In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 oktober 2013 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een opgelegde boete van € 2.400 aan een horeca-inrichting wegens overtreding van artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet. De eiseres, eigenaresse van Café [naam] in [plaatsnaam], had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, dat de boete had opgelegd na een inspectie door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op 17 november 2011. Tijdens deze inspectie werd geconstateerd dat er in het café gerookt werd, wat in strijd is met de Tabakswet die werkgevers verplicht om maatregelen te treffen zodat werknemers niet worden blootgesteld aan tabaksrook.
De rechtbank oordeelde dat de minister terecht de boete had opgelegd, aangezien de controleambtenaren tijdens hun inspectie tabaksrook hadden waargenomen en de eiseres niet had aangetoond dat zij voldeed aan de eisen van de Tabakswet. De rechtbank benadrukte dat het bewijs van overtreding kan worden aangenomen op basis van de waarnemingen in het proces-verbaal van de opsporingsambtenaren. De rechtbank verwierp ook de argumenten van eiseres over de inrichting van rookruimtes en de hoogte van de boete, en concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren om van het gefixeerde boetesysteem af te wijken.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de opgelegde boete. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.