal de rechter dienen te beoordelen of de partij die een andere uitleg van het geschrift verdedigt voldoende heeft gesteld om tot bewijs dan wel tegenbewijs te worden toegelaten. Indien dit laatste het geval is, is de rechter gehouden deze partij in de gelegenheid te stellen dit (tegen)bewijs te leveren (HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101, Lundiform/Mexx; HR 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3178, Meyer/Pont Meyer; HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4909, Uni-Invest).
5.7.
Beide partijen verklaarden ter comparitie dat in de tekst van de Overeenkomst nauwelijks inhoudelijke wijzigingen zijn aangebracht sinds de eerste versie van de door [eiser] opgestelde concept-overeenkomst van juni 2013. De rechtbank verwijst kortheidshalve naar punt 3 van het proces-verbaal.
5.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat de aard van hun in de Overeenkomst belichaamde rechtsverhouding is een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 en volgende BW. Daarnaar wordt ook verwezen in artikel 6.3 van de Overeenkomst.
5.9.
Gesteld noch gebleken is dat de Overeenkomst een specifieke bepaling bevat waarin een algemene opdracht van [gedaagde] aan [eiser] om als bemiddelaar op te treden is vastgelegd.
De artikelen 1.3 en 1.4, waarop [eiser] zich beroept, staan onder het kopje
“Recitals”. Die artikelen bevatten daarom in beginsel geen verbintenissen van (een van) de partijen.
De eerste verbintenis van [eiser] valt af te leiden uit artikel 2.1, waarin [gedaagde] zich inschrijft voor de
“[eiser] Business Summit”, waarin impliciet te lezen valt dat [eiser] die summit zou organiseren. De keerzijde van die medaille valt te lezen in artikel 3.1, waarin [gedaagde]
“Upon [gedaagde] registration”een vaste inschrijvingsvergoeding verschuldigd wordt. Tussen partijen staat vast dat [eiser] de Business Summit niet heeft gehouden.
In artikel 2.3 staat:
“[eiser] will use its best efforts to introduce [gedaagde] to and to match [gedaagde] with the third parties as meant in article 1.3. [eiser] shall by no means be responsible for the further succesfull achievements/negotiations/closing of agreements between and by [gedaagde] and the third parties”. Uit de verwijzing naar artikel 1.3, waarin uitsluitend de Business Summit wordt behandeld, valt af te leiden artikel 2.3 geen verdere strekking heeft dan die Business Summit. Naast een vergoeding voor de Business Summit valt aan die bepaling dus geen vergoeding voor [eiser] te ontlenen.
Blijkens artikel 3.2 kan [eiser] aanspraak maken op een
“Services Fee: For the preliminary planning of the contemplated contact/matchmaking, introduction and assistance, as meant in article 1.4 above [eiser] will perform the following additional services also by using its best efforts and as described and priced hereunder will perform additional services”. Daarna volgen beschrijvingen waarin naar artikel 1.4 wordt verwezen. In artikel 1.4 wordt gesteld dat [gedaagde] de bemoeienis van [eiser] verlangt
“for preliminary planning of the contemplated contact/matchmaking with parties as meant in article 1.3, introduction and further assistance”. Daarna volgen bepalingen die zoals hieronder zal blijken voor de beoordeling niet terzake doen. Het gaat in artikel 3.2 daarom over de
“the preliminary planning of the contemplated contact/matchmaking, introduction and assistance”voorafgaande aan de Business Summit van oktober 2013.
Blijkens artikel 3.3 kan [eiser] in bepaalde gevallen aanspraak maken op een
“Succesfee: In case the contemplated contact/matchmaking with third parties is realized [gedaagde] agrees to pay [eiser] a fair successfee is due, amounting to max 4,2% of the gross financial interests involved defined as the transaction amount involved in a (preformation) contract between [gedaagde] and the third parties involved, or if no amount is stated the value of the transaction involved in a (preformation) contract such to be established by the parties in good faith”. Waar hier opnieuw gesproken wordt over de
“contemplated contact/matchmaking”dient deze bepaling binnen hetzelfde beperkte kader van de Business Summit en de voorbereidende bemoeienissen van [eiser] te worden uitgelegd. Een contract dat na oktober 2013 en los van de Business Summit of die voorbereidende bemoeienissen tot stand komt – zoals de bevrachtingsovereenkomst tussen [gedaagde] en [bedrijf] van maart 2014 – valt buiten het kader van de Overeenkomst.
[eiser], die een andere uitleg aan de Overeenkomst geeft, stelt onvoldoende om tot het leveren van tegenbewijs te worden toegelaten. [eiser] stelt bij voorbeeld geen verklaringen of gedragingen voorafgaand of ten tijde van de totstandkoming van de Overeenkomst, die de door haar voorgestane ruimere uitleg kunnen ondersteunen.
5.10.
Als gezegd, stond de Business Summit aanvankelijk gepland voor juni 2013 en vervolgens voor oktober 2013 en is deze uiteindelijk niet doorgegaan. De overeengekomen werkzaamheden van [eiser] zouden verder bestaan uit
“contemplated contact/matchmaking, introduction and assistance”, voorafgaande aan de Business Summit en met partijen die de summit zouden bijwonen.
Uit het afblazen van de Business Summit kan worden afgeleid dat er weinig belangstelling voor de summit bestond. De voorbereidende bemoeienissen van [eiser] zullen dienovereenkomstig beperkt zijn geweest.
Als eerder gezegd hebben deze bemoeienissen niet tot een overeenkomst ten behoeve van [gedaagde] geleid, zodat voor het toekennen van een succesfee geen grond bestaat.
Uit haar productie 8 valt af te leiden dat [eiser] voorafgaande aan de Business Summit tijd heeft besteed. [gedaagde] betwist dat [eiser] die bemoeienissen heeft verricht en betwist de registratie van productie 8. [eiser] heeft haar bemoeienissen onvoldoende gespecificeerd en vordert geen specifieke verklaring van recht met betrekking tot haar bemoeienissen voorafgaande aan de Business Summit en evenmin een specifieke vergoeding ter zake daarvan.
Onder deze omstandigheden is de gevorderde verklaring voor recht of gevorderde betaling met betrekking tot bemoeienissen van [eiser] tot in oktober 2013 onvoldoende concreet en specifiek om onderwerp van onderzoek in rechte te kunnen vormen. Daarop stuiten vorderingen met betrekking tot bemoeienissen van [eiser] tot in oktober 2013 af.
5.11.
Uit het vorenstaande volgt dat de werkzaamheden die [eiser] na de afgeblazen summit heeft verricht niet kunnen gelden als ter uitvoering van de Overeenkomst verricht.
De gevorderde verklaring voor recht kan dus niet worden gegeven voor bemoeienissen na de (afgelaste) Business Summit, evenmin een veroordeling tot betaling ter zake van dergelijke bemoeienissen als gegrond op de Overeenkomst.
5.12.
De conclusie is dat [eiser] de bemoeienissen en werkzaamheden ten aanzien waarvan zij een verklaring voor recht en betaling vordert niet kan gronden op de Overeenkomst.
Beroep op dwaling en bedrog
5.13.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat dat de vorderingen van [eiser] niet op de Overeenkomst kunnen worden gegrond. [gedaagde] heeft derhalve geen belang meer bij een beoordeling van haar beroep op dwaling en/of bedrog bij de totstandkoming van de Overeenkomst.
Aanvullende rechtsgrond
5.14.
In het voorgaande is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat de vorderingen niet op grond van de Overeenkomst kunnen worden toegewezen.
Er zijn, echter, feiten en omstandigheden gesteld en gebleken die een vordering van [eiser] tot vergoeding van enige van haar bemoeienissen wel kunnen rechtvaardigen.
Onder deze omstandigheden dient de rechtbank de vraag onder ogen te zien of zij ambtshalve de rechtsgronden van een of meer van de vorderingen van [eiser] dient aan te vullen ingevolge artikel 25 Rv.
5.15.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Gesteld noch gebleken is dat partijen tussen oktober 2013 en 17 januari 2014 contact met elkaar hebben gehad. [eiser] stelt dat zij in die periode diverse bemoeienissen voor [gedaagde] heeft ontplooid.
Gezien de inhoud van de e-mail van 17 januari 2014 van [eiser] aan [bestuurder1]
“Ik bel je a.s. maandag op over het resultaat van Curaçao op de korte termijn willen ze een Gantry Craan hebben die op rails rijdt en ook over hun definitief antwoord over Heuvelman.”en de e-mail van 11 februari 2014 van [eiser] aan [bestuurder1] met een overzicht van haar werkzaamheden met betrekking tot Aruba en Curaçao, had [gedaagde] moeten begrijpen dat [eiser] na oktober 2013 nog werkzaamheden voor haar verrichtte.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] in februari en maart 2014 betrokken is geweest bij contacten tussen [bestuurder1] als (indirecte) bestuurder van [gedaagde] en [gedaagde] en [bedrijf] en dat [bestuurder1] op 14 februari 2014 uitdrukkelijk opdracht aan [eiser] heeft gegeven om contact te leggen met een bestuurder van [bedrijf] voor een commerciële bespreking.
Weliswaar was de Overeenkomst uitgewerkt, maar tegen de achtergrond daarvan had [gedaagde] zich er bewust van moeten zijn dat [eiser] bedrijfsmatig handelde en een vergoeding voor haar werkzaamheden na oktober 2013 wenste.
[gedaagde] heeft niet gesteld of doen blijken dat zij afwijzend heeft gereageerd op de bemoeienissen van [eiser] na oktober 2013.
Door niet afwijzend op de rapportages en berichten van [eiser] te reageren en vervolgens uitdrukkelijk aan [eiser] opdracht te geven om contact te leggen met R. [betrokkene2], vice-president van [bedrijf], is stilzwijgend een opvolgende overeenkomst van opdracht tot bemiddeling tussen partijen tot stand gekomen.
5.16.
Voor de werkzaamheden die [eiser] uit hoofde van deze opvolgende overeenkomst van opdracht heeft verricht, is [gedaagde] op grond van artikel 7:405 lid BW een redelijk loon aan [eiser] verschuldigd.
Opnieuw, de Overeenkomst was na het niet doorgaan van de Business Summit uitgewerkt, zodat de daarin genoemde tarieven geen basis kunnen vormen voor een aan [eiser] te betalen vergoeding voor haar bemoeienissen na oktober 2013.
5.17.
Indien de opdrachtnemer krachtens een in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf aangegane overeenkomst werkzaamheden heeft verricht waarvoor de overeenkomst geen vergoeding bepaalt, terwijl ook onvoldoende duidelijke aanknopingspunten bestaan om het loon op de gebruikelijke wijze te berekenen (bijvoorbeeld door het aantal gewerkte uren te vermenigvuldigen met het gebruikelijke uurloon), is de opdrachtgever ingevolge art. 7:405 lid 2 BW een redelijk loon verschuldigd. Wat in een concreet geval als een "redelijk" loon heeft te gelden, zal onder meer afhangen van de aard en – zo nodig schattenderwijs te bepalen – omvang van de verrichte werkzaamheden en van hetgeen in de desbetreffende branche in het algemeen gebruikelijk is. Anders dan doorgaans het geval is bij de berekening van een gebruikelijk loon, kan aan de bepaling van een redelijk loon niet een nauwkeurige berekening ten grondslag gelegd worden. (HR 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG1680)
5.18.
In dit geval zijn ten aanzien van de opvolgende overeenkomst van opdracht geen afspraken over het loon gemaakt en zijn er onvoldoende aanknopingspunten om het loon op de gebruikelijke wijze te berekenen. Partijen hebben niet eerder zaken met elkaar gedaan, zodat enig gebruik tussen partijen niet bestaat. Daarnaast is gesteld noch gebleken wat in de branche van [eiser] als gebruikelijk loon heeft te gelden. De rechtbank zal derhalve aan de hand van de overgelegde stukken een redelijk loon moeten vaststellen.
5.19.
Voor de hoogte van het redelijke loon wordt aansluiting gezocht bij de vergoeding zoals deze in de Overeenkomst is opgenomen voor gewone bemiddelingswerkzaamheden (Artikel 3.2:
“Services fee (…) hourly fees are due. Daily fee is per day part €1000 euro exclusive 21% VAT”).
De rechtbank is het met [gedaagde] eens dat op basis van de bewoordingen van deze bepaling niet duidelijk is of een uurloon, dagloon dan wel een dagdeelloon is overeengekomen. Gesteld noch gebleken is dat deze zinsnede voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst onderwerp van gesprek tussen partijen is geweest, zodat ook verklaringen of gedragingen van partijen niet de nodige duidelijkheid kunnen verschaffen.
De woorden
“hourly fees are due”duiden erop dat het de bedoeling van partijen was om op uurbasis af te rekenen. Nu geen uurtarief, maar wel een dagtarief is genoemd, overweegt de rechtbank om het uurtarief te schatten op een achtste van het dagtarief, derhalve € 125,- te vermeerderen met BTW.
5.20.
De omstandigheid dat de overeenkomst met [bedrijf] niet door [gedaagde] maar door een dochtermaatschappij, [gedaagde] , is gesloten, doet niet af aan de verschuldigdheid van een redelijk loon. Onbetwist is dat [gedaagde] deel uitmaakt van het concern van [gedaagde], dat [bestuurder1] zelfstandig bevoegd was om zowel [gedaagde] als [gedaagde] te vertegenwoordigen en dat hij op basis van het door [eiser] gelegde contact met R. [betrokkene2] de overeenkomst tussen [gedaagde] en [eiser] tot stand heeft gebracht.
5.21.
Omdat partijen het niet eens zijn over de door [eiser] ten behoeve van [gedaagde] en haar dochtermaatschappijen na oktober 2013 bestede tijd, zal de rechtbank partijen, om te beginnen [eiser], in de gelegenheid stellen om zich bij akte uit te laten over de aard en het tijdsbeslag van de bemoeienissen van [eiser] na oktober 2013 ter bepaling van het verschuldigde loon.

6.De beslissing

De rechtbank
verwijst de zaak naar de rol van
woensdag 7 januari 2015voor het nemen van een akte door [eiser] om zich uit te laten over het bepaalde redelijke loon in rov 5.19 en 5.21,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2014.
2031/1928