ECLI:NL:RBOVE:2025:6143

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
20 oktober 2025
Zaaknummer
11577777 \ CV EXPL 25-603
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij effectenleaseovereenkomsten en onrechtmatig handelen van Dexia

In deze zaak heeft eiser via Finans Verzekeringen effectenleaseovereenkomsten gesloten met Dexia, waarbij hij geld leende om aandelen te kopen. Bij verkoop van de aandelen heeft eiser verlies geleden en vordert hij schadevergoeding van Dexia. De kantonrechter oordeelt dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door eiser als cliënt te accepteren, terwijl zij wist dat de tussenpersoon geen vergunning had voor advisering. De rechter verwijst naar eerdere jurisprudentie en concludeert dat Dexia de door eiser geleden schade volledig moet vergoeden. De vordering van eiser wordt toegewezen, inclusief schadevergoeding van € 4.709,58 en proceskosten. Dexia's tegenvorderingen worden afgewezen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van financiële instellingen bij het inschakelen van tussenpersonen en de noodzaak van vergunningen voor advisering.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 11577777 \ CV EXPL 25-603
Vonnis van 23 september 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: Leaseproces,
tegen
DEXIA NEDERLAND B.V.,
te Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Dexia,
gemachtigde: USG Legal Amsterdam.

1.Kern van de zaak

1.1.
[eiser] heeft via Finans Verzekeringen een of meer effectenleaseovereenkomsten gesloten met (de rechtsvoorganger van) Dexia. Op grond van die overeenkomsten leende [eiser] geld van Dexia en met dat geld kocht Dexia aandelen. [eiser] betaalde met name rente (inleg) per maand of ineens vooruit. Aan het einde van de overeenkomsten werden de aandelen verkocht en moest [eiser] het geleende bedrag terugbetalen. In dit geval was de waarde van die aandelen bij verkoop zodanig dat [eiser] verlies heeft geleden. In deze zaak gaat het om de vraag of Dexia de door [eiser] geleden schade helemaal moet vergoeden.
1.2.
Er is al veel rechtspraak over overeenkomsten zoals hier aan de orde en de kantonrechter sluit in deze zaak daarbij aan. Dat betekent dat Dexia de door [eiser] geleden schade helemaal moet vergoeden.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met incidentele vordering ex artikel 843a Rv;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende conclusie van eis in reconventie, tevens houdende conclusie van antwoord in het exhibitie-incident, tevens houdende conclusie van eis in het exhibitie-incident ex artikel 194 Rv,
  • de conclusie van repliek in conventie tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie tevens houdende conclusie van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie tevens akte uitlating producties.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser]heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorganger van) Dexia:
Contractnummer
Datum
Naam overeenkomst
1
[contractnummer 1]
02-03-2001
Capital Effect
2
[contractnummer 2]
02-03-2001
Capital Effect
3.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Datum eindafrekening
Resultaat
Ontvangen
1
14-12-2006
€ -40,36
Ja
2
14-12-2006
€ -40,36
Ja
3.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [eiser] op grond van de overeenkomsten – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 6.083,04 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Volgens dezelfde opgave heeft [eiser] € 1.007,70 aan dividenden ontvangen en € 285,04 aan fiscaal voordeel genoten.
3.4.
De gemachtigde van [eiser] , Leaseproces, heeft bij brief van 21 november 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomsten ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.

4.Het geschil in conventie, in reconventie en in de incidenten

4.1.
[eiser] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident:
- Dexia ex artikel 843a Rv zal veroordelen de aanvraagformulieren aan [eiser] te verstrekken.
in de hoofdzaak:
  • voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en/of toerekenbaar is tekortgeschoten;
  • voor recht zal verklaren dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is om deze schade te vergoeden;
  • Dexia te veroordelen om de schade die [eiser] door het onrechtmatige handelen van Dexia heeft geleden te vergoeden en te voldoen al hetgeen [eiser] aan Dexia heeft betaald onder de litigieuze overeenkomst, te vermeerderen met rente en te voldoen binnen drie weken na betekening van het vonnis
  • Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [eiser] , met rente;
  • Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
4.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia (samengevat) vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident:
- [eiser] ex artikel 195 Rv zal veroordelen om Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier althans andere schriftelijke documenten waaraan de door Leaseproces namens [eiser] in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen zijn ontleend.
in de hoofdzaak:
  • te verklaren voor recht dat Dexia niets meer aan [eiser] is verschuldigd;
  • [eiser] zal veroordelen in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal, voor zover nodig, hierna nader worden ingegaan.

5.De beoordeling in conventie, in reconventie en in de incidenten

Algemeen5.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eiser] .
5.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking van de jurisprudentie rechtvaardigen.
5.3.
Toepassing van de jurisprudentie leidt in dit geval tot de volgende conclusies:
  • er is sprake van huurkoop;
  • er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
  • Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
  • [eiser] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen;
  • er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade van [eiser] en de onrechtmatige daad van Dexia.
Verjaring
5.4.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eiser] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
Tussenpersoon
5.5.
[eiser] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Finans Verzekeringen. Tussen partijen is niet in geschil dat Finans Verzekeringen niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022, [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven.
5.6.
Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen.
5.7.
De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
5.8.
De stelplicht en bewijslast dat Finans Verzekeringen [eiser] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat Finans Verzekeringen [eiser] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eiser] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
5.9.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is, weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [eiser] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
5.10.
[eiser] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[afbeelding]
[afbeelding]
5.11.
[eiser]heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, voor zover van belang, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
  • een kopie van de overeenkomsten op naam van [eiser] met contractnummers [contractnummer 1] en [contractnummer 2] , voorzien van het adviseursnummer ATP-nummer [nummer] Finans Verzekeringen;
  • een KvK-uittreksel van Finans Verzekeringen, waarop onder meer staat dat Finans Verzekeringen actief is op het gebied van bemiddeling in verzekeringen, financieringen en hypotheken.
Aanhoudingsverzoek
5.12.
Dexia heeft grote bezwaren tegen de door haar zo genoemde ‘bewijsconstructie’ omtrent de advisering door tussenpersonen die in de jurisprudentie van de rechtbanken vaak wordt gehanteerd. Voor het geval de kantonrechter bij de beoordeling van deze zaak het voornemen heeft gebruik te maken van diezelfde constructie/redenering, heeft Dexia verzocht om de zaak aan te houden in verband met door haar ingestelde cassatieberoepen tegen drie arresten van de gerechtshoven ’s-Hertogenbosch en Arnhem-Leeuwarden. De bewuste redenering omtrent het bewijs is onderwerp van deze cassatieberoepen.
5.13.
Het verzoek van Dexia wordt niet gehonoreerd, omdat de jurisprudentie van de gerechtshoven op dit punt de juistheid van de door de rechtbanken gevolgde redenering vooralsnog bevestigt. Er is bovendien geen concrete indicatie dat de Hoge Raad de betreffende arresten mogelijk gaat vernietigen.
(Nieuwe) argumenten Dexia
5.14.
Dexia heeft tegen de bewuste redenering (nieuwe) argumenten aangevoerd. Die komen er, kort gezegd, op neer:
  • dat (de gemachtigde van de afnemer) Leaseproces ten onrechte op zijn woord wordt geloofd;
  • dat zonder verder bewijs wordt aangenomen dat sprake is geweest van advisering door de tussenpersoon;
  • dat ten onrechte wordt aangenomen dat op Dexia een onderzoeks- en vastleggingsplicht rust; en
  • dat Dexia ten onrechte niet wordt toegelaten tot (tegen)bewijs.
5.15.
Deze argumenten gaan niet op. Bij de beoordeling van deze zaak geldt – evenals in vergelijkbare zaken – als uitgangspunt dat, zoals [eiser] onderbouwd heeft gesteld en Dexia onvoldoende heeft weersproken, tussenpersonen een gebruikelijke werkwijze hadden. Daarbij bracht de medewerker van de tussenpersoon steeds de situatie en de wensen van een klant in kaart en stelde in aansluiting daarop een bepaald effectenleaseproduct als geschikt voor. Dexia wist dat. [4] Met de stellingen omtrent de concrete feiten en omstandigheden ten aanzien van de advisering in zijn geval heeft [eiser] , tegen de achtergrond van de beschreven gebruikelijke werkwijze, voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dat betekent dat Dexia, om tot (tegen)bewijs te worden toegelaten, niet kan volstaan met een betwisting in algemene termen van de door [eiser] geschetste gang van zaken. Zij had daarvoor meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds in dit geval geen sprake is geweest van advisering, door uiteen te zetten op welke wijze de overeenkomsten tot stand waren gekomen. Nu zij dat niet heeft gedaan, heeft zij de stelling van [eiser] dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering onvoldoende gemotiveerd weersproken. Deze stelling moet daarom als vaststaand worden aangenomen. Daarom wordt niet aan bewijslevering toegekomen. Dat de gemachtigde van [eiser] in een andere zaak mogelijk in de processtukken een onjuiste weergave van de geschetste gang van zaken heeft opgenomen, betekent niet zonder meer dat zij in alle zaken een onbetrouwbare weergave van de feiten geeft. Van Dexia mag worden verwacht dat zij toelicht waarom daarvan in dit specifieke geval sprake is. Als de door de afnemer beschreven wijze van advisering niet klopt, kan Dexia dit immers weerspreken door te omschrijven hoe het volgens haar is gegaan. Dat Dexia dat volgens haar stellingen niet kan, omdat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [eiser] en de medewerker van Finans Verzekeringen, komt voor haar rekening en risico. Zij heeft er destijds immers van afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten zoals [eiser] en gebruik gemaakt van tussenpersonen voor de afzet van haar producten. Anders dan Dexia meent betekent het voorgaande niet dat op haar een onderzoeks- of vastleggingsplicht rust, maar slechts dat het mogelijk ontbreken van onderbouwing van haar betwisting, voor haar rekening en risico komt.
Wetenschap Dexia
5.16.
In dit geval is niet gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van Finans Verzekeringen aan [eiser] . Zij had die wetenschap echter wel behoren te hebben. Ten eerste had zij, nu zij gebruik maakte van tussenpersonen, moeten weten wat hun gebruikelijke werkwijze was. Daarnaast lag het op de weg van Dexia om voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst met een klant actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst zou aangaan op advies van de tussenpersoon. Aan de hand van de in dat verband ontvangen informatie had Dexia kunnen en moeten beoordelen of zij de overeenkomst kon en mocht sluiten. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht, is gesteld noch gebleken. Dat moet, gelet op het voorgaande, voor haar rekening en risico blijven. De betwisting door Dexia van de stelling dat zij kon weten dat sprake was van vergunningplichtige advisering, is dan ook onvoldoende onderbouwd. Daardoor komt de geobjectiveerde wetenschap ook in dit concrete geval vast te staan. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Voor zover Dexia, zoals zij stelt, destijds niet wist dat de advisering vergunningplichtig was, leidt dat niet tot een andere uitkomst. Zo’n rechtsdwaling blijft in verhouding tot [eiser] voor rekening van Dexia.
Advisering
5.17.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] met zijn feitelijke uiteenzetting en stukken voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. De stellingen van [eiser] hoe Finans Verzekeringen in zijn geval gehandeld heeft, sluiten ook aan bij de gebruikelijke werkwijze van tussenpersonen. Dexia heeft daartegenover de door [eiser] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen en zonder onderbouwing betwist. Zij had meer concreet moeten aanvoeren en toelichten waarom destijds volgens haar in dit specifieke geval geen sprake is geweest van advisering. Zo had zij moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie (en in afwijking van de gebruikelijke werkwijze) tot stand waren gekomen. Wat Dexia daarover heeft aangevoerd, is tegenover de stellingen van [eiser] onvoldoende. Dexia heeft er weliswaar op gewezen dat zij op geen enkele manier betrokken is geweest bij het contact tussen [eiser] en Finans Verzekeringen, maar dat kan haar niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dit voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij (zoals hiervoor overwogen) eerder bewijs kunnen verzamelen, daarbij komt dat zij destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van Finans Verzekeringen voor de afzet van haar producten, terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van deze tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om controle daarop uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een overeenkomst en de daarbij betrokken (medewerker van de) Finans Verzekeringen. [5] Doordat Dexia de door [eiser] geschetste gang van zaken onvoldoende heeft weersproken en de stellingen van [eiser] in lijn zijn met de gebruikelijke werkwijze van tussenpersonen, wordt van de juistheid van zijn relaas uitgegaan. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
Aansprakelijkheid Dexia
5.18.
Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eiser] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [eiser] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eiser] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Er kunnen situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van [eiser] te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
Vorderingen van [eiser]
5.19.
De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat Finans Verzekeringen [eiser] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser] tevens persoonlijk had geadviseerd en Finans Verzekeringen geen vergunning daarvoor bezat.
Schade
5.20.
De als gevolg hiervan door [eiser] geleden schade is door partijen besproken in de processtukken. [eiser] heeft de schade berekend op € 4.709,58 en Dexia heeft deze berekening niet betwist. Dit bedrag is toewijsbaar. De wettelijke rente is verschuldigd over het door te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in Hoge Raad 1 mei 2015 en Hoge Raad 3 februari 2017. [7] Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019. [8]
5.21.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [eiser] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
Incidentele vordering van [eiser]
5.22.
vordert Dexia op te dragen om de aanvraagformulieren te verstrekken. Alhoewel Dexia deze stukken niet heeft overgelegd, zal de vordering van [eiser] worden afgewezen. Los van het feit dat artikel 843a Rv niet van toepassing is in deze zaak aangezien de dagvaarding is uitgebracht na 1 januari 2025 en artikel 843a Rv met ingang van 1 januari 2025 is komen te vervallen en daarvoor in de plaats is getreden artikel 195 Rv, volgt uit het voorgaande dat [eiser] in het gelijk zal worden gesteld. Hij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure. De proceskosten zullen worden gecompenseerd.
Incidentele vordering van Dexia
5.23.
Dexia vordert [eiser] op te dragen om een afschrift van het intakeformulier althans van andere schriftelijke documenten waaraan de door Leaseproces namens [eiser] in deze procedure feitelijke stellingen zijn ontleend.
5.24.
Een zogenoemde ‘exhibitievordering’ komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit artikel 195 Rv voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
  • degene die de vordering instelt, dient voldoende belang te hebben;
  • het moet gaan om bepaalde gegevens;
  • aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
5.25.
Los van de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter
dat op grond van artikel 194 Rv geen inzage van het intakeformulier dan wel van andere schriftelijke documenten verlangd kan worden.
5.26.
In lid 3 van artikel 194 Rv is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Er is dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ook van [eiser] als cliënt van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat [eiser] , althans Leaseproces, in het bezit is van het intakeformulier of een vergelijkbaar document) geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in lid 2 van artikel 194 Rv, zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens [eiser] destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van Leaseproces zijn terechtgekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen.
5.27.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van [eiser] worden tot op heden begroot op € 82,00.
Vorderingen van Dexia
5.28.
Gelet op de beoordeling in conventie, zullen de vorderingen van Dexia worden afgewezen.
Proceskosten in conventie en in reconventie
5.29.
Omdat [eiser] grotendeels inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [eiser] gevallen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 144,47
- griffierecht € 706,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 punten x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 100,00
Totaal € 1.492,47
5.30.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De kantonrechter
in het incident van [eiser]
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
compenseert de proceskosten;
in het incident van Dexia
6.3.
wijst de vordering af;
6.4.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van [eiser] , tot op heden begroot op € 82,00;
in conventie
6.5.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren, terwijl zij behoorde te weten dat Finans Verzekeringen [eiser] niet alleen als klant aanbracht, maar [eiser] ook persoonlijk had geadviseerd en Finans Verzekeringen geen vergunning daarvoor bezat;
6.6.
verklaart voor recht dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is om deze schade te vergoeden;
6.7.
veroordeelt Dexia om aan [eiser] te betalen een schadevergoeding van € 4.709,58, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in rechtsoverweging 5.20;
6.8.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van [eiser] van € 1.492,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen;
6.9.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
6.10.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.11.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
6.12.
wijst de vordering af;
6.13.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van [eiser] , tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L. Alers, kantonrechter-plaatsvervanger, en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2025.

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.Zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 mei 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:20 en de arresten van Hof Arnhem-Leeuwarden van 11 februari 2025 waaronder ECLI:NL:HR:2025:684.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177, gerechtshof Arnhem Leeuwarden 11 februari 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:845 en gerechtshof Amsterdam 11 februari 2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:379.
5.Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.
7.ECLI:NL: HR:2015:1198 en ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3.