ECLI:NL:RBOVE:2025:2241

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
11218238 \ EL EXPL 24-18
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en effectenleaseovereenkomsten tussen partij A en Dexia

In deze zaak heeft partij A twee effectenleaseovereenkomsten afgesloten met Dexia via een adviesbureau. Partij A stelt dat hij deze overeenkomsten is aangegaan op basis van persoonlijk advies van het adviesbureau, dat niet over de vereiste vergunning beschikte. Dexia betwist de aansprakelijkheid en voert aan dat de vorderingen van partij A zijn verjaard en dat er geen sprake was van persoonlijke advisering. De rechtbank oordeelt dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door de overeenkomsten aan te gaan, wetende dat het adviesbureau niet over de benodigde vergunning beschikte. De rechtbank wijst de vorderingen van partij A toe en veroordeelt Dexia tot schadevergoeding van € 12.588,32, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank compenseert de proceskosten en wijst de vorderingen van Dexia in reconventie af.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11218238 \ EL EXPL 24-18
Vonnis van 1 april 2025
in de zaak van
[partij A] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie in de hoofdzaak en in het (voorwaardelijke) incident,
verwerende partij in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
hierna te noemen: [partij A] ,
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces),
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak en verwerende partij in het (voorwaardelijke) incident,
eisende partij in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
hierna te noemen: Dexia,
gemachtigde: USG Finance Professionals.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 juli 2024;
  • de incidentele vordering ex artikel 843a Rv tevens houdende conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie;
  • de conclusie van antwoord in het incident tevens houdende conclusie van repliek in conventie tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie tevens houdende conclusie van repliek in reconventie;
  • conclusie van dupliek in reconventie tevens houdende akte uitlaten producties in conventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[partij A] heeft de volgende leaseovereenkomsten gesloten waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (Bank Labouchere, de rechtsvoorganger van) Dexia:
Contractnummer
Datum
Naam overeenkomst
1
[contractnummer 1]
03-01-2001
Profit Effect
2
[contractnummer 2]
03-01-2001
Profit Effect
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
1
03-01-2011
- € 2.666,40
Ja
2
03-01-2011
- € 3.131,44
Ja
2.3.
Volgens de opgave van Dexia heeft [partij A] op grond van de overeenkomsten
– al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 13.072,44 aan termijnen en een bedrag van € 5.797,84 wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens dezelfde opgave van Dexia heeft [partij A] € 1.982,59 aan dividenden ontvangen en € 433,90 aan fiscaal voordeel genoten. Op 18 januari 2012 heeft Dexia een bedrag van € 4.000,24 aan [partij A] uitgekeerd, volgens Dexia tweederde van de restschuld inclusief reeds verschenen rente.
2.4.
De gemachtigde van [partij A] heeft bij brief van 3 mei 2007 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, onrechtmatige daad, misleidende reclame en dwaling. In de brief wordt ook het recht voorbehouden daartoe nog andere gronden aan te voeren.

3.Het geschil in conventie, reconventie en in de incidenten

3.1.
[partij A] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
In de hoofdzaak
  • voorwaardelijk, namelijk voor zover Dexia bij conclusie van antwoord de aanvraagformulieren en haar versie van de ondertekende overeenkomsten niet inbrengt, Dexia ex artikel 843a Rv zal veroordelen om van deze stukken afschriften te verstrekken;
  • voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatige heeft gehandeld en/of toerekenbaar is tekortschoten jegens [partij A] ;
  • voor recht zal verklaren dat [partij A] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is om deze schade te vergoeden;
  • Dexia zal veroordelen om de schade die [partij A] door het onrechtmatig handelen van Dexia heeft geleden, te vergoeden en tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [partij A] te voldoen al hetgeen [partij A] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover;
  • Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van [partij A] , vermeerderd met de wettelijke rente;
  • Dexia zal veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een incidentele vordering en een tegenvordering, waarbij Dexia (samengevat) vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
In het incident
- [partij A] ex artikel 843a Rv zal veroordelen om Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier waaraan de door Leaseproces, namens [partij A] , in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen zijn ontleend.
In de hoofdzaak, in conventie
- de vorderingen zal afwijzen.
In de hoofdzaak, in reconventie
- voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met nummer [contractnummer 2] en nummer [contractnummer 1] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [partij A] verschuldigd is.
In de hoofdzaak, in conventie en in reconventie
- [partij A] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal, voor zover nodig, hierna worden ingegaan.

4.De beoordeling in conventie, reconventie en in de incidenten

Algemeen
4.1.
Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. In het kader van de WCAM is door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten een regeling getroffen die bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizend afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en hebben tijdig een ‘opt-out’ verklaring ingediend, waaronder [partij A] .
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. [1] Zoals blijkt uit de processtukken, is deze jurisprudentie ook bij partijen bekend. De jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking van de jurisprudentie rechtvaardigen.
4.3.
De toepassing van de jurisprudentie leidt in dit geval tot de volgende conclusies:
  • er is sprake van huurkoop;
  • er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden. Evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
  • Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor heeft zij onrechtmatig gehandeld;
  • [partij A] heeft schade geleden, bestaande uit de betaalde termijnen en restschuld;
  • er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade van [partij A] en de onrechtmatige daad van Dexia.
Verjaring
4.4.
Het verweer van Dexia dat de vorderingen van [partij A] zijn verjaard, wordt niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op verjaring. [2] Voor zover door één van de partijen in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen, wordt op de aan de partijen bekende overwegingen ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
Tussenpersoon
4.5.
[partij A] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon [bedrijf] (hierna: ‘ [bedrijf] ’). Tussen partijen is niet in geschil dat [bedrijf] niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia gecontracteerd heeft in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). [3] Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon zonder over de daarvoor noodzakelijke vergunning te beschikken, ook – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven.
4.6.
Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar toenmalig geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021, [4] dat heeft geleid tot de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019, toegelicht dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. [5] Er is in deze zaak geen reden om anders te oordelen.
4.7.
De Hoge Raad heeft, zoals partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook als niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld. Namelijk, een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer, ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.8.
De stelplicht en bewijslast dat [bedrijf] [partij A] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat [bedrijf] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op het product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [partij A] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatige handelen van Dexia beroept. De door [partij A] gestelde feiten en omstandigheden moeten voldoende concreet zijn en zo mogelijk voorzien zijn van onderbouwing. Voor zover Dexia de door [partij A] gestelde feiten en omstandigheden betwist, moet de betwisting eveneens voldoende gemotiveerd zijn.
4.9.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of de betwisting voldoende gemotiveerd is, weegt mee dat beide partijen al een zeer lange tijd
– en in elk geval sinds de ‘opt-out’ door [partij A] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden. Van hen mag dan ook verlangd worden dat zij de voor hun procespositie relevantie informatie en stukken hebben verzameld en bewaard.
4.10.
[partij A] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende. [partij A] is in contact gekomen met [bedrijf] omdat hij al eerder door [bedrijf] van financieel advies was voorzien. De adviseur van [bedrijf] , de heer [adviseur] (hierna: ‘ [adviseur] ’), benaderde [partij A] telefonisch en stelde voor een afspraak te maken om de financiële situatie van [partij A] door te nemen. [partij A] stemde hiermee in. Tijdens het eerste gesprek informeerde [adviseur] naar de financiële situatie van [partij A] . Er werd gesproken over het inkomen, de koopwoning en de hypothecaire lening van [partij A] . Daarnaast werd gesproken over de wens van [partij A] om vermogen op te bouwen voor de toekomst en om zijn hypotheek sneller te kunnen aflossen. [adviseur] gaf aan dat het bereiken van deze doelen mogelijk was en dat hij hier een geschikte constructie voor wist. [adviseur] adviseerde [partij A] om twee Profit Effect producten af te sluiten met een vooruitbetaling van ongeveer
NLG 3.200,00 voor het ene product en een vooruitbetaling van ongeveer NLG 4.800,00 voor het andere product. [partij A] diende hiervoor zijn hypotheek over te sluiten en te verhogen. Het bedrag dat uit de hypotheekverhoging vrijkwam, diende [partij A] in een depot te storten. Concreet was het advies volgens [partij A] om de hypotheek bij de SNS Bank van NLG 392.359,92 af te lossen en de hypotheek over te sluiten naar een hypotheek van NLG 440.000,00 bij de ASR Bank. Na het verrekenen van de kosten van het opnemen van de hypotheek, zou er een bedrag vrijkomen wat voor het depot zou zijn. [partij A] stelt zich op het standpunt dat het advies vervolgens was om een deel van dit bedrag te gebruiken om de Profit Effect overeenkomsten van gezamenlijk ongeveer NLG 8.088,00 vooruit te betalen en het overige deel van NLG 28.000,00 te gebruiken om te beleggen in een Fidelity Fonds. Met de Profit Effect overeenkomsten zou [partij A] volgens [adviseur] gegarandeerd vermogen opbouwen voor de toekomst en, uit- en met de opbrengsten van het Fidelity Fonds, zou [partij A] de jaarlijkse hypotheekpremie kunnen betalen en de hypotheek kunnen inlossen. Op deze wijze konden volgens [adviseur] de doelen van [partij A] bereikt worden. [adviseur] zou het een en ander op papier zetten om zijn advies te verduidelijken. Per post heeft [partij A] vervolgens een berekening ontvangen met betrekking tot de financiering van de woning (overgelegd door [partij A] als productie B bij dagvaarding) en een cashflow overzicht van het Profit Effect (overgelegd door [partij A] als productie C bij dagvaarding).
[partij A] stelt dat [adviseur] hem niet heeft geïnformeerd over de specifieke risico’s. [adviseur] heeft er volgens [partij A] niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan, de hypotheek niet kon worden afgelost en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de overeenkomsten. Als hij was gewezen op deze risico’s, dan had hij de overeenkomsten nooit afgesloten, aldus [partij A] .
[partij A] voert aan dat hij geen ervaring had met beleggen of kennis had van complexe financiële producten. Daarom vertrouwde hij volledig op de deskundigheid en het advies van [adviseur] . Er zou volgens [adviseur] alleen in de grootste en meest bekende fondsen belegd worden, wat niet fout kon gaan. Om die reden heeft [partij A] het advies opgevolgd.
[partij A] stelt dat [adviseur] de aanvraag voor de overeenkomsten in orde heeft gemaakt en bij een tweede huisbezoek zijn deze door [partij A] ondertekend. De hypotheek is via een lening bij de ASR Bank verhoogd (de nota van afrekening is overgelegd als productie D bij dagvaarding) en [partij A] heeft NLG 28.000,00 belegd in het Fidelity Fonds (het aanmeldingsformulier voor het fonds is overgelegd als productie E bij dagvaarding). [partij A] voert aan dat uit de nota van afrekening blijkt dat een bedrag van NLG 36.348,16 vrijviel en dat met dit bedrag de stortingen zijn gedaan in de financiële producten die naast de hypotheek waren afgesloten. Uiteindelijk heeft [partij A] twee Profit Effect overeenkomsten afgesloten met respectievelijk een vooruitbetaling van NLG 3.247,12 en NLG 4.840,93.
Volgens [partij A] heeft het opvolgen van het advies van [adviseur] desastreus uitgepakt. In plaats van het voorgespiegelde vermogen dat zou worden opgebouwd, is [partij A] de betaalde inleg geheel kwijtgeraakt, heeft hij een restschuld aan de overeenkomsten overgehouden (die hij heeft betaald) en kon de verhoogde hypotheek niet worden afgelost.
4.11.
Ter onderbouwing van zijn stellingen, heeft [partij A] onder andere en voor zover van belang, gewezen op de volgende stukken die hij in het geding heeft gebracht:
  • een kopie van de Profit Effect overeenkomst met nummer [contractnummer 1] voorzien van het adviseursnummer [adviseurnummer] - [bedrijf] ;
  • een kopie van de Profit Effect overeenkomst met nummer [contractnummer 2] voorzien van het adviseursnummer [adviseurnummer] - [bedrijf] ;
  • een kopie van een hypotheekberekening afkomstig van [bedrijf] en geadresseerd aan [partij A] met daarop ook handgeschreven berekeningen;
  • een CashFlow Profit Effect berekening;
  • een kopie van de afrekening waaruit volgt dat [partij A] een hypotheek bij de SNS Bank van NLG 392.359,92 heeft afgelost en een hypotheek ten behoeve van de ASR Bank is afgesloten voor NLG 440.000,00;
  • een kopie van het aanmeldformulier op naam van [partij A] voor een Fidelity Fonds van NLG 28.000,00;
  • een kopie van een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van [bedrijf] met daarop de bedrijfsomschrijving: ‘
4.12.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [partij A] met zijn feitelijke uiteenzetting en stukken voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. De stellingen van [partij A] over hoe [bedrijf] in zijn geval gehandeld heeft, sluiten ook aan bij de gebruikelijke werkwijze van tussenpersonen. Dexia heeft daartegenover de door [partij A] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen en zonder onderbouwing betwist. Zij had meer concreet moeten aanvoeren en toelichten waarom destijds volgens haar in dit specifieke geval geen sprake is geweest van advisering. Zo had zij moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie (en in afwijking van de gebruikelijke werkwijze) tot stand waren gekomen. Wat Dexia daarover heeft aangevoerd, is tegenover de stellingen van [partij A] onvoldoende. Dexia heeft er weliswaar op gewezen dat zij op geen enkele manier betrokken is geweest bij het contact tussen [bedrijf] en [partij A] , maar dat kan haar niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dit voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij (zoals hiervoor overwogen) eerder bewijs kunnen verzamelen, daarbij komt dat zij destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van [bedrijf] voor de afzet van haar producten, terwijl het voor haar als toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van deze tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om controle daarop uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een overeenkomst en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [6] Doordat Dexia de door [partij A] geschetste gang van zaken onvoldoende heeft weersproken en de stellingen van [partij A] in lijn zijn met de gebruikelijke werkwijze van tussenpersonen, wordt van de juistheid van zijn relaas uitgegaan. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
Wetenschap Dexia
4.13.
[partij A] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat [bedrijf] een op de persoon van [partij A] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [7] Hoewel in dit geval niet gebleken is dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van [bedrijf] aan [partij A] , had het op haar weg gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomsten met [partij A] , actief navraag te doen bij [bedrijf] of [partij A] de overeenkomst is aangegaan op advies van [bedrijf] , om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomsten met [partij A] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht, is niet gesteld en ook niet gebleken. Zij had daarom moeten weten dat [partij A] door [bedrijf] is geadviseerd.
Aansprakelijk Dexia
4.14.
Nu Dexia ondanks het voorgaande de overeenkomsten toch met [partij A] is aangegaan, heeft zij jegens [partij A] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [partij A] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [8] Er kunnen situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van een afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn geen feiten en omstandigheden aanwezig die daartoe aanleiding geven. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
Vorderingen van [partij A]
4.15.
De door [partij A] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door [partij A] als cliënt te accepteren, terwijl zij behoorde te weten dat [bedrijf] [partij A] niet alleen als klant aanbracht, maar ook persoonlijk had geadviseerd en daarvoor geen vergunning bezat.
4.16.
[partij A] heeft de schade berekend op € 12.588,32. Dexia heeft deze berekening verder niet weersproken, zodat de kantonrechter van dit bedrag uitgaat en het zal toewijzen. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten geformuleerd in de arresten van de Hoge Raad van 1 mei 2015 en 3 februari 2017. [9] Een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet aan de orde. Niet is gebleken dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan de werkzaamheden genoemd in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019. [10]
4.17.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [partij A] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
(Voorwaardelijke) vordering 843a Rv van [partij A]
4.18.
[partij A] heeft een voorwaardelijke vordering ingesteld tot veroordeling van Dexia om ex artikel 843a Rv een afschrift van de aanvraagformulieren en ondertekende overeenkomsten te verstrekken als Dexia deze stukken niet bij conclusie van antwoord inbrengt. Alhoewel Dexia deze stukken niet heeft overgelegd, zal de vordering van [partij A] worden afgewezen. Uit het voorgaande volgt namelijk dat [partij A] in het gelijk zal worden gesteld. Hij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure. De proceskosten zullen worden gecompenseerd.
Vorderingen in reconventie van Dexia
4.19.
Gelet op de beoordeling in conventie, zullen de vorderingen van Dexia in reconventie worden afgewezen.
Incidentele vordering van Dexia
4.20.
Dexia vordert veroordeling van [partij A] om ex artikel 843a Rv een afschrift te verstrekken van het intakeformulier van Leaseproces. Deze zogenoemde ‘exhibitievordering’ komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit artikel 843a lid 1 Rv voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
  • degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben;
  • het moet gaan om bepaalde bescheiden;
  • aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
4.21.
Los van de vraag of aan deze vereisten is voldaan, is de kantonrechter van oordeel dat op grond van lid 3 en lid 4 van artikel 843a Rv geen inzage van het intakeformulier verlangd kan worden.
4.22.
In lid 3 van artikel 843a Rv is, kort gezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd, niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Er is dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ervan uitgaande dat [partij A] , althans Leaseproces, in het bezit is van het intakeformulier, kan ook van hem als cliënt van de beroepsbeoefenaar geen inzage worden verlangd, omdat gewichtige redenen als bedoeld in lid 4 van artikel 843a Rv zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens [partij A] destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van Leaseproces zijn terechtgekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek-, intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtszoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtszoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. De kantonrechter oordeelt dan ook dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen.
4.23.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk zal worden gesteld. De proceskosten van [partij A] worden begroot op € 82,00.
Proceskosten in conventie en in reconventie
4.24.
Omdat Dexia grotendeels inhoudelijk gelijk zal krijgen, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) van [partij A] . Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil.
De proceskosten van [partij A] in conventie worden begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 706,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 1.518,97
4.25.
De door [partij A] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter
in het incident van [partij A]
5.1.
wijst de vorderingen van [partij A] af;
5.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in het incident van Dexia
5.3.
wijst de vordering af;
5.4.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van [partij A] , tot op heden begroot op € 82,00.
in conventie
5.5.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig tegenover [partij A] heeft gehandeld door [partij A] als cliënt te accepteren, terwijl zij behoorde te weten dat [bedrijf] [partij A] niet alleen als klant aanbracht, maar [partij A] ook persoonlijk had geadviseerd en [bedrijf] geen vergunning daarvoor bezat;
5.6.
verklaart voor recht dat van [partij A] schade heeft geleden als gevolg van onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is om deze schade te vergoeden;
5.7.
veroordeelt Dexia om een schadevergoeding van € 12.588,32 aan [partij A] te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in rechtsoverweging 4.16.;
5.8.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van [partij A] van € 1.518,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, moet Dexia ook de kosten van betekening betalen;
5.9.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.10.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
5.12.
wijst de vorderingen af;
5.13.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van [partij A] , tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L. Alers en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2025.

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.Zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 mei 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:2022:862.
6.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177, de arresten van 11 februari 2025 ECLI:NL:GHARL:2025:684, 686, 687, 688 en 698 en gerechtshof Amsterdam, 11 februari 2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:379.
7.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
8.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.
9.ECLI:NL: HR:2015:1198 en ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3.