Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
Samenvatting
Procesverloop
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt waarbij hij gesteld heeft dat het maandloon te laag is vastgesteld, omdat zijn inkomsten uit werkzaamheden voor zijn kinderen [kind 1] en [kind 2] niet bij de beoordeling zijn betrokken.
Tevens heeft eiser een correctieverzoek ingesteld tegen de hoogte van zijn uitkering.
Bij besluit van 19 juli 2024 (primair besluit II) heeft het UWV dit verzoek afgewezen. Het UWV stelt zich op het standpunt dat uit onderzoek is gebleken dat eiser over de periode 9 september 2019 tot en met 31 december 2023 voor zijn werkzaamheden (zorg) voor zijn kinderen, niet verplicht verzekerd was op grond van artikel 3 van de Ziektewet (ZW), Werkloosheidswet (WW) en artikel 8 van de WIA.
Eiser heeft ook tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Met het besluit op bezwaar van 25 februari 2025 (bestreden besluit I) is het UWV bij primair besluit I gebleven.
Het UWV stelt dat geen sprake is van een dienstbetrekking, omdat niet aan alle vereisten die daarvoor gelden wordt voldaan. Er is sprake van arbeid en loon, maar de gezagsverhouding ontbreekt. In de arbeidsverhouding tussen eiser en zijn partner overheerst de familieband. Dat er loonheffingen en loonbelasting zijn betaald maakt dit oordeel niet anders. Doorslaggevend is of sprake is van een gezagsverhouding. Eiser en zijn partner zijn gehuwd en hebben gezamenlijk gezag over hun kinderen. Dit houdt in dat zij gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Instructies kunnen weliswaar gegeven en opgevolgd worden, maar vanwege de wettelijke verantwoordelijkheid is geen sprake van ondergeschiktheid. Het UWV is niet gebleken dat toch sprake is van een gezagsverhouding tussen hem en zijn partner in de verlening van de bovengebruikelijke zorg waar de zorgovereenkomsten op ziet.
Vanwege de medische beperkingen van zijn zonen is zorg nodig die de gebruikelijke zorg overstijgt. Voor deze zorg is een persoongebonden budget (pgb) verleend. Het is niet gebleken dat deze bovengebruikelijke zorg naar aard en inhoud verschilt van de opvoeding en verzorging van minderjarige kinderen. De zorg is bovengebruikelijk vanwege de intensiteit en omvang als gevolg van medische beperkingen. Eiser verrichtte de zorg- en begeleidingstaken al geruime tijd voor het sluiten van de zorgovereenkomst, aldus het UWV. Met het aangaan van de zorgovereenkomsten is beoogd dat deze werkzaamheden tegen betaling worden verricht. Het is niet gebleken dat beoogd werd om diezelfde zorgtaken onder een gezagsverhouding tussen eiser en zijn partner te laten vallen.
De ontvangen evaluatieverslagen over de jaren 2021 en 2022 zien volgens het UWV meer op het juist afstemmen van de zorgtaken en de verantwoording voor de verleende zorg ten aanzien van de gemeente en niet op een evaluatie tussen werkgever en werknemer.
Aanvullend is meegewogen dat gekozen is voor een zorgovereenkomst in plaats van een arbeidsovereenkomst. Dit staat ook expliciet in de zorgovereenkomst. Ook is meegewogen dat geen premies zijn afgedragen en dat in de zorgovereenkomsten geen afspraken zijn gemaakt over vakantiedagen, verlof of ziekmelden, terwijl dat wel essentiële onderwerpen zijn van een arbeidsovereenkomst.
In het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen staat dat onder loon wordt verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv (Wet financiering sociale verzekeringen). Eiser meent dat het loon vanuit de werkzaamheden voor zijn kinderen ook onder dit dagloonbegrip valt en dus meegenomen had moeten worden bij de berekening van de hoogte van de IVA-uitkering en dat gevolg gegeven had moeten worden aan het correctieverzoek van eiser.
Dat deze inkomsten niet meegenomen zijn klemt in de situatie van eiser te meer nu hij vanwege het verrichten van deze werkzaamheden niet meer uren in ander werk heeft kunnen werken. Had hij immers niet de bovengebruikelijke zorg aan zijn kinderen moeten verlenen dan had eiser meer uren in andere arbeid kunnen werken.
In bezwaar is namens eiser een geanonimiseerde beslissing op bezwaar van het UWV in een soortgelijke zaak overgelegd. In die zaak is het bezwaar wel gegrond verklaard en aangegeven dat inkomsten van de SVB via een opting-in regeling wel meegenomen moeten worden in de berekening van de hoogte van de uitkering. Uit het advies verzekeringsplicht van 15 juli 2024 blijkt dat bij eiser ook sprake is van de opting-in regeling en een pgb. Niet valt in te zien waarom de situatie van eiser anders zou zijn dan de situatie die in de in bezwaar overgelegde beslissing op bezwaar aan de orde is. Aangezien gelijke situaties gelijk moeten worden behandeld dient ook bij eiser het dagloon alsnog verhoogd te worden door rekening te houden met de inkomsten uit het pgb in de referteperiode.
Er is sprake van een gezagsverhouding. De werkzaamheden zijn schriftelijk overeengekomen en er was toezicht en controle op de kwaliteit en voortgang van de werkzaamheden door zijn partner, tevens wettelijk vertegenwoordiger van de kinderen. Voorts waren er gesprekken en evaluaties tussen eiser en zijn partner. Ook staat aangegeven dat eiser door zijn partner ter verantwoording kon worden geroepen met betrekking tot de wijze waarop hij de werkzaamheden uitvoerde.
Het enkele gegeven dat beide ouders bij wet het ouderlijk gezag over de minderjarige kinderen hebben leidt er niet automatisch toe leidt dat er geen sprake kan zijn van een gezagsverhouding tussen de ouders als het gaat om het verrichten van werkzaamheden voor de kinderen vanuit het pgb door één van de ouders.
Van belang is alleen hoe die werkzaamheden zijn vormgegeven en hoe deze werden uitgevoerd en gecontroleerd. Het element ‘gezag’ in de definitie van een privaatrechtelijke dienstbetrekking moet op grond van de feitelijke gang van zaken worden beoordeeld.
Beoordeling door de rechtbank
Pagina 5 vermeldt dat de zorgovereenkomst een overeenkomst is zoals bedoeld in artikel 7:400 Burgerlijk Wetboek [4] . Op bladzijde 6 van de zorgovereenkomst staat onder de kop “Wat u verder nog afspreekt” onder andere dat budgethouder en de zorgverlener de zorgovereenkomst tussentijds mogen opzeggen. Er geldt een opzegtermijn van een maand. Maar in goed overleg kan de zorgovereenkomst ook zonder opzegtermijn worden beëindigd. De opdrachtnemer mag de overeenkomst alleen opzeggen als daarvoor dringende redenen zijn zoals deze in het Burgerlijk Wetboek staan. Dan geldt ook een opzegtermijn van 1 maand. In goed overleg kan een andere opzegtermijn worden afgesproken.