ECLI:NL:RBROT:2013:6292

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2013
Publicatiedatum
12 augustus 2013
Zaaknummer
AWB-12_01462
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van bestuurlijke boetes opgelegd op basis van de Warenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 augustus 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vennootschap en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de hoogte van opgelegde bestuurlijke boetes. De eiseres, een vennootschap gevestigd in Den Haag, had bezwaar gemaakt tegen de boetes die waren opgelegd wegens overtredingen van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister bij besluit van 19 september 2011 had geweigerd om de boetes te matigen, maar bij een later besluit op 20 maart 2012 de boetes had gehalveerd van € 1.575,- naar € 787,50. Eiseres stelde dat de boetes tot nul gereduceerd hadden moeten worden, gezien haar financiële situatie en het feit dat de onderneming was gestopt met haar activiteiten. De rechtbank oordeelde dat de financiële positie van eiseres al bekend was tijdens de oorspronkelijke besluitvorming en dat er geen sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden die een heroverweging van de boetes rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit in stand kon blijven en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 15 augustus 2013, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 12/1462

uitspraak van de enkevoudige kamer van 15 augustus 2013 in de zaak tussen

[Naam vennootschap], gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres,

gemachtigde: A.J. Caron,
en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder,

gemachtigde: drs. R. Ramsoedh.

Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om de bij besluit van 17 juni 2011 opgelegde boetes tot een totaalbedrag van € 1.575,- te matigen.
Bij besluit van 20 maart 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar van eiseres gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en de hoogte van de boete vastgesteld op totaal € 787,50.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit bij brief van 27 maart 2012 bezwaar ingesteld. Verweerder heeft het bezwaarschrift doorgestuurd aan de rechtbank ter behandeling als beroep.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2013. Gemachtigde van eiseres is zonder bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Op 18 juli 2013 heeft de rechtbank van eiseres een brief van 15 juli 2013 met bijlagen ontvangen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te heropenen. Deze stukken kunnen reeds gelet op het hierna onder punt 7 uiteen te zetten toetsingskader in deze zaak geen gewicht in de schaal leggen, omdat het vereiste van zogenoemde nova – te weten nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden – met zich brengt dat eiseres die nova overeenkomstig artikel 4:6 van de Awb uiterlijk in bezwaar dient aan te voeren en onderbouwen, opdat verweerder die bij zijn besluitvorming kan betrekken (vgl. CRvB 15 december 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU8835 en CBb 16 november 2010, ECLI:NL:CBB:2010:BO5300). Deze stukken zullen gelijktijdig met de uitspraak aan eiseres worden teruggezonden.
2.
Bij besluit van 17 juni 2011 heeft verweerder eiseres twee bestuurlijke boetes opgelegd tot een totaalbedrag van € 1.575,- wegens twee overtredingen van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in verbinding met Verordening (EG) 852/2004. Bij besluit van 21 juli 2011 heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Bij het besluit van 21 juli 2011 heeft verweerder overwogen dat hij het bezwaar (mede) heeft opgevat als een verzoek om een betalingsregeling, dat dit verzoek is doorgezonden naar de financiële afdeling van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) en dat eiseres een afzonderlijke brief omtrent dit verzoek ontvangt.
3.
Bij brief van 29 juli 2011 heeft NVWA eiseres als volgt bericht:
“(…)
In het bezwaarschrift stelt u dat u de boete niet kunt betalen.
Bij deze stel ik u in de gelegenheid uw verzoek schriftelijk officieel te doen en dit te onderbouwen door het indienen van stukken die inzicht geven in uw financiële situatie en bedrijfsbeëindiging.
(…)”
Eiseres heeft op deze brief gereageerd bij brief van 11 augustus 2011 (door NVWA ontvangen op 17 augustus 2011). Daarbij geeft hij een korte toelichting op de bijgevoegde financiële stukken. Met betrekking tot de geconstateerde overtredingen geeft hij aan dat de bedrijfsruimte inmiddels schoon is, dat de problemen met de apparatuur dezelfde dag nog zijn verholpen, dat geen sprake is van muizenoverlast en dat op de buizen en bovenkast van de koelkast wel vet en stof was te zien maar geen etensresten. Bij het primaire besluit heeft verweerder vervolgens geweigerd de bij besluit van 17 juni 2011 opgelegde boete van in totaal € 1.575,- te matigen. Naar aanleiding van door eiseres ingebrachte stukken omtrent haar financiële situatie heeft verweerder bij het bestreden besluit het boetebedrag gematigd met 50% tot in totaal € 787,50.
4.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit aangevoerd dat verweerder de boetes tot nul had moeten reduceren en had moeten volstaan met een waarschuwing, nu de onderneming Casa Caroni Den Haag B.V. is bezweken onder de onrendabele bedrijfsvoering en is gestopt met haar activiteiten op 31 december 2011. Eiseres heeft er hierbij op gewezen dat de belastingdienst diverse loonheffingen heeft kwijtgescholden wegens haar financiële omstandigheden en dat haar verhuurder om dezelfde reden heeft afgezien van een huurvordering van € 23.800,-.
5.
Verweerder heeft er in beroep op gewezen dat eiseres voor meerdere ernstige overtredingen is beboet, dat hiervoor relatief lage boetes zijn opgelegd en dat deze boetes conform zijn beleid al met 50% zijn gereduceerd en dat daarmee al ruimschoots rekening is gehouden met de financiële situatie waarin eiseres verkeerde. Volgens verweerder bestaat er geen aanleiding om de boetes op nihil te stellen. In dat verband wijst verweerder er onder meer op dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij met haar bedrijfsactiviteiten per 31 december 2011 is gestopt, dat eiseres nog steeds ingeschreven staat in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en dat eiseres niet ingeschreven staat in het Centraal Insolventieregister.
De rechtbank overweegt ambtshalve als volgt.
6.
Naar het oordeel van de rechtbank is met het besluit op bezwaar van 21 juli 2011 het besluit van 17 juni 2011 tot oplegging van bestuurlijke boetes aan eiseres tot een bedrag van € 1.575,- onherroepelijk geworden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de in dat besluit aangekondigde nadere besluitvorming slechts betrekking heeft op het bezwaar voor zover dit is opgevat als een verzoek om een betalingsregeling. Van een – verboden –getrapte besluitvorming waarin de oplegging dan wel hoogte van de boetes nog nader aan de orde zou kunnen komen is dan ook geen sprake. De brief van NVWA van 29 juli 2011 en de binnen de beroepstermijn ontvangen schriftelijke reactie van eiseres van 11 augustus 2011 moeten dan ook in dit licht worden geplaatst. Verweerder was dan ook niet gehouden om laatstbedoeld schrijven op de voet van artikel 6:15 van de Awb aan de rechtbank door te zenden als beroepschrift tegen het besluit van 21 juli 2011 (vgl. HR 5 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ5557 en CRvB 10 november 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3056). Verweerder heeft dan ook terecht eerst het bezwaarschrift van eiseres van 27 maart 2012 op de voet van artikel 6:15 van de Awb doorgezonden aan de rechtbank nu dit als een beroep tegen het bestreden besluit moet worden aangemerkt.
7.
Bij het bestreden besluit is verweerder gedeeltelijk teruggekomen van het onherroepelijke besluit van 17 juni 2011 door het boetebedrag te matigen tot € 787,50. Geen rechtsregel staat eraan in de weg dat een bestuursorgaan terugkomt van een door hem genomen besluit dat definitief is geworden. Indien het bestuursorgaan weigert (volledig) terug te komen van een definitief geworden besluit, dient echter de bestuursrechter het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden van het oorspronkelijke besluit (volledig) terug te komen. Daarbij ligt het op de weg van de indiener van het verzoek om zodanige feiten of omstandigheden naar voren te brengen. Ook in boetezaken geldt dit toetsingskader onverkort (zie bijv. CRvB 22 december 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU8939 en CBb 19 maart 2013, ECLI:NL:CBB:2013:CA0926).
8.
Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank geen nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden naar voren gebracht waarin verweerder aanleiding had behoren te vinden om (volledig) van het oorspronkelijke besluit van 17 juni 2011 terug te komen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiseres haar gebrekkige financiële situatie ook in de eerdere procedure naar voren heeft kunnen brengen en ook heeft gebracht, doch dat verweerder daarin uitsluitend aanleiding zag dit als een verzoek om een betalingsregeling op te vatten waarop nader zou worden beslist. Er bestaat derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot de weigering het boetebedrag op nihil te stellen.
9.
Uit het bovenstaande volgt dat het bestreden besluit in stand kan blijven en dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
10.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Bergen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.Th.A.M. Schouw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.