In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 november 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.S. Wijling, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. M. de Weger. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin het verzoek om uitbreiding van het aantal uren huishoudelijke hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) gedeeltelijk is toegewezen. Eiseres betwistte de rechtmatigheid van de beleidsregels die door verweerder zijn vastgesteld, en stelde dat deze niet in overeenstemming zijn met de Wmo.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres lijdt aan meerdere lichamelijke klachten en dat zij hulp bij het huishouden nodig heeft. Het primaire besluit van 10 augustus 2012 kende haar 270 minuten hulp per week toe, maar na een rekenfout is dit aangepast naar 285 minuten. Eiseres stelde dat de Verordening maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2011 niet voldoet aan de eisen van de Wmo, omdat de essentialia van het voorzieningenpakket niet in de Verordening zijn vastgelegd, maar in de Beleidsregels. Verweerder betoogde dat de Verordening wel degelijk de essentialia bevat en dat de Beleidsregels een uitwerking zijn van deze Verordening.
De rechtbank oordeelde dat de Verordening niet verplicht is om het exacte aantal minuten voor huishoudelijke hulp te vermelden, zolang het resultaat dat met de tegemoetkoming moet worden bereikt maar duidelijk is. De rechtbank concludeerde dat de Beleidsregels geen zelfstandige normstelling inhouden en dat verweerder bevoegd is om deze vast te stellen. Eiseres heeft onvoldoende feiten aangedragen om aan te tonen dat de geïndiceerde tijd voor huishoudelijke hulp niet toereikend is. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en stelde de ingangsdatum van de indicatie vast op 10 augustus 2012, met veroordeling van verweerder in de proceskosten en het griffierecht.