ECLI:NL:RBROT:2014:10513

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 december 2014
Publicatiedatum
22 december 2014
Zaaknummer
C-10-392967 - HA ZA 12-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van vervoerder bij diefstal van sigaretten tijdens transport onder CMR

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, ging het om de aansprakelijkheid van een vervoerder voor de diefstal van een zending sigaretten tijdens het transport. De zending, bestaande uit 960 dozen sigaretten met een bruto gewicht van 14.295,30 kg, was op 2 september 2011 in Boncourt, Zwitserland, in ontvangst genomen door de vervoerder, [eiser] Transport, in opdracht van [eiser] Security. Op 3 september 2011 werd de zending tijdens een gewapende overval ontvreemd. De vervoerder stelde zich op het standpunt dat zij niet aansprakelijk was voor de schade, omdat de diefstal het gevolg was van omstandigheden die zij niet had kunnen vermijden, zoals bepaald in artikel 17 lid 2 van de CMR.

De rechtbank oordeelde dat de vervoerder niet kon aantonen dat zij alle redelijke maatregelen had genomen om de diefstal te voorkomen. De rechtbank stelde vast dat chauffeur N. [chauffeur] niet de nodige voorzorgsmaatregelen had genomen, zoals het parkeren op een beveiligd gedeelte van het tankstation en het meenemen van de sleutel en de mobiele alarmknop. Hierdoor kon de rechtbank niet oordelen dat de vervoerder zich kon beroepen op de ontheffing van aansprakelijkheid. De rechtbank concludeerde dat de vervoerder aansprakelijk was voor het verlies van de zending op basis van artikel 17 lid 1 CMR.

In reconventie vorderden de gedaagden schadevergoeding van de vervoerder, waarbij zij stelden dat de vervoerder onbeperkt aansprakelijk was omdat chauffeur [chauffeur] betrokken was bij de diefstal. De rechtbank droeg de gedaagden op bewijs te leveren van de betrokkenheid van de chauffeur bij de diefstal. Indien dit bewijs niet werd geleverd, zou de vervoerder zich kunnen beroepen op beperkte aansprakelijkheid. De rechtbank hield verdere beslissingen aan en gelastte een comparitie van partijen om de bewijsvoering te bespreken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Afdeling privaatrecht
Team haven en handel
Vonnis van 24december 2014
in de gevoegde zaken
met zaaknummer / rolnummer: C/10/392967 / HA ZA 12-13 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te Zevenaar,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. W.M. van Rossenberg te Rotterdam,
tegen
1. de vennootschap naar het recht van de plaats harer vestiging
[gedaagde1],
gevestigd te [woonplaats], Verenigd Koninkrijk,
2. de vennootschap naar het recht van de plaats harer vestiging
[gedaagde2],
gevestigd te [woonplaats], Verenigd Koninkrijk,
gedaagden,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam,
en met zaaknummer / rolnummer: C/10/432504 / HA ZA 13-914 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. W.M. van Rossenberg te Rotterdam,
tegen
1. de vennootschap naar het recht van de plaats harer vestiging
[gedaagde1],
gevestigd te [woonplaats], Verenigd Koninkrijk,
2. de vennootschap naar het recht van de plaats harer vestiging
[gedaagde2],
gevestigd te [woonplaats], Verenigd Koninkrijk,
gedaagden,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam.
[eiser] en [eiser] zullen hierna gezamenlijk “[eiser]” genoemd worden en ieder afzonderlijk “[eiser] Security” en “[eiser] Transport”. [gedaagde1] zal hierna “[gedaagde1]” genoemd worden en [gedaagde2] “[gedaagde2]”.

1.De procedure

1.1.
Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar de beide tussenvonnissen van 30 april 2014. Daarna is de procedure als volgt verlopen.
1.2.
Ingevolge het tussenvonnis van 30 april 2014 in de zaak met kenmerk C/10/432504 / HA ZA 13-914 zijn de zaken tussen [eiser] Transport enerzijds en British American Tobacco Switzerland S.A., British American Tobacco (Supply Chain WE) Limited en B.A.T. (U.K. & Export) Limited (hierna gezamenlijk: Batco) aangehouden totdat de bevoegdheid van de rechter in het Verenigd Koninkrijk vaststaat.
In de overige zaken is verder geprocedeerd.
1.3.
In de beide overige zaken hebben gelijktijdig comparities van partijen plaatsgevonden op 24 juni 2014. Van die terechtzitting is proces-verbaal opgemaakt.
Mr. M.A.W. van Maanen heeft namens [gedaagde1] en [gedaagde2] bij brief van 10 juli 2014 opmerkingen over het proces-verbaal gemaakt. Mr. Van Rossenberg heeft bij brief van 11 juli 2014 op die brief gereageerd. De rechtbank heeft beide brieven aan het proces-verbaal gehecht.
Ter comparitie zijn de volgende processtukken aan het dossier toegevoegd:
( a) [eiser] hebben een Akte in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie genomen en daarbij producties 1, 2 en 3 overgelegd;
( b) [gedaagde1] en [gedaagde2] hebben een Akte houdende overlegging producties tevens akte houdende vermeerdering van eis in reconventie genomen en daarbij producties D-30 tot en met D-34 overgelegd.
1.4.
Zoals ter comparitie besproken, hebben [eiser] vervolgens een Akte genomen en daarbij producties 1 tot en met 6 in het geding gebracht en hebben [gedaagde1] en [gedaagde2] een Antwoordakte genomen.
1.5.
[gedaagde1] en [gedaagde2] hebben verzocht om bij akte nadere producties in het geding te mogen brengen, subsidiair hebben zij om pleidooi verzocht. [eiser] hebben tegen die verzoeken bezwaar gemaakt. De rolrechter heeft beide verzoeken op 23 september 2014 afgewezen.
1.6.
Partijen hebben vonnis gevraagd.

2.De vorderingen

2.1.
[eiser] vorderen in conventie dat de rechtbank bij vonnis voor recht zal verklaren dat gedaagden, althans een of meer hunner, in een vordering tot schadevergoeding jegens [eiser] niet-ontvankelijk zijn, althans dat [eiser] niet, subsidiair beperkt, aansprakelijk zijn jegens gedaagden of een of meer hunner ter zake van transportschade op een zending van 960 dozen sigaretten met een bruto gewicht van 14.295,30 kg (hierna: de zending) vervoerd van Boncourt, Zwitserland, naar Rotterdam in of omstreeks september 2011.
2.2.
Daartoe stellen [eiser] – samengevat weergegeven – het volgende.
2.2.1.
[eiser] Security heeft in of omstreeks september 2011 opdracht aanvaard van [gedaagde1] of [gedaagde2] voor het vervoer over de weg van de zending Boncourt naar Rotterdam. De zending was afkomstig van c.q. bestemd voor Batco. [eiser] Transport heeft in opdracht van [eiser] Security de zending op of omstreeks 2 september 2011 in Boncourt ten vervoer in ontvangst genomen. Voor het vervoer is de bij de dagvaarding gevoegde vrachtbrief opgesteld.
2.2.2.
Op het vervoer is de CMR van toepassing.
2.2.3.
Op of omstreeks 3 september 2011 is de zending tijdens een gewapende overval ontvreemd. Geen van de partijen [eiser] is voor de schade wegens die diefstal aansprakelijk omdat deze een gevolg is van omstandigheden die zij niet hebben kunnen vermijden en waarvan zij de gevolgen niet hebben kunnen verhinderden (artikel 17 lid 2 CMR).
2.2.4.
Indien (een van de partijen) [eiser] aansprakelijk zijn (is) voor de diefstalschade, dan is haar aansprakelijkheid beperkt op basis van artikel 23 en 25 CMR.
2.3.
[gedaagde1] en [gedaagde2] voeren verweer, dat erop neerkomt dat [eiser] onbeperkt aansprakelijk zijn omdat chauffeur N. [chauffeur] van [eiser] bij de diefstal van de zending was betrokken en [eiser] verantwoordelijk zijn voor de gedragingen van chauffeur [chauffeur].
2.4.
Na wijziging van eis vorderen [gedaagde1] en [gedaagde2] in reconventie dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis [eiser] zal veroordelen om aan schade te vergoeden een bedrag van € 624.682,35, een bedrag van € 2.939.312,72 of een schadebedrag op te maken bij staat en de bedragen € 6.422,- en € 41.519,84, een en ander met nevenvorderingen.
2.5.
Daartoe stellen [gedaagde1] en [gedaagde2] – samengevat weergegeven – het volgende.
2.5.1.
[gedaagde1] heeft niets met het onderhavige vervoer te maken.
2.5.2.
[gedaagde2] had het onderhavige vervoer aangenomen van British American Tobacco (Supply Chain WE) Limited. [gedaagde2] heeft (als afzender) de opdracht tot het vervoer aan [eiser] Security gegeven in het kader van een vaste vervoersrelatie tussen deze partijen. [eiser] Security, dan wel [eiser] Transport als haar ondervervoerder, heeft het vervoer feitelijk bewerkstelligd.
2.5.3.
[eiser] Transport noch [eiser] Security heeft de zending ter bestemming afgeleverd. Geen van de beide partijen [eiser] heeft feiten of omstandigheden aangevoerd die haar van aansprakelijkheid ontheffen, zodat zij aansprakelijk is/zijn voor de schade ten gevolge van de niet-aflevering. Bij onderzoek naar de verdwijning van de zending is gebleken dat chauffeur [chauffeur] (a) betrokken was bij de diefstal en (b) de veiligheidsvoorschriften van [eiser], waarmee de beweerde overval vermeden zou hebben kunnen worden en de gevolgen daarvan zouden zijn uitgebleven althans beperkt, niet heeft nageleefd. Derhalve treft chauffeur [chauffeur] opzet of schuld als bedoeld in artikel 29 CMR, welke aan [eiser] kan worden toegerekend. Daarom zijn [eiser] onbeperkt aansprakelijk voor de schade ten gevolge van de diefstal.
2.5.4.
De schade wegens het verlies van de zending, afgezien van belastingen, accijnzen en heffingen, bedraagt € 624.682,35. Aan belastingen, heffingen en accijnzen heeft de Belgische belastingdienst/douane een bedrag van € 2.939.312,72 opgelegd. Batco heeft daartegen hoger beroep ingesteld, zodat de hoogte van die vordering nog onzeker is. Batco heeft reeds € 2.558.676,88 op de vordering van de belastingdienst/douane betaald. Onderzoek naar de diefstal, de schade en aansprakelijkheid heeft eiseressen in reconventie € 41.519,84 aan expertisekosten en € 6.422,- aan buitengerechtelijke advocaatkosten gekost.

3.De beoordeling

In conventie en in reconventie

Bevoegdheid; toepasselijk recht
3.1.
Er is sprake van een internationale zaak, omdat [eiser] in Nederland zijn gevestigd en [gedaagde1] en [gedaagde2] in het Verenigd Koninkrijk.
3.2.
In de tussenvonnissen van 30 april 2014 is overwogen dat (tussen partijen niet in geschil is dat) deze rechtbank bevoegd is om van de vorderingen in conventie en in reconventie kennis te nemen.
3.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de rechtsverhouding tussen [eiser] enerzijds en [gedaagde1] en/of [gedaagde2] anderzijds als vervoer dient te worden aangemerkt en dat op de vorderingen in conventie en in reconventie de CMR van toepassing is.
Bij gebreke van een gestelde rechtskeuze is ingevolge artikel 5, lid 1 Rome-I Vo, nu [eiser] in Nederland zijn gevestigd en de overeengekomen plaats voor aflevering in Rotterdam ligt, aanvullend Nederlands recht van toepassing.
[gedaagde1]
3.4.
Enige eigen betrokkenheid van [gedaagde1] is gesteld noch gebleken. [eiser] zijn niet ingegaan op het verweer dat [gedaagde1] niets met deze zaak van doen heeft. Weliswaar gebruiken beide partijen de aanduiding “[gedaagde1]” voor zowel [gedaagde2] als [gedaagde1], maar daarmee is [gedaagde1] zelf nog niet bij de zaak betrokken. Daaruit volgt dat de vordering in conventie tegen [gedaagde1] en die in reconventie van [gedaagde1] dienen te worden afgewezen.
Waar, behalve het verweer in punt 2.3 van de conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie, geen woorden aan de betrokkenheid van [gedaagde1] zijn vuil gemaakt, zal de rechtbank geen van partijen in de proceskosten veroordelen.
Voorts in conventie
[eiser] aansprakelijk?
3.5.
De primaire vordering houdt in dat [eiser] niet aansprakelijk zijn voor de schade voortvloeiende uit de diefstal of de niet-aflevering van de zending sigaretten vervoerd van Boncourt naar Rotterdam in september 2011.
3.6.
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast als gesteld en niet voldoende betwist.
3.6.1.
[eiser] Security had zich ten opzichte van [gedaagde2] contractueel verbonden om het hierna bedoelde vervoer te verrichten. Kennelijk golden tussen deze partijen een of meer raamovereenkomsten en had [gedaagde2] omstreeks 1 september 2011 een specifieke opdracht tot dat vervoer gegeven aan [eiser] Security.
3.6.2.
De vervoeropdracht hield in dat [eiser] Security de zending sigaretten bij Batco in Boncourt ten vervoer in ontvangst zou nemen en deze in Rotterdam op de APM Terminal aan Maersk Shipping Lines zou afleveren.
3.6.3.
De zending was geladen in een container met kenmerk [kenmerk]. Die container is door Batco voor vertrek verzegeld.
3.6.4.
Krachtens opdracht van [eiser] Security heeft [eiser] Transport de container met daarin de zending op vrijdag 2 september 2011 in Boncourt ten vervoer in ontvangst genomen. De combinatie van trekker met oplegger heeft van vrijdag 2 op zaterdag 3 september 2011 overgestaan op de bewaakte parkeerplaats van [eiser] in Genk, België. In de ochtend van 3 september 2011 is chauffeur N. [chauffeur] van [eiser] Transport doorgereden met de combinatie in de richting van Antwerpen, België. Nadat de combinatie bij het Q8-tankstation langs de snelweg E313 in de buurt van Ranst, België, rond 09:00 uur was gestopt, hebben zich gebeurtenissen voorgedaan die ertoe hebben geleid dat [eiser] de controle over de zending kwijt raakten.
3.6.5.
[eiser] hebben de zending niet afgeleverd.
3.7.
Ingevolge artikel 3 CMR is de wegvervoerder verantwoordelijk voor de gedragingen van zijn uitvoeringshulpen. Derhalve is [eiser] Transport verantwoordelijk voor de gedragingen van chauffeur [chauffeur] en is [eiser] Security verantwoordelijk voor zowel de gedragingen van [eiser] Transport als die van chauffeur [chauffeur].
3.8.
Ingevolge artikel 17 lid 1 CMR is de wegvervoerder aansprakelijk indien hij de ten vervoer ontvangen zaken niet op de overeengekomen bestemming aflevert, behoudens de regeling van de leden 2 en 4 van dat artikel. Artikel 17, lid 4 CMR doet hier niet terzake.
[eiser] beroepen zich op de in artikel 17 lid 2 CMR gestelde regel van vervoerdersovermacht: de vervoerder is van aansprakelijkheid ontheven indien het verlies is veroorzaakt door omstandigheden die de vervoerder niet heeft kunnen vermijden en waarvan hij de gevolgen niet heeft kunnen verhinderen.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2632, S&S 1998, 75 – Oegema/Amev; 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH0389, S&S 2009, 96 – Vos/AIG) kan de wegvervoerder in geval van verlies van de lading tijdens het vervoer slechts dan met succes beroep doen op deze ontheffingsgrond indien hij stelt en bij betwisting aantoont dat hij alle in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van een zorgvuldig vervoerder - daaronder begrepen de personen van wier hulp hij bij de uitvoering van de overeenkomst gebruik maakt - te vergen maatregelen heeft genomen om het verlies te voorkomen.
3.9.
Toepassing van deze maatstaf brengt voor het onderhavige geval mee dat onderzocht dient te worden (a) of [eiser] voldoende feiten en omstandigheden hebben gesteld, mede gezien de gemotiveerde betwisting door [gedaagde2] en zo ja (b) of [eiser] de door haar gestelde feiten en omstandigheden kunnen aantonen.
3.10.
[eiser] stellen dat chauffeur [chauffeur] het slachtoffer is geworden van een gewapende overval op het Q8-tankstation langs de snelweg E313 in de buurt van Ranst in de ochtend van 3 september 2011. [eiser] stellen dat chauffeur [chauffeur] bij dat tankstation was gestopt omdat een vrouwspersoon in een hem passerende VW Passat naar de onderzijde van zijn vrachtwagen had gewezen. [eiser] hebben geen details over die VW Passat, die vrouwspersoon of die overval gesteld, anders dan de verklaring van chauffeur [chauffeur] bij de politie (proces-verbaal; productie 2 bij Akte in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie). [eiser] stellen dat bij hen een algemeen voorschrift geldt dat de chauffeurs voor hun eigen veiligheid steeds de mobiele alarmknop bij zich moeten dragen.
[gedaagde2] betwist dat een overval heeft plaatsgevonden en voert aan dat chauffeur [chauffeur] op het Q8-tankstation niet op het met camera’s beveiligde gedeelte, maar op het onbewaakte gedeelte van het tankstation is geparkeerd, de sleutel in het contact heeft gelaten, de motor van zijn trekker heeft laten draaien en de mobiele alarmknop niet heeft meegenomen of deze niet heeft gebruikt toen hij zijn trekker uitstapte om – zoals hij heeft verklaard bij de politie, maar door [gedaagde2] wordt betwist – naar de onderzijde en de wielen van zijn combinatie te gaan kijken, waarna hij – volgens zijn verklaring – is overvallen.
[eiser] hebben die argumenten niet weersproken, laat staan weerlegd. Bovendien is uit de later uitgelezen Transics boordcomputer van de trekker – onbetwist – vastgesteld dat de trekker op 3 september 2011 tussen 09:03:42 uur en 09:06:37 uur heeft stilgestaan – welke tijdstippen corresponderen met het relaas van chauffeur [chauffeur] over zijn onderzoek van de onderzijde en de wielen van zijn combinatie bij het Q8-tankstation – en dat het contact toen niet volledig uitgezet was, zodat de chauffeur de sleutel en de daaraan bevestigde transponder niet bij zich gehad kan hebben toen hij uit de trekker stapte om dat onderzoek te gaan verrichten.
Derhalve moet als onvoldoende betwist en derhalve vaststaand worden aangemerkt dat chauffeur [chauffeur] heeft gehandeld zoals hierboven als door [gedaagde2] aangevoerd weergegeven
3.11.
Zou chauffeur [chauffeur] wel op het met camera’s beveiligde gedeelte van het tankstation hebben geparkeerd en zou hij de motor van de trekker hebben afgezet en de sleutel met de transponder en de mobiele alarmknop hebben meegenomen, dan zou hij alarm hebben kunnen slaan en zouden een of meer onverlaten minder gemakkelijk onopgemerkt de trekker met oplegger hebben kunnen (doen) meenemen.
Nu chauffeur [chauffeur] een en ander kennelijk niet heeft gedaan, kan niet geoordeeld worden dat de vervoerders [eiser] alle in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van een zorgvuldig vervoerder – daaronder begrepen de personen van wier hulp hij bij het vervoer gebruik maakt – te vergen maatregelen hebben genomen om het verlies te voorkomen.
Uit de omstandigheid dat bij [eiser] een algemeen voorschrift geldt om steeds de mobiele alarmknop bij zich te dragen, volgt dat een dergelijke veiligheidsmaatregel van een zorgvuldig vervoerder van diefstalgevoelige goederen, zoals sigaretten, kan worden gevergd. Hetzelfde geldt ten aanzien van het uitzetten van de motor en het meenemen van de sleutel en de transponder bij het uitstappen. De omstandigheid dat het bij [eiser] geldende algemene voorschrift om steeds de mobiele alarmknop bij zich te dragen voor de eigen veiligheid van de chauffeurs geldt – en wellicht niet specifiek als bescherming voor de lading – maakt dat oordeel niet anders, omdat zodanig persoonlijk veiligheidsvoorschrift ook de lading beschermt.
3.12.
Daarom komt de rechtbank tot de conclusie dat [eiser] geen beroep toekomt op de ontheffing van aansprakelijkheid van artikel 17 lid 2 CMR.
Nu geen andere grond voor ontheffing is aangevoerd of gebleken, moet de slotsom zijn dat [eiser] ingevolge het bepaalde in artikel 17 lid 1 CMR aansprakelijk zijn voor het verlies van de zending.
Op het vorenstaande stuit de primaire vordering van [eiser] af.
3.13.
Subsidiair vorderen [eiser] een verklaring voor recht dat zij beperkt aansprakelijk zijn. Die vordering behandelt de rechtbank hieronder tezamen met de vordering in reconventie tot – kort gezegd – onbeperkte schadevergoeding.
Voorts in conventie en in reconventie
Eisvermeerdering
3.14.
Tegen de eisvermeerdering door [gedaagde2] in reconventie hebben [eiser] geen bezwaar gemaakt. Ambtshalve ziet de rechtbank ook geen bezwaar. Daarom zal de rechtbank op de vermeerderde eisen in reconventie beslissen.
Feiten
3.15.
Voor de vaststaande feiten verwijst de rechtbank naar hetgeen zij onder 3.6 heeft overwogen.
[gedaagde2] vorderingsrecht?
3.16.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde2] als afzender ten opzichte van [eiser] gerechtigd is om van deze vergoeding van (fysieke) ladingschade te vorderen. [eiser] Security en [eiser] Transport maken in dit verband geen punt van hun ten opzichte van [gedaagde2] verschillende rechtsverhoudingen. Wel is tussen partijen verschil van mening over de vraagpunten of [gedaagde2] aan haar opdrachtgever schadevergoeding heeft betaald ter zake van de (fysieke) ladingschade en de overige in reconventie gevorderde bedragen.
3.17.
Ingevolge de CMR is de afzender, als contractuele wederpartij van de vervoerder, gerechtigd tot het instellen van een vordering tot schadevergoeding tegen de vervoerder. Met dat stelsel verdraagt zich niet dat de vervoerder aan de tot het instellen van een vordering formeel gelegitimeerde het ontbreken van een niet aan de vervoerovereenkomst ontleend belang, zoals het niet zelf vergoed hebben van de schade aan zijn opdrachtgever, kan tegenwerpen; zie Hof Den Haag, 19 september 1995, ECLI:NL:GHSGR:1995:AL8953, S&S 1996, 32 – Nippress / Levahrt.
Daarmee heeft [gedaagde2] als afzender het vorderingsrecht. Dat geldt niet alleen voor de (fysieke) ladingschade, maar ook voor de overige door [gedaagde2] gevorderde kostenposten, die immers ook op grond van de vervoerovereenkomst worden gevorderd. Het vorenstaande zou slechts anders zijn indien aannemelijk is dat [gedaagde2], als de formeel tot schadevergoeding gerechtigde partij, zelf geen schade heeft geleden en een vanwege [eiser] te ontvangen schadevergoeding niet zal doorbetalen aan de partij die wel schade heeft geleden. Feiten of omstandigheden die daarop wijzen hebben [eiser] niet gesteld.
[eiser] onbeperkt aansprakelijk?
3.18.
Bij aansprakelijkheid van de wegvervoerder onder de CMR is beperkte aansprakelijkheid het uitgangspunt. Dat volgt uit het stelsel van hoofdstuk IV van de CMR, meer in het bijzonder de artikelen 23 tot en met 26 en artikel 29 CMR. Artikel 29 CMR bevat de uitzondering dat de vervoerder niet het recht heeft om zich te beroepen op de beperking van zijn aansprakelijkheid, indien de schade voortspruit uit zijn eigen opzet of uit schuld zijnerzijds, welke volgens de wet van het gerecht waar de vordering aanhangig is, met opzet gelijkgesteld wordt, dan wel zodanige schuld van de personen van wier diensten de vervoerder voor het bewerkstelligen van het vervoer gebruik maakt. De schuld van de uitvoeringshulp wordt aan de vervoerder toegerekend.
Nu de zaak bij een Nederlands gerecht aanhangig is, dient onder aan opzet gelijk te stellen schuld te worden verstaan de schuld in de zin van artikel 8:1108 lid 1 BW: gedrag dat als roekeloos en met de wetenschap dat de schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien moet worden aangemerkt (bewuste roekeloosheid). Van zodanige schuld is sprake wanneer degene die zich aldus gedraagt het aan de gedraging verbonden gevaar kent en zich ervan bewust is dat de kans dat het gevaar zich zal verwezenlijken aanzienlijk groter is dan de kans dat dit niet zal gebeuren, maar zich door dit een en ander niet van dit gedrag laat weerhouden (zie: HR 5 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9308, S&S 2001, 61 – Overbeek / Cigna; HR 5 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9309, S&S 2001, 62 en 14 juli 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW3041, S&S 2007, 30 – Van der Graaf / Philip Morris I en II; HR 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4041, S&S 2009, 97 – Van der Graaf/AIG; HR 10 augustus 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6747, S&S 2012, 120 – Maat/Traxys).
Gelet op het uitzonderingskarakter van artikel 29 CMR en de hoofdregel van artikel 150 Rv liggen stelplicht en bewijslast van feiten of omstandigheden die het oordeel rechtvaardigen dat sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid bij de partij die onbeperkte aansprakelijkheid stelt. De enkele omstandigheid dat in deze zaak [eiser] een verklaring voor recht vorderen, inhoudend dat haar aansprakelijkheid conform de hoofdregel beperkt is, verandert die bewijslastverdeling niet en legt evenmin een verzwaarde stelplicht bij de vervoerder (vgl.: Hof Den Bosch 29 mei 2007, ECLI:NL:GHSHE:2007:BA7214, S&S 2009, 56 – Alpi / Norfolk Line).
3.19.
[gedaagde2] stelt diverse feiten en omstandigheden, die er – kort gezegd – op neerkomen dat chauffeur [chauffeur] actief betrokken is geweest bij de voorbereiding en/of de uitvoering van de diefstal. [gedaagde2] heeft daartoe diverse bescheiden in het geding gebracht, waaronder rapporten van Interseco en processen-verbaal van de Belgische politie.
[eiser] betwisten gemotiveerd de gestelde betrokkenheid van chauffeur [chauffeur] en de inhoud van de rapportage zijdens [gedaagde2].
De niet betwiste feiten dat chauffeur [chauffeur] op het niet met camera’s beveiligde gedeelte van het Q8-tankstation is geparkeerd, de sleutel in het contact heeft gelaten, de motor van zijn trekker heeft laten draaien en de mobiele alarmknop niet heeft meegenomen of deze niet heeft gebruikt toen hij zijn trekker uitstapte kunnen, ook indien deze feiten en omstandigheden in onderling verband worden beschouwd en rekening houdende met de omstandigheid dat de zending uit diefstalgevoelige sigaretten bestond, niet de gevolgtrekking dragen dat de chauffeur zich (subjectief) heeft gerealiseerd welk gevaar (van diefstal of een overval) aan zijn gedragingen verbonden was en dat de kans van zodanig gevaar aanzienlijk groter was dan de kans dat dit niet zou gebeuren, maar dat hij zich daardoor niet van zijn gedrag heeft laten weerhouden.
Indien, zoals [gedaagde2] stelt maar [eiser] betwisten, chauffeur [chauffeur] actief betrokken is geweest bij de voorbereiding en/of de uitvoering van de diefstal (of in dat geval wellicht: verduistering), dan moet het oordeel zijn dat de schade is voortgesproten uit opzet of bewuste roekeloosheid van chauffeur [chauffeur] bij de uitvoering van het transport, zodat [eiser] zich niet op beperking van aansprakelijkheid kunnen beroepen.
Daarom zal de rechtbank [gedaagde2] opdragen het bewijs te leveren van feiten en omstandigheden, waaruit blijkt dat chauffeur [chauffeur] actief betrokken is geweest bij de voorbereiding en/of de uitvoering van de diefstal.
3.20.
Levert [gedaagde2] dat bewijs niet, dan zal de slotsom zijn dat [eiser] beperkt aansprakelijk zijn.
3.20.1.
Partijen hebben zich nog niet uitgelaten over het bedrag van de beperkte aansprakelijkheid van [eiser].
Partijen zijn het erover eens dat het bruto vervoerde gewicht van de zending 14.295,30 kilogram bedroeg. Derhalve beloopt het bedrag van de beperkte aansprakelijkheid (8,33 maal 14.295,30, dus) 11.9079,85 SDR, om te rekenen in euro per datum van het te wijzen vonnis.
Partijen kunnen zich daarover nog uitlaten bij gelegenheid van hun conclusies na getuigenverhoren.
3.20.2.
Voorts dient daarbij de vraag te worden beantwoord of [eiser] naast het bedrag van beperkte aansprakelijkheid ter zake van de (fysieke) ladingschade, onder de noemer “douanerechten en de overige met betrekking tot het vervoer der goederen gemaakte kosten" in de zin van artikel 23, lid 4 CMR ook aansprakelijk zijn tot vergoeding van de heffingen van invoerrechten, accijnzen en belastingen die verschuldigd zijn geworden doordat de zending sigaretten in het vrije verkeer is gekomen zonder dat de voorgeschreven aangiften en de daarbij behorende betalingen zijn verricht, ter zake waarvan [gedaagde2] een bedrag thans begroot op €2.939.312,72 vordert. Die vraag is beantwoord in het arrest HR 14 juli 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW3041, S&S 2007, 30 – Van der Graaf/Philip Morris II, in welk arrest werd uitgemaakt dat invoerrechten, accijnzen en belastingen die verschuldigd zijn geworden doordat een lading sigaretten in het vrije verkeer is gekomen niet onder dat begrip vallen.
3.20.3.
Ten slotte dient daarbij de vraag beantwoord te worden of [gedaagde2] naast de in artikel 23 e.v. CMR genoemde schadeposten aanspraak heeft op de door haar gevorderde expertisekosten en buitengerechtelijke kosten.
Ook daarover kunnen partijen zich uitlaten na de getuigenverhoren
3.21.
Levert [gedaagde2] dat bewijs wel, dan komt [eiser] geen beroep toe op de bepalingen van hoofdstuk IV van de CMR die haar aansprakelijkheid uitsluiten of beperken.
Partijen hebben zich nog nauwelijks uitgelaten over de toe te passen regels aan de hand waarvan en over de wijze waarop de schade alsdan dient te worden begroot. Zij kunnen zich daarover nog uitlaten bij gelegenheid van hun conclusies na getuigenverhoren.
3.22.
Gelet op de diverse gestelde aspecten van betrokkenheid van chauffeur [chauffeur] bij de diefstal en op de hoeveelheid van de reeds in het geding gebrachte bescheiden en de door partijen nog aangekondigde bescheiden, zal de rechtbank een comparitie van partijen gelasten teneinde een efficiënte wijze van bewijsvoering met partijen af te spreken.
Tevens zal de comparitie worden aangewend om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten eens kunnen worden.
3.23.
Hangende de comparitie en de bewijslevering zal de rechtbank alle verdere beslissingen aanhouden.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
draagt [gedaagde2] op het bewijs te leveren van feiten en omstandigheden, waaruit blijkt dat chauffeur [chauffeur] actief betrokken is geweest bij de voorbereiding en/of de uitvoering van de diefstal;
4.2.
gelast een comparitie van partijen in het gerechtsgebouw aan het Wilhelminaplein 100/125 te Rotterdam
op dinsdag 17 februari 2015 van 14:00 uur tot 16:00 uurom een efficiënte wijze van bewijsvoering te bespreken en te onderzoeken of partijen het op een of meer punten eens kunnen worden;
4.3.
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger en uitgesproken in het openbaar op 24 december 2014.
1928/1573