ECLI:NL:CBB:2013:CA0926

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 11/1174
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bestuurlijke boete onder de Meststoffenwet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant A tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 16 november 2011, waarin een bestuurlijke boete van € 7.822 werd opgelegd wegens overschrijding van de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen en de fosfaatgebruiksnorm in 2008. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de oppervlakten die door verweerder zijn gehanteerd niet juist zijn, en heeft daarbij verwezen naar een rapport van het Analytisch Chemisch Milieu Adviesbureau Almelo (ACMAA) van 24 maart 2010. Dit rapport zou volgens appellant bewijs leveren voor zijn stellingen, maar de rechtbank oordeelt dat het rapport niet kan worden aangemerkt als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid, aangezien het rapport niet vóór het besluit van 15 december 2009 kon worden overgelegd.

Daarnaast heeft appellant betoogd dat hij de geschatte voorraad over de jaren 2006, 2007 en 2008 verkeerd heeft ingeschat en dat perceel 5 niet beweid maar slechts gemaaid wordt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat deze stellingen geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden betreffen die na het besluit van 15 december 2009 zijn voorgevallen. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, en het College van Beroep voor het bedrijfsleven bevestigt deze uitspraak. Het College concludeert dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die een hernieuwde toetsing van het eerdere besluit rechtvaardigen. De beslissing van het College is dat het hoger beroep niet kan slagen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 11/1174 19 maart 2013
16005 Meststoffenwet
Bestuurlijke boete
Uitspraak op het hoger beroep van:
A, te B, appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 16 november 2011 in het geding tussen
appellant
en
de Staatsecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, hierna verweerder,
gemachtigde van: mr. F.S. Feenstra, werkzaam bij verweerder.
1. Het procesverloop in hoger beroep
Appellant heeft bij brief van 19 december 2011, bij het College binnengekomen op 28 december 2011, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo (hierna: rechtbank) van 16 november 2011, kenmerk AWB 11/129 BESLU W1 A.
Bij brief van 17 april 2012 heeft verweerder een reactie op het hoger beroepschrift ingediend.
Bij brief van 20 september 2012 heeft appellant de gronden van zijn hoger beroep nader aangevuld.
Op 2 oktober 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellant is met bericht van afwezigheid niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door genoemde gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd. Het College volstaat met het volgende.
2.2 Bij besluit van 15 december 2009 heeft verweerder het bezwaar van appellant gericht tegen het besluit van 9 oktober 2009, waarbij aan appellant meerdere bestuurlijke boetes zijn opgelegd van in totaal € 7.822 wegens overschrijding van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen en de fosfaatgebruiksnorm in 2008[overtreding van artikel 7, juncto artikel 8, onderdeel a, en artikel 9 van de Meststoffenwet en artikel 27, lid 1 en 2, artikel 125 en artikel 126 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet]. ongegrond verklaard.
Bij brief van 26 maart 2010 heeft appellant verzocht om herziening van het besluit van
15 december 2009. Aan dit verzoek heeft appellant het volgende ten grondslag gelegd.
Het is appellant gebleken dat verweerder over de jaren 2006, 2007 en 2008 met andere gegevens heeft gewerkt dan hij. Dit is ten nadele van hem geweest. Bij brief van 26 april 2010 heeft appellant zijn stelling van een onderbouwing voorzien.
Verweerder heeft het verzoek bij besluit van 23 december 2010 afgewezen.
2.3 Bij dit besluit, waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft verweerder het volgende overwogen en beslist.
Het is verweerder niet gebleken dat de gehanteerde oppervlakten onjuist zijn. Voorts heeft appellant volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat perceel 5 in 2008 is gemaaid. Tot slot kan uit de door appellant overgelegde berekening niet worden afgeleid dat hij meer mest heeft afgevoerd dan bij verweerder aan mestafvoer is geregistreerd. Appellant heeft dus niet aangetoond dat sprake is van extra mestafvoer.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de boetes terecht zijn opgelegd.
3. De uitspraak van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen:
" (…)
5. Ter zitting is met partijen besproken welke door eiser in zijn verzoek aangevoerde gronden als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten opzichte van het besluit van 15 december 2009 moeten worden aangemerkt.
6. Eiser heeft daarbij in de eerste plaats gewezen op het rapport van Analytisch Chemisch Milieu Adviesbureau Almelo (ACMAA) van 24 maart 2010, waaruit zou blijken dat de door verweerder gehanteerde oppervlakten niet juist zijn. Dat de door verweerder gehanteerde oppervlakten niet juist zijn, heeft eiser reeds in zijn zienswijze en zijn bezwaarschrift naar voren gebracht. Het rapport van ACMAA moet daarom worden gezien als een bewijsstuk van reeds eerder gestelde feiten. Het rapport is opgemaakt op 24 maart 2010, waaruit blijkt dat het rapport niet vóór het nemen van het besluit van 15 december 2009 kon en derhalve behoorde te worden overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat niettemin geen sprake is van een feit of omstandigheid die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, aangezien op voorhand is uitgesloten dat het rapport van ACMAA aan het besluit van 15 december 2009 kan afdoen. Verweerder wijst naar het oordeel van de rechtbank terecht op het feit dat de oppervlakten niet door middel van een meting ter plaatse zijn bepaald, dat de metingen afkomstig zijn uit een ander jaar en dat uit het rapport niet blijkt wat precies wel en niet is gemeten, zodat niet kan worden bepaald of bij de metingen is uitgegaan van de beteelde oppervlakten, zonder houtwallen, sloten en dergelijke. Gelet hierop kan het rapport van ACMAA niet als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in voornoemde rechtspraak worden aangemerkt.
7. In de tweede plaats heeft eiser gewezen op de in het verzoek aangevoerde stellingen dat hij de geschatte voorraad over 2006, 2007 en 2008 verkeerd heeft ingeschat en dat perceel 5 niet beweid, maar slechts gemaaid wordt. De rechtbank overweegt ten aanzien van deze stellingen dat niet is gebleken dat zij een feit of omstandigheid betreffen die na het besluit van 15 december 2009 zijn voorgevallen. Deze stellingen kunnen dan slechts als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid worden aangemerkt, indien deze niet voor het nemen van het besluit van 15 december 2009 konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd. De rechtbank is van oordeel dat hiervan geen sprake is. Eiser heeft ter zitting geen verklaring kunnen geven waarom hij deze stellingen niet in een eerder stadium naar voren heeft kunnen brengen. Deze stellingen kunnen daarom eveneens niet als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid worden aangemerkt.
8. Gelet op het voorgaande is geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in voornoemde vaste rechtspraak. Verweerder heeft dan ook terecht besloten om niet terug te komen op het besluit van 15 december 2009.
(…)"
4. De standpunten van partijen in hoger beroep
4.1 Appellant heeft het volgende naar voren gebracht.
In de pleitnotitie die verweerder bij de zitting van de rechtbank Almelo heeft overgelegd wordt beweerd dat er een dubbelclaim is op perceel 2. Er is sprake van een gecombineerde opgave waarbij percelen 2 en 3 zijn omgewisseld. Hierop zijn toeslagen gekort waarover een procedure loopt bij het College.
Voorts is appellant van mening dat er wel sprake is van een zogenoemd stikstofgat. Uit zijn berekening volgt dat er een stikstofgat is van 935 kg.
In dit verband geeft appellant verder te kennen dat hij alle mest overpompt in de mestsilo op zijn bedrijf.
4.2 Verweerder heeft zijn standpunt dat de boetes terecht zijn opgelegd, gehandhaafd.
5. De beoordeling van het geschil in hoger beroep
5.1 Het College stelt vast dat de rechtbank in de uitspraak terecht heeft geconstateerd dat appellant geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit van verweerder van 15 december 2009. Dit betekent dat dit besluit rechtens onaantastbaar is geworden. Voorts is het College van oordeel dat de rechtbank in de uitspraak terecht heeft geconstateerd dat appellant bij brief van 26 maart 2010 heeft verzocht om herziening van het besluit van 15 december 2009.
5.2 Ingevolge vaste rechtspraak van het College (onder meer de uitspraak van 8 maart 2012, LJN: BV9107) kan, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, kan dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door bestuursrechter worden getoetst. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd.
5.3 In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd heeft het College geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd die een hernieuwde toetsing van het besluit van
15 december 2009 mogelijk maken. De argumenten die appellant naar voren brengt zijn naar hun inhoud niet aan te merken als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de hiervoor bedoelde zin.
5.4 Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.5 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. J.L.W. Aerts, mr. M.M. Smorenburg en mr. J.A.M. van den Berk, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Beishuizen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2013.
w.g. J.L.W. Aerts w.g. P.M. Beishuizen