ECLI:NL:RBOVE:2025:2462

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
ak_23_2041
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van het Nederlanderschap op basis van strafrechtelijke veroordeling wegens lidmaatschap van een terroristische organisatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel wordt het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar Nederlanderschap beoordeeld. De intrekking is gebaseerd op artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), na een strafrechtelijke veroordeling wegens lidmaatschap van de terroristische organisatie Islamitische Staat in Syrië en het voorbereiden en bevorderen van terroristische misdrijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 23 februari 2023 besloten het Nederlanderschap van eiseres in te trekken, wat door de rechtbank wordt bevestigd. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiseres, maar dat deze niet opwegen tegen de nationale belangen van Nederland. De rechtbank stelt vast dat de intrekking van het Nederlanderschap niet in strijd is met het non-discriminatiebeginsel en dat de staatssecretaris niet onterecht heeft geoordeeld dat de persoonlijke belangen van eiseres niet opwegen tegen de redenen voor intrekking. De rechtbank concludeert dat de intrekking van het Nederlanderschap gerechtvaardigd is en dat de gevolgen voor eiseres niet dermate ernstig zijn dat heroverweging noodzakelijk is. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/2041

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. P.J. Schüller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J.V. de Kort).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar Nederlanderschap op grond van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De staatssecretaris heeft dat gedaan bij besluit van 23 februari 2023.
2. Met het bestreden besluit van 30 augustus 2023 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij dat besluit gebleven.
2.1.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 28 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Het besluit en wat daaraan voorafging

3. Eiseres is op [geboortedatum] in Afghanistan geboren en heeft op 4 december 2001 de Nederlandse nationaliteit verkregen door medenaturalisatie met haar vader. Sindsdien is zij in het bezit van de Nederlandse en de Afghaanse nationaliteit. Op 19 april 2014 heeft eiseres Nederland verlaten. Op 3 november 2020 is eiseres Nederland weer ingereisd en is zij strafrechtelijk aangehouden.
4. De rechtbank Rotterdam acht bewezen dat eiseres in de periode van 1 april 2014 tot en met 3 november 2020 lid is geweest van de terroristische organisatie Islamitische Staat (IS) in Syrië en dat zij terroristische misdrijven heeft voorbereid en bevorderd. Eiseres is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 jaren. [1] Dit is een misdrijf als bedoeld in artikel 83 van het WvSr. [2] Daarbij heeft de rechtbank de maatregel als bedoeld in artikel 38z van het WvSr opgelegd. Dit vonnis is op 21 januari 2022 onherroepelijk geworden.
5. De onherroepelijk geworden veroordeling is voor de staatssecretaris de reden geweest om het Nederlanderschap van eiseres in te trekken. De staatssecretaris stelt dat het intrekken van het Nederlanderschap van personen met een dubbele nationaliteit, anders dan eiseres heeft aangevoerd, geen ongerechtvaardigd onderscheid oplevert ten opzichte van personen met alleen de Nederlandse nationaliteit. De staatssecretaris stelt verder dat hij de gevolgen van het verlies van het Unieburgerschap bij zijn besluitvorming heeft betrokken en dat hij heeft gekeken naar zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden. Volgens de staatssecretaris leidt het verlies van het Unieburgerschap voor eiseres niet tot strijd met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. Het belang van eiseres om het Nederlanderschap en daarmee het Unieburgerschap te behouden, weegt niet zo zwaar dat de staatssecretaris zou moeten afzien van de intrekking. Verder stelt de staatssecretaris dat er geen zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden zijn, die hem tot een andere conclusie leiden. Daarbij heeft de staatssecretaris toegelicht dat de intrekking van het Nederlanderschap geen onevenredige gevolgen heeft die in strijd zijn met artikel 8 van het EVRM. [3]
6. De minister van Justitie en Veiligheid heeft op 23 februari 2023 ook een zogenaamd terugkeerbesluit genomen, waarin eiseres werd opgedragen om Nederland en de Europese Unie direct te verlaten, en haar een inreisverbod opgelegd voor de duur van 20 jaar. Dit besluit is op 26 november 2024 ingetrokken. Reden voor de intrekking is dat de minister heeft aangenomen dat eiseres bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Uit rechtspraak van het HvJ [4] volgt dat in dat geval geen terugkeerbesluit kan worden opgelegd. Omdat het inreisverbod was gebaseerd op het terugkeerbesluit, heeft de minister ook dat inreisverbod ingetrokken. De staatssecretaris heeft aangegeven dat de intrekking van dit besluit geen gevolgen heeft voor het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt of het bestreden besluit in stand kan blijven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
8. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Over artikel 14, van de RWN
9. Artikel 14 van de RWN geeft de staatssecretaris de bevoegdheid om het Nederlanderschap van een persoon in te trekken. Dat kan hij onder andere doen als deze persoon onherroepelijk is veroordeeld voor een misdrijf als bedoeld in de artikelen 83, 134a of 205 van het WvSr. Dit staat in artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de RWN.
10. Niet is in geschil dat eiseres is veroordeeld voor een misdrijf als bedoeld in artikel 83 van het WvSr en dat in zoverre aan deze voorwaarde wordt voldaan.
11. De staatssecretaris wijst er terecht op dat de intrekking van het Nederlanderschap tot uitdrukking brengt dat een persoon zich zodanig tegen de Nederlandse belangen heeft gekeerd dat de band met Nederland niet langer kan bestaan. Ook heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de intrekking van het Nederlanderschap geschikt is om aan deze verbreking van de band met Nederland inhoud te geven. [5] Eiseres heeft aangevoerd dat de intrekking van het Nederlanderschap geen geschikt middel is om het doel van bescherming van nationale veiligheid te bereiken en heeft gewezen op een rapport van de Inspectie Justitie & Veiligheid [6] . Daarin worden grote zorgen geuit over de negatieve gevolgen van intrekking van het Nederlanderschap op de re-integratie van personen die niet kunnen terugkeren naar het land van tweede nationaliteit. Dat betoog slaagt niet. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het beschermen van de nationale veiligheid niet het doel is van de intrekking van het Nederlanderschap. [7] Eventuele negatieve gevolgen van het bestreden besluit voor de nationale veiligheid kunnen voor de rechtbank dan ook geen aanleiding zijn om het bestreden besluit te vernietigen.
12. Op grond van artikel 14, achtste lid, van de RWN vindt geen verlies van het Nederlanderschap plaats indien het gevolg daarvan zou zijn dat betrokkene door geen enkele staat, krachtens diens wetgeving, als zijn onderdaan wordt beschouwd. Niet is gebleken dat eiseres haar Afghaanse nationaliteit heeft verloren, zodat de intrekking in zoverre niet in strijd is met deze bepaling.
Over het non-discriminatiebeginsel
13. Eiseres heeft aangevoerd dat de intrekking van het Nederlanderschap een ongerechtvaardigd onderscheid oplevert tussen personen met een dubbele nationaliteit en personen met alleen de Nederlandse nationaliteit. De staatssecretaris is onvoldoende ingegaan op wat in bezwaar is aangevoerd en wat maakt dat de Afdelingsuitspraak van
30 december 2020 [8] niet overeind kan blijven. Eiseres heeft, nogmaals, verwezen naar de policy brief van de Commissie Meijers over dit onderwerp [9] , een rapport van de UN Special Rapporteur [10] , een rapport van het ISI [11] en een expert opinion van de Migration Law Clinic [12] .
14. Dat betoog faalt. De staatssecretaris heeft verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 30 december 2020 en zich op het standpunt gesteld dat wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor een ander oordeel. De rechtbank kan de staatssecretaris hierin volgen. De Afdeling heeft bij haar oordeel diverse van de door eiseres aangehaalde rapporten betrokken, maar deze niet doorslaggevend geacht, omdat zij een juridische argumentatie en conclusie bevatten die door de Afdeling is verworpen. De andere bronnen die door eiseres zijn aangehaald geven de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen, nu zij in de kern een vergelijkbare argumentatie bevatten. De rechtbank volgt eiseres verder niet waar zij stelt dat een internationale verplichting – het voorkomen van staatloosheid – niet mag worden ingezet om inbreuk op een andere internationale verplichting – het non-discriminatieverbod – te rechtvaardigen. De rechtbank sluit zich op dit punt aan bij de motivering zoals neergelegd in een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant [13] waar eiseres naar heeft verwezen, zij het in een ander verband. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich dan ook terecht, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling, op het standpunt gesteld dat hij met het intrekken van het Nederlanderschap van eiseres niet in strijd heeft gehandeld met het non-discriminatiebeginsel.
Over artikel 68a van het BvvN [14] algemeen
15. De intrekking van het Nederlanderschap op grond van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de RWN is een discretionaire bevoegdheid van de staatssecretaris en de ruimte die de staatssecretaris heeft om af te zien van de intrekking is beperkt. De discretionaire ruimte is nader ingevuld door artikel 68a van het BvvN. Ingevolge deze bepaling houdt de staatssecretaris bij de intrekking van het Nederlanderschap onder meer rekening met (a) de gevolgen van het verlies van het Unieburgerschap en (b) zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden van de betrokkene. [15] Het in artikel 68a van het BvvN opgenomen toetsingskader is in overeenstemming met de kaders die het HvJ heeft gegeven voor het maken van een Unierechtelijke evenredigheidsbeoordeling. [16]
16. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat ten aanzien van deze bepaling sprake is van een onweerlegbaar rechtsvermoeden. Zoals hierboven al opgemerkt kan iemand door wat hij doet zich zodanig tegen de Nederlandse belangen keren dat de band met Nederland niet langer kan bestaan. Eiseres heeft dat gedaan door haar activiteiten voor IS, waarvoor zij ook onherroepelijk is veroordeeld. Dat betekent echter niet dat intrekking van het Nederlanderschap daarna een vanzelfsprekendheid is. Uit artikel 68a BvvN volgt immers dat de staatsecretaris de in die bepaling genoemde omstandigheden moet betrekken als hij het Nederlanderschap op grond van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de RWN wil intrekken. Leidt de afweging in het kader van artikel 68a de staatssecretaris tot de conclusie dat het Nederlanderschap niet wordt ingetrokken, dan is daarmee de band met Nederland ook niet verbroken. Anders dan eiseres stelt, is ten aanzien van die band met Nederland dus ook geen sprake van een onweerlegbaar rechtsvermoeden.
De staatssecretaris heeft er verder niet ten onrechte op gewezen dat gegeven de ernst van het misdrijf er sprake moet zijn van zeer bijzondere omstandigheden om van intrekking af te zien. De staatssecretaris heeft ter zitting erkend dat niet snel sprake zal zijn van dergelijke omstandigheden, maar ook dat maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat sprake is van een onweerlegbaar rechtsvermoeden.
17. Dat de staatssecretaris artikel 68a van het BvvN te beperkt uitlegt en, in strijd met de Kamerbrief van 25 juni 2020 [17] , niet alle relevante omstandigheden meeweegt, zoals eiseres stelt, volgt de rechtbank niet. Daargelaten het karakter van deze kabinetsreactie heeft de staatssecretaris in het besluit van 23 februari 2023 opgenomen dat alles wat wordt aangedragen door de betrokken persoon of diens gemachtigde in het kader van bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 68a van het BvvN wordt betrokken bij de besluitvorming. [18] De rechtbank zal hieronder beoordelen of de staatssecretaris alle relevante omstandigheden heeft meegewogen.
18. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat het op de weg van de staatssecretaris ligt om nader onderzoek te doen naar de relevante omstandigheden
- bijvoorbeeld door informatie op te vragen over de positieve gedragsveranderingen bij eiseres - omdat het in dit geval om een belastend besluit gaat en de bewijslast bij de staatssecretaris ligt. Die bewijslast ligt bij de intrekking inderdaad bij de staatssecretaris, in die zin dat de staatssecretaris moet onderbouwen dat sprake is van omstandigheden op grond waarvan in beginsel tot intrekking van het Nederlanderschap kan worden overgegaan. Vervolgens is het echter aan eiseres om omstandigheden naar voren te brengen en te onderbouwen waaruit volgt dat in haar specifieke geval van intrekking zou moeten worden afgezien. Eiseres is bij uitstek degene die kennis heeft van dergelijke omstandigheden en die ook over stukken beschikt of kan beschikken om deze omstandigheden te onderbouwen. De staatssecretaris moet eiseres enkel in de gelegenheid stellen om dergelijke feiten en omstandigheden naar voren te brengen, wat in deze zaak ook is gebeurd. Hij hoeft dus niet uit eigen beweging stukken op te vragen over het gedrag van eiseres. [19] De verwijzing van eiseres naar rechtspraak van het HvJ [20] kan eiseres niet baten, nu ook daaruit geen onderzoeksplicht volgt zoals eiseres die voorstaat.
19. De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar stelling dat (de gevolgen van) het feit dat zij niet kan worden uitgezet naar Afghanistan vanwege het 3-EVRM-risico dat zij daar loopt, moet worden betrokken bij de afweging in het kader van artikel 68a van het BvvN én ertoe moet leiden dat de staatssecretaris van intrekking van het Nederlanderschap afziet. De intrekking van het Nederlanderschap leidt er enkel toe dat eiseres geen Nederlandse meer is en weer als vreemdeling geldt in de zin van de Vreemdelingenwet 2000. Of zij als vreemdeling in Nederland al dan niet recht heeft op een vorm van rechtmatig verblijf – bijvoorbeeld vanwege het 3-EVRM-risico dat zij in Afghanistan loopt – dient aan de orde te komen in een vreemdelingrechtelijke procedure en staat los van de onderhavige procedure. [21] Weliswaar is voorzienbaar dat in een eventueel te volgen vreemdelingrechtelijke procedure ook de strafrechtelijke veroordeling van eiseres zal worden betrokken, zoals door eiseres is gesteld, maar op de uitkomst van die procedure kan nu niet vooruit worden gelopen.
20. Eiseres stelt dat de asielstatus die zij heeft gehad voordat zij het Nederlanderschap verkreeg met de intrekking van dat Nederlanderschap herleeft en dat dit ook moet worden meegewogen in de afweging. Niet is in geschil dat aan eiseres in het verleden een asielstatus is verleend. Die status is echter vervallen op het moment dat zij in 2001 het Nederlanderschap verkreeg. In het nu bestreden besluit is het Nederlanderschap niet ingetrokken met terugwerkende kracht tot het moment waarop dat Nederlanderschap aan haar werd verleend. Dat betekent dat eiseres vanaf 2001 tot aan het primaire besluit in de onderhavige procedure het Nederlanderschap heeft gehad en in die periode dus niet de asielstatus had. Alleen daarom al kan zij niet terugvallen op die asielstatus. De rechtbank wijst in dit verband ook op de Handleiding voor de toepassing van de RWN, waaruit blijkt dat een vreemdeling kan terugvallen op een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (of een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd waarvan op het moment van beoordelen van het verblijfsrecht de geldigheidsduur nog niet is verstreken) als deze vreemdeling geacht wordt nooit Nederlander te zijn geweest. Die situatie doet zich hier niet voor.
Over artikel 68a, aanhef en onder a, van het BvvN
21. De staatssecretaris heeft bij de besluitvorming de Unierechtelijke gevolgen van de intrekking voor eiseres betrokken. De staatssecretaris heeft onder verwijzing naar de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 14, tweede lid, van de RWN gesteld dat alle misdrijven die grond kunnen zijn voor intrekking van het Nederlanderschap misdrijven zijn die de essentiële belangen van de Nederlandse Staat ernstig schaden. De staatssecretaris heeft geconcludeerd dat eiseres door haar gedrag de essentiële belangen van de Staat zodanig heeft geschonden dat de band met Nederland niet langer kan bestaan en dat het algemeen belang dat is gediend met de intrekking van het Nederlanderschap niet onevenredig is in verhouding tot het gepleegde terroristische misdrijf. De staatssecretaris heeft daarbij betrokken dat familieleden van eiseres woonachtig zijn in Nederland. Maar deze, en overige, belangen van eiseres wegen volgens de staatssecretaris niet zo zwaar dat vanuit een Unierechtelijk oogpunt van intrekking zou moeten worden afgezien.
22. Er is geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris zich geen of te weinig rekenschap heeft gegeven van de omstandigheden die eiseres in dit verband naar voren heeft gebracht. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat de gevolgen van het verlies van het Unieburgerschap voor eiseres niet dermate ernstig zijn dat de intrekking van het Nederlanderschap alleen al daarom heroverwogen zou moeten worden. De rechtbank laat daarbij ook meewegen dat eiseres geen feiten of omstandigheden heeft genoemd waaruit blijkt dat zij gebruik heeft gemaakt of zou willen maken van de vrijheden die het Unieburgerschap biedt.
Over artikel 68a, aanhef en onder b, van het BvvN
23. Eiseres heeft aangevoerd dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met wat eiseres heeft aangevoerd in bezwaar en waaruit volgt dat zij geen actuele bedreiging vormt. Verwezen wordt ook naar de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 december 2024 [22] waarin is geoordeeld dat, net als bij eiseres, onvoldoende was gemotiveerd waarom doorslaggevende betekenis was toegekend aan het gepleegde misdrijf en niet aan de positieve ontwikkelingen bij de vreemdeling. Weliswaar heeft eiseres die verandering nog niet buiten detentie kunnen laten zien, maar die blijkt wel uit rapportages en ze is, zo is in beroep aangevoerd, wel overgeplaatst naar een reguliere afdeling. Eiseres zou niet zijn overgeplaatst als zij nog een actuele bedreiging zou vormen. Dat eiseres behandeling ondergaat voor haar borderline-diagnose, die ten tijde van de strafzaak nog niet bekend was, is een indicatie dat de intrekking haar belangen schaadt en dat die diagnose dus bij de beoordeling moet worden betrokken. Eiseres heeft er verder op gewezen dat zij is teruggekeerd naar Nederland, dat daaruit niet kan worden afgeleid dat zij de Nederlandse samenleving fundamenteel heeft afgewezen en een extreem gedachtengoed aanhangt en dat daarmee de band met Nederland, voor zover die al was verbroken, weer is hersteld. Dat de band niet kan worden hersteld, zoals de staatssecretaris stelt, strookt niet met artikel 47 Hv [23] en artikel 13 van het EVRM.
24. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris alle belangen en persoonlijke omstandigheden die door eiseres zijn aangedragen in het bestreden besluit heeft betrokken. De staatssecretaris heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de persoonlijke belangen van eiseres om het Nederlanderschap te behouden niet opwegen tegen het belang van de staatssecretaris bij de intrekking van het Nederlanderschap vanwege de geschonden essentiële belangen van Nederland. De rechtbank legt dat hierna uit.
25.1
De rechtbank stelt voorop dat de actualiteit van het gevaar geen vereiste is voor de intrekking van het Nederlanderschap, maar wel deel uitmaakt van de belangenafweging. De actualiteitstoets beperkt zich in de belangenafweging die in het kader van artikel 68a, aanhef en onder b, van het BvvN gemaakt moet worden, tot de vraag of eiseres, gelet op de door haar aangevoerde omstandigheden, aannemelijk heeft gemaakt dat zij gederadicaliseerd is en daarmee geen gevaar meer vormt voor de nationale veiligheid. [24] De rechter moet rekening houden met omstandigheden van na het besluit die ertoe kunnen leiden dat deze actuele bedreiging verdwijnt of sterk vermindert. [25]
25.2
De rechtbank wijst er allereerst op dat de rechtbank Rotterdam in het vonnis van
12 november 2021 [26] heeft overwogen dat zij, anders dan de reclassering, niet de overtuiging heeft gekregen dat eiseres afstand heeft genomen van een ideologie waarin geweld wordt gerechtvaardigd. In het vonnis van de rechtbank Rotterdam is meegenomen dat eiseres naar Nederland is teruggekeerd. De rechtbank ziet in dat wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om het oordeel van de rechtbank Rotterdam niet te volgen. De staatssecretaris heeft zich in het primaire besluit van 23 februari 2023 verder terecht op het standpunt gesteld dat uit de overgelegde rapportages die de gedragingen van eiseres gedurende haar detentie weergeven, naar voren komt dat haar gedrag op veel punten als positief wordt beoordeeld, in termen van de normen die gelden voor gedetineerden. De rechtbank is het echter ook met de staatssecretaris eens dat de rapportages geen conclusies trekken over de gevaren van recidive en dat daaruit ook niet volgt dat eiseres afstand heeft genomen van een ideologie waarin geweld wordt gerechtvaardigd. [27] Eiseres heeft nadien geen stukken overgelegd waarin die conclusie wel wordt getrokken of die conclusie anderszins daaruit kan worden afgeleid. De enkele stelling dat eiseres zou zijn overgeplaatst naar een reguliere afdeling, is voor de rechtbank onvoldoende om te concluderen dat zij geen actuele bedreiging meer vormt. Eiseres heeft de beslissing tot overplaatsing niet overgelegd, noch eventuele onderliggende stukken waaruit volgt op grond waarvan tot dat besluit is gekomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres onvoldoende heeft onderbouwd dat zij is gederadicaliseerd. De staatssecretaris heeft in de gestelde gedragsverandering bij eiseres dan ook geen aanleiding hoeven zien om van de intrekking af te zien.
26. De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres onvoldoende heeft onderbouwd dat bij haar sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis en, voor zover daar al sprake van is, dat niet is gebleken dat daarvoor intensieve zorg nodig is. In de e-mail van 19 juli 2023 van een medewerker van de DJI die eiseres in dit kader heeft overgelegd, is een tekst geplakt die afkomstig zou zijn van een psychologe die eiseres behandelt. De staatssecretaris heeft er terecht op gewezen dat de naam van eiseres en die van de psychologe niet worden genoemd. Daarmee is niet zonder meer duidelijk dat deze informatie betrekking heeft op eiseres. Voor zover daar toch van moet worden uitgegaan staat verder in dit bericht dat de behandeling (schematherapie) weer is opgestart, dat deze zich nog in de beginfase bevindt, dat de problematiek hardnekkig is en dat sprake is van een langdurig patroon en dat eiseres mogelijk baat zou kunnen hebben bij een intensievere behandeling. Een noodzaak voor intensieve zorg kan daaruit niet worden afgeleid. Nadien heeft eiseres geen actuele medische informatie overgelegd die meer inzicht geeft in de diagnose, de benodigde behandeling, eventuele resultaten van al ondergane behandeling en de vooruitzichten. Evenmin is gebleken dat de intrekking van het Nederlanderschap betekent dat de ingezette behandeling tijdens de detentie zal worden stopgezet. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat de behandeling in ieder geval na haar vrijlating zal worden stopgezet, omdat zij daar dan geen recht meer op heeft, overweegt de rechtbank dat het verlies van bepaalde rechten inherent is aan de intrekking van het Nederlanderschap. Dat leidt naar het oordeel van de rechtbank in dit geval echter niet tot een onevenredige situatie, alleen al omdat eiseres niet heeft onderbouwd dat behandeling langdurig noodzakelijk is. In de medische situatie van eiseres heeft de staatssecretaris dan ook geen aanleiding hoeven zien om van intrekking van het Nederlanderschap af te zien.
27. Ten aanzien van het herstel van de band met Nederland overweegt de rechtbank dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres zich, door haar lidmaatschap van de terroristische organisatie IS in Syrië en de terroristische misdrijven die zij heeft voorbereid en bevorderd, zodanig tegen de Nederlandse belangen heeft gekeerd dat haar band met Nederland is verbroken. In de enkele terugkeer van eiseres naar Nederland heeft de staatssecretaris geen aanleiding hoeven zien om te concluderen dat zij de Nederlandse samenleving niet fundamenteel heeft afgewezen en geen extreem gedachtengoed aanhangt. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat in 25.2 is overwogen dat, ook in beroep, niet aannemelijk is geworden dat eiseres afstand heeft genomen van een ideologie waarin geweld wordt gerechtvaardigd. De staatssecretaris heeft verder de situatie feitelijk juist beoordeeld door alle omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd bij zijn afweging in het kader van artikel 68a te betrekken. De vraag of de band in de toekomst al dan niet hersteld kan worden, speelt in deze procedure, waar het gaat om de intrekking, geen rol. De rechtbank laat daarom de beroepsgronden die daarop zien buiten beschouwing.
28. De rechtbank overweegt tot slot dat voor zover eiseres betoogt dat zij, door het intrekken van haar Nederlanderschap en het illegaal verblijf in Nederland dat daarop zal volgen omdat zij niet naar Afghanistan terug kan keren, terecht zal komen in een situatie waartegen artikel 3 van het EVRM bescherming beoogt te bieden, dat betoog niet slaagt.
In rechtsoverweging 19 heeft de rechtbank overwogen dat de vreemdelingrechtelijke gevolgen die de intrekking van het Nederlanderschap meebrengen aan de orde moeten worden gesteld in een vreemdelingrechtelijke procedure. Eiseres heeft geen of onvoldoende omstandigheden aangevoerd, rechtstreeks voortvloeiend uit het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap, die maken dat de intrekking onevenredig is.
Over artikel 8 van het EVRM
29. Eiseres heeft aangevoerd dat de intrekking van het Nederlanderschap in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris is niet ingegaan op alles wat in dit kader in bezwaar is aangevoerd. Voor zover er vragen bestonden over de e-mail die eiseres ter onderbouwing van de gestelde borderline-stoornis heeft overgelegd, had de staatssecretaris daarnaar moeten vragen. De staatssecretaris stelt ten onrechte dat het een onzekere toekomstige gebeurtenis is dat eiseres na haar detentie therapie nodig zal hebben dan wel zal krijgen. Als illegaal verblijvende in Nederland heeft zij immers geen recht op medische zorg in de vorm van therapie. Dat zij die therapie nodig zal hebben is vanwege de persoonlijkheidsstoornis die bij eiseres is vastgesteld aannemelijk. De intrekking is een ongerechtvaardigde inbreuk op het privéleven van eiseres. Er is ook sprake van een bijzondere afhankelijkheid tussen eiseres en haar ouders, ze wordt door hen gesteund bij haar therapie en socialisatie, wat blijkt uit de verklaring van haar vader. De persoonlijke belangen van eiseres zijn niet afgewogen tegen de algemene belangen. Het belang van nationale veiligheid wordt door de intrekking niet gediend. Eiseres vormt geen actuele bedreiging en intrekking leidt juist tot een verhoogde dreiging voor de nationale veiligheid, zoals uit onderzoek blijkt.
30. In een uitspraak van 11 mei 2022 [28] heeft de Afdeling uiteengezet hoe moet worden beoordeeld of artikel 8 van het EVRM zich verzet tegen de intrekking van het Nederlanderschap. De eerste stap in die beoordeling is of de intrekking een inmenging in het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op respect voor het privéleven is. Daarbij is bepalend of de intrekking negatieve gevolgen heeft voor het privéleven van de betrokkene. Als de intrekking een inmenging is, moet worden beoordeeld of deze gerechtvaardigd is. Het gaat daarbij om de vraag of de intrekking is voorzien bij wet, of de betrokkene de intrekking bij de rechter heeft kunnen aanvechten, of de intrekkingsprocedure met voldoende waarborgen is omkleed, of de staatssecretaris zorgvuldig heeft gehandeld en snel genoeg tot intrekking is overgegaan en ten slotte of de staatssecretaris de intrekkingsbevoegdheid willekeurig heeft toegepast.
31. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit aan de hand van de hiervoor omschreven rechtspraak van de Afdeling beoordeeld of de intrekking van het Nederlanderschap in de situatie van eiseres in strijd is met artikel 8 van het EVRM en heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat dit niet het geval is.
Niet is in geschil dat sprake is van inmenging in het recht op privéleven. Deze intrekking is gebaseerd op een bij wet voorziene regeling en eiseres heeft deze bij de rechter kunnen aanvechten. De intrekking van het Nederlanderschap is ook met de nodige waarborgen en rechtsbescherming omkleed. [29] Verder is de staatssecretaris snel genoeg tot intrekking overgegaan; het vonnis is op 21 januari 2022 onherroepelijk geworden en het voornemen tot intrekking is op 16 december 2022 uitgebracht. Uit wat hiervoor is overwogen in het kader van artikel 68a van het BvvN volgt dat de staatssecretaris de intrekking van het Nederlanderschap niet willekeurig heeft toegepast. Ook heeft de staatssecretaris de gevolgen van de intrekking van het Nederlanderschap voor eiseres en haar belangen, zoals gevolgen voor deelname aan een studie in Nederland, de banden met Afghanistan, haar medische situatie en de gevolgen voor de verblijfsstatus van eiseres, voldoende afgewogen tegen de aard en ernst van de door haar gepleegde misdrijven en deze niet zo bijzonder zwaarwegend hoeven vinden dat zij opwegen tegen het belang van de staatssecretaris bij de intrekking van het Nederlanderschap.
Daarnaast heeft de staatssecretaris zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat het familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM niet wordt geraakt door de intrekking van het Nederlanderschap.
Gelet op het voorgaande staat artikel 8 van het EVRM niet in de weg aan de intrekking van het Nederlanderschap van eiseres.

Conclusie en gevolgen

32. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap van eiseres in stand blijft en dat zij haar Nederlandse nationaliteit heeft verloren. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. van Veelen, voorzitter, mr. E. Hoekstra en
mr. I.M. Brandwacht – Kampman, leden, in aanwezigheid van mr. M.P. de Zwart, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bij vonnis van 12 november 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:10848.
2.Wetboek van Strafrecht.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie.
5.Afdeling 30 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3045, r.o. 7.2.
6.Rapport van de Inspectie Justitie & Veiligheid van 21 november 2022 'Vervolgonderzoek naar de
7.Vgl. Afdeling 30 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3045, r.o. 4.3.
9.Standing Committee of Experts on International Migration, Refugee and Criminal Law ‘Differential treatment of citizens with dual or multiple nationality and the prohibition of discrimination’, 6 december 2020.
10.UN Special Rapporteur on the promotion and protection of human rights and fundamental freedoms while countering terrorism, ‘The human rights consequences of citizenship stripping in the context of counter-terrorism with a particular application to North-East Syria.’, februari 2022.
11.Institute on Statelessness and Inclusion (ISI), ‘Deprivation of nationality as a national security measure: An assessment of the compliance of the Netherlands with international human rights standards’, juli 2020.
12.‘The legality of revocation of Dutch nationality of dual nationals involved in
13.Uitspraak van 23 december 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:6560, r.o. 4.2.
14.Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap.
15.Afdeling 26 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2458, r.o. 5.2.
16.Afdeling 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2093.
17.Brief van 25 juni 2020 van de minister van Justitie en Veiligheid en de staatssecretaris aan de Tweede Kamer, kenmerk 2906145.
18.P.10.
19.Afdeling 26 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2458.
20.Arrest XXX, 6 juli 2023, ECLI:EU:C:2023:542.
21.Vgl. Afdeling 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2093.
23.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
24.Vaste rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 26 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2458 en 30 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3045, r.o. 3.1 en 7.2.
25.Afdeling 10 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:35.
26.ECLI:NL:RBROT:2021:10848, r.o. 7, onder het kopje ‘Persoonlijke omstandigheden’.
27.Zie ook p.12 van het besluit van 23 februari 2023.
29.Afdeling 11 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1267, r.o. 12.3.