In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 15 augustus 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.S. Wijling, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door gemachtigde A. Dinç. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van 27 juni 2012, waarin haar bezwaar tegen een eerder besluit van 17 februari 2012 ongegrond was verklaard. Dit eerdere besluit betrof de toekenning van vier uur huishoudelijke hulp per week op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Eiseres stelde dat deze indicatie onvoldoende was om in haar zorgbehoefte te voorzien en dat er geen rekening was gehouden met haar specifieke omstandigheden.
De rechtbank heeft het procesverloop en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. Eiseres voerde aan dat de toekenning van uren niet voldeed aan haar behoefte aan zorg en dat de beleidsregels die door verweerder waren gehanteerd niet correct waren vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat verweerder bij de vaststelling van de zorgbehoefte gebruik had gemaakt van de Beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2011, en dat deze regels niet onredelijk waren, mits rekening werd gehouden met bijzondere omstandigheden.
De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een hogere indicatie rechtvaardigden. Eiseres had niet aangetoond dat zij niet in staat was om gebruik te maken van algemeen gebruikelijke voorzieningen, zoals boodschappenbezorgdiensten. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende onderzoek had gedaan naar de zorgbehoefte van eiseres en dat de toekenning van vier uur huishoudelijke hulp per week in overeenstemming was met de Wmo. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank wees op het belang van een zorgvuldige afweging van de beschikbare middelen en de zorgbehoefte van de aanvrager.
De uitspraak benadrukt het belang van de beleidsregels en de noodzaak voor aanvragers om hun zorgbehoefte goed te onderbouwen. De rechtbank heeft de beslissing van verweerder om de indicatie niet te verhogen, bevestigd en het beroep ongegrond verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.