In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 december 2014 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiseres, [Naam], en het Drechtstedenbestuur. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsuitkering van eiseres en de terugvordering van onterecht verstrekte bijstand, alsook de oplegging van een bestuurlijke boete. Eiseres had bij haar bijstandsaanvraag verzwegen dat zij een woning in Turkije bezat, evenals bankrekeningen met een gezamenlijk saldo van € 8.609. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aanleiding was voor het onderzoek naar het vermogen van eiseres in Turkije, en dat er geen sprake was van discriminatie, zoals eiseres had aangevoerd. De rechtbank maakte een onderscheid tussen het rechtmatigheidsonderzoek en het boeteonderzoek. Eiseres was verplicht om alle relevante informatie te verstrekken in het kader van het rechtmatigheidsonderzoek, maar had recht op een zwijgrecht in het kader van het boeteonderzoek. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van eiseres over haar woningbezit niet gebruikt kon worden voor de boeteoplegging, omdat zij niet vooraf was gewezen op de mogelijke gevolgen van haar verklaring. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde boete van € 8.730 te hoog was, en matigde deze tot € 4.000, rekening houdend met de omstandigheden van eiseres, waaronder haar beperkte draagkracht. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het besluit tot intrekking van de bijstandsuitkering ongegrond, maar het beroep tegen de boeteoplegging gegrond, en herstelde de boete op € 4.000. Tevens werd het griffierecht vergoed en werden de proceskosten toegewezen aan eiseres.