ECLI:NL:RBROT:2014:6768

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2014
Publicatiedatum
11 augustus 2014
Zaaknummer
135022
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van huishoudelijke verzorging op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 augustus 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.S. Wijling, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. I. Plaisier. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 16 november 2012, waarin haar op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een indicatie voor huishoudelijke verzorging van 270 minuten per week was toegekend. Dit besluit werd door verweerder gehandhaafd in een bestreden besluit van 21 juni 2013, waartegen eiseres beroep instelde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres een aanvraag had ingediend voor een vervolgindicatie voor huishoudelijke verzorging. Het primaire besluit was gebaseerd op medisch onderzoek waaruit bleek dat eiseres problemen ondervond met verschillende huishoudelijke werkzaamheden. De rechtbank heeft overwogen dat de indicatie van 270 minuten per week voldoende was om de zorgbehoefte van eiseres te dekken, en dat verweerder de normtijden, zoals vastgelegd in de Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2011, als uitgangspunt mocht nemen.

Eiseres voerde aan dat de normtijden niet dekkend waren en dat zij meer zorg nodig had, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet voldoende onderbouwd had waarom de indicatie ontoereikend was. De rechtbank concludeerde dat verweerder met de afgegeven indicatie in voldoende mate had bijgedragen aan het behouden van de deelname van eiseres aan het maatschappelijk verkeer. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en het bestreden besluit kon in stand blijven. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
Zaaknummer: ROT 13/5022

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 augustus 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te Rotterdam, eiseres,gemachtigde: mr. R.S. Wijling,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. I. Plaisier.

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een indicatie voor huishoudelijke verzorging voor 270 minuten per week toegekend.
Bij besluit van 21 juni 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Op 20 september 2012 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag gedaan om een vervolgindicatie voor huishoudelijke verzorging.
2.
Bij het primaire besluit is aan eiseres huishoudelijke verzorging toegekend voor 270 minuten (4 uur en 30 minuten) per week in de vorm van zorg in natura. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat uit medisch onderzoek is gebleken dat eiseres problemen ondervindt met verschillende huishoudelijke werkzaamheden. Het gaat om reinigen, lichte huishoudelijke werkzaamheden, wassen van de kleding, bed verschonen en afwassen.
De indicatie wordt voor de duur van twee jaar (de periode van 17 november 2012 tot
16 november 2014) afgegeven, in afwachting van het eventuele herstel van een trombose in het been van eiseres.
3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Daartoe heeft hij - samengevat - overwogen dat voor de vaststelling van de zorgbehoefte gebruik wordt gemaakt van de Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2011 (de Beleidsregels), waarin normtijden zijn opgenomen.
Onder verwijzing naar het oordeel van de medisch adviseur S. van der Ende, neergelegd in diens rapportage van 15 november 2012, stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres
- weliswaar beperkt - bepaalde zaken zelf nog kan uitvoeren en/of een beroep kan doen op bepaalde voorliggende voorzieningen. Dit oordeel berust op een deskundige analyse van de zorgbehoeften van eiseres ten tijde van het onderzoek. Met de toekenning van 4 uur en
30
minuten huishoudelijke verzorging per week is in voldoende mate bijgedragen aan het bevorderen of behouden van deelname aan het maatschappelijk verkeer. De stelling van eiseres dat zij meer zorg nodig heeft, is niet met stukken onderbouwd. Voor toepassing van de hardheidsclausule bestaat geen aanleiding, aldus verweerder.
4.
Eiseres herhaalt haar reeds in eerdere procedures ingenomen standpunt dat - kort gezegd - de Verordening maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2011 (de Verordening) onverbindend moet worden verklaard wegens strijd met het bepaalde in artikel 5, tweede lid, van de Wmo en dat verweerder ten onrechte de Beleidsregels aan het besluit ten grondslag heeft gelegd, aangezien deze Beleidsregels niet door het bevoegde orgaan zijn vastgesteld.
Met betrekking tot haar opvatting dat het vaststellen van normtijden is te beschouwen als een zelfstandige normstelling, verwijst eiseres naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 25 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:608. In dit verband voert zij tevens aan dat verweerder de normtijden, neergelegd in de Beleidsregels, onverkort hanteert.
Hiermee worden deze normtijden, die indicatief bedoeld zijn, maatgevend en is van een op de persoon toegesneden voorziening, waarbij acht is geslagen op de specifieke persoons-kenmerken van de individuele aanvrager, geen sprake meer.
Eiseres meent voorts dat in haar geval de normtijden niet dekkend zijn. Zij voert daarvoor aan dat verweerder onvoldoende tijd heeft geïndiceerd voor het licht huishoudelijk werk, gelet op de grootte van haar woning. Verder is ten onrechte geen tijd geïndiceerd voor het voorbereiden van de maaltijden. Het in een pan doen van verse ingrediënten en openmaken van plastic zakjes gaat vanwege haar klachten van Ehiers-Danlos moeizaam.
Tot slot stelt eiseres dat zij in staat moet worden gesteld haar vrijwilligerswerk te blijven verrichten. Dit dient te worden verdisconteerd in extra ondersteuning bij het huishouden. Eiseres heeft een brief van haar thuiszorgmedewerkster overgelegd, waarin wordt gesteld dat de toegekende uren huishoudelijke verzorging onvoldoende zijn.
5. Met betrekking tot de tegen de Verordening en de Beleidsregels aangevoerde bezwaren verwijst de rechtbank naar hetgeen zij daarover heeft geoordeeld in haar eerdere uitspraken op beroepen van eiseres (uitspraken van 15 augustus 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:6298 en 28 november 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:9226).
Omtrent de bevoegdheid van verweerder om beleidsregels te geven, is in de hierboven aangehaalde uitspraak van 28 november 2013, samengevat, overwogen dat uit artikel 4, eerste en tweede lid, van de Wmo volgt dat verweerder de bevoegdheid heeft tot uitvoering van de Wmo. Op grond van artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan verweerder beleidsregels vaststellen die invulling geven aan deze aan hem toekomende bevoegdheid. Daaruit volgt dat verweerder de bevoegdheid toekomt om de Beleidsregels vast te stellen. In dit geval is dat geschied in mandaat door de directeur van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b van het Besluit mandaat, volmacht en machtiging Rotterdam 2009.
Aan het voorgaande doet niet af dat de gemeenteraad op grond van artikel 5 van de Wmo bevoegd is regels te stellen over de door verweerder te verlenen individuele voorzieningen. De Beleidsregels stellen immers geen regels als bedoeld in artikel 5 van de Wmo, maar bevatten algemene regels, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten en/of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van de bevoegdheid van verweerder tot uitvoering van de Wmo.
In de hierboven aangehaalde uitspraak van 28 november 2013 is voorts overwogen dat hetgeen in Beleidsregels over normtijden is neergelegd geen oplegging van een bezwarende verplichting of zelfstandige normstelling inhoudt. De regels werken nader uit welke normtijden worden gehanteerd bij het overnemen en voeren van de huishouding. Van een bezwarende verplichting is geen sprake. Bovendien kan van de normtijden worden afgeweken, zodat ook daarom geen sprake is van een zelfstandige normstelling.
De omstandigheid dat eiseres geen geval bekend is waarin van de normtijden wordt afgeweken, doet daar niet aan af.
Voor zover eiseres ter zake van de zelfstandige normering een parallel heeft getrokken met de onder 4. vermelde uitspraak van de Raad, merkt de rechtbank op dat die uitspraak betrekking heeft op het opleggen van maatregelen bij het niet nakomen van verplichtingen als bedoeld in artikel 9 van de Wet werk en bijstand (verlaging van de bijstandsnorm), zoals neergelegd in de Verordening afstemming en handhaving WWB Rotterdam 2009 en uitgewerkt in het beleid. Het opleggen van een maatregel - een bestuurlijke sanctie - kan echter niet op een lijn worden gesteld met een geval waarbij het gaat om vaststelling van de reikwijdte van de aanspraak op maatschappelijke ondersteuning. Voor overeenkomstige toepassing van de in die uitspraak opgenomen overwegingen ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder bij de berekening van het aantal minuten huishoudelijke verzorging de normtijden, als vermeld in de Beleidsregels, als uitgangspunt kunnen nemen.
6.
Op basis van de normtijden is bij het primaire besluit, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, aan eiseres een indicatie afgegeven voor 270 minuten per week, welke als volgt is berekend:
- zorg voor een schoon/hygiënisch verantwoord interieur 90 minuten
- toeslag voor licht huishoudelijk werk 60 minuten
- zorg voor schone bedden 10 minuten
- toeslag zorg voor schone bedden (2 bed-delen) 10 minuten
- zorg voor schone kleding/linnengoed 60 minuten
- afwassen 30 minuten
Totaal: 260 minuten
Afgerond: 270 minuten
7.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de afgegeven indicatie onvoldoende is voor het uitvoeren van de genoemde activiteiten. Verweerder heeft zijn standpunt dat eiseres daarmee voldoende wordt gecompenseerd genoegzaam toegelicht.
Het is vervolgens aan eiseres om aannemelijk te maken dat de geïndiceerde normtijden niet toereikend zijn. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank evenwel geen aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van een situatie waarin zij, gelet op haar behoefte en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening, redelijkerwijs is aangewezen op een verhoging van de in de Beleidsregels opgenomen normtijden of op een uitbreiding van de in het kader van de huishoudelijke verzorging te indiceren taken.
8.
De in de Beleidsregels opgenomen normtijden zijn afgeleid van de normtijden die in de praktijk binnen thuiszorgorganisaties zijn ontwikkeld toen de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) nog op huishoudelijke verzorging van toepassing was, met dien verstande dat bij het indiceren van het lichte en zware huishoudelijke werk geen rekening meer wordt gehouden met de grootte van de woning, maar alleen met het aantal bewoners, omdat dat laatste volgens verweerder bepalend is voor de vervuilingsgraad. De rechtbank acht dit uitgangspunt niet onjuist. Hieruit volgt dat, nu eiseres alleenstaand is, verweerder geen extra tijd heeft hoeven te indiceren voor het schoonhouden van het interieur van haar grotere (invaliden)woning.
9.
Ten aanzien van de gevraagde uren voor het voorbereiden van de (warme) maaltijden, hulp bij de afwas en schoonmaken van het fornuis, heeft verweerder gewezen op voorliggende voorzieningen als voorgesneden, verpakte ingrediënten, kant-en-klaar maaltijden en de maaltijdenservice. Het standpunt van eiseres dat deze voorzieningen geen adequate compensatie bieden, omdat de maaltijden niet aan de voor haar geldende dieeteisen voldoen, wordt niet door (medische) gegevens gesteund. Blijkens de rapportage van 15 november 2012 heeft de medisch Wmo-adviseur eiseres geattendeerd op bedrijven die een maaltijdservice leveren waarbij rekening kan worden gehouden met een bepaald dieet. Bovendien kunnen zij warme maaltijden leveren, zodat eiseres minder tijd hoeft te besteden aan het opwarmen van voedsel. Niet aannemelijk is geworden dat de maaltijden van de maaltijdenservice niet geschikt zijn voor eiseres. Voor zover eiseres om haar moverende redenen geen gebruik wenst te maken van kant-en-klare maaltijden, leidt dat niet tot een indicatie voor het zorgen voor de warme maaltijd.
De stelling dat eiseres de kosten van een maaltijdservice financieel niet kan dragen, omdat zij moet rondkomen van een inkomen op bijstandsniveau, mist eveneens een nadere onderbouwing. De beroepsgrond slaagt niet.
10.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder met de afgegeven indicatie van 270 minuten per week huishoudelijke verzorging in voldoende mate heeft bijgedragen aan het behouden van deelname door eiseres aan het maatschappelijk verkeer. Hierbij acht de rechtbank ook van belang dat de adviseur vanwege het gebruik van twee bed-delen een maximale toeslag van 10 minuten heeft toegekend, terwijl eiseres niet altijd in het tweede bed slaapt, en dat met de afronding van 260 naar 270 minuten nog eens 10 minuten extra tijd is toegekend. De rechtbank kan eiseres dan ook niet volgen in haar betoog dat de toegekende voorziening ontoereikend is, waardoor zij wordt belemmerd in het verrichten van vrijwilligerswerk. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 11 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1754, merkt de rechtbank nog op dat verweerder zijn besluit tot toekenning van huishoudelijke verzorging terecht heeft gemotiveerd op basis van hetgeen in en krachtens de Wmo is bepaald. Van een verplichting om te motiveren waarom op grond van de Wmo minder uren zorg aan eiseres worden toegekend dan eerder onder de AWBZ, is geen sprake.
11.
Het bestreden besluit kan in stand blijven. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Joseph, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.