In deze zaak gaat het om de herziening, intrekking en terugvordering van een WW-uitkering van appellant, die in 2007 en 2008 een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet (WW). Appellant heeft in 2007 een uitkering ontvangen, maar deze is beëindigd toen hij in dienst trad. Na opnieuw werkloos te zijn geworden, is de uitkering in 2008 voortgezet, maar uiteindelijk beëindigd wegens het bereiken van de maximale uitkeringsduur. Na een risicoselectie bleek dat appellant in 2008 winst en zelfstandigenaftrek had genoten, wat leidde tot een onderzoek naar de rechtmatigheid van de WW-uitkering. Het Uwv heeft appellant in 2011 een herzieningsbesluit gestuurd, waarbij de uitkering met terugwerkende kracht werd herzien en een bedrag van € 16.964,69 werd teruggevorderd. Tevens werd een boete van € 1.700,- opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht, omdat appellant zijn werkzaamheden als zelfstandige niet had gemeld. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat het Uwv niet bevoegd was om de boete op te leggen. De Raad oordeelde dat de informatie die appellant had verstrekt onder druk was verkregen en dat er onvoldoende grondslag was voor de conclusie dat appellant een verwijt kon worden gemaakt. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, het beroep werd gegrond verklaard en het Uwv werd veroordeeld in de kosten van appellant.