ECLI:NL:RBOVE:2024:4911

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
10992305 EL 24-6
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleasezaak tussen [partij A] en Dexia Nederland B.V. met betrekking tot onrechtmatig handelen en schadevergoeding

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Overijssel, heeft de kantonrechter op 5 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [partij A] en Dexia Nederland B.V. [partij A] vorderde schadevergoeding van Dexia wegens onrechtmatig handelen in het kader van een effectenleaseovereenkomst. De procedure begon met een dagvaarding op 6 maart 2024, gevolgd door verschillende conclusies van partijen. Dexia heeft geen conclusie van dupliek ingediend, wat de procedure heeft versneld. De kern van het geschil draait om de vraag of Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door [partij A] als cliënt te accepteren, terwijl de tussenpersoon, PMA Consultancy, niet beschikte over de benodigde vergunning voor beleggingsadvies. De kantonrechter oordeelde dat Dexia haar zorgplicht heeft geschonden en dat er een causaal verband bestaat tussen het onrechtmatig handelen van Dexia en de schade die [partij A] heeft geleden. De rechter verklaarde voor recht dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld en veroordeelde Dexia tot schadevergoeding aan [partij A], vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd Dexia veroordeeld in de proceskosten van [partij A]. De incidentele vordering van Dexia om inzage in het intakeformulier van [partij A] werd afgewezen, omdat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen [partij A] en haar rechtsbijstandverlener gewaarborgd moest blijven. De uitspraak is een belangrijke stap in de jurisprudentie rondom effectenleaseovereenkomsten en de verantwoordelijkheden van aanbieders en tussenpersonen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 10992305 EL 24-6
vonnis van de kantonrechter van 5 september 2024
in de zaak van
[partij A] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie en in het incident,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie en in het incident,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
Partijen worden hierna [partij A] en Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 maart 2024;
  • incidentele conclusie ex artikel 843a Rv, tevens conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de conclusie van antwoord in het incident tevens conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie.
1.2.
Dexia heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie ingediend.
1.3.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.
Het geschil in de hoofdzaak

2.2. De feiten

2.1.
[partij A] heeft de volgende leaseovereenkomst ondertekend waarop zij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
[contractnummer]
28-03-2001
Triple Effect Maandbetaling
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
12-12-2006
- € 3.245,14
Ja
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [partij A] op grond van de overeenkomst – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – een bedrag van € 3.928,61 aan maandtermijnen en een bedrag van € 3.245,14 wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [partij A] – na verrekening – € 188,20 aan dividenden ontvangen en € 242,42 aan fiscaal voordeel genoten.
2.4.
De gemachtigde van [partij A] , Leaseproces, heeft bij brief van 5 juli 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.

3.De vordering en het verweer in conventie, in reconventie en in het incident

3.1.
[partij A] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
 voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [partij A] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
 voor recht zal verklaren dat [partij A] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
 Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [partij A] van al datgene dat [partij A] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
 Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [partij A] , met rente,
 Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een incidentele vordering en een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dat toelaat:
- in het incident:
 [partij A] ex artikel 843a Rv zal veroordelen een afschrift van het intakeformulier aan Dexia te verstrekken,
- in de hoofdzaak:
 voor recht zal verklaren dat Dexia, na betaling van een bedrag van € 2.163,43, te vermeerderen met de wettelijke rente, althans een door deze rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [partij A] verschuldigd is,
 [partij A] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.
4. Beoordeling van de vorderingen in conventie, in reconventie en in het incidentalgemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [partij A] .
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[partij A] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring
4.4.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [partij A] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.5.
[partij A] heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon PMA Consultancy. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [partij A] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [partij A] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [partij A] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [partij A] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [partij A] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.7.
[partij A] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[partij A] is door een medewerker van PMA Consultancy opgebeld met de vraag of zij interesse had in een financieel adviesgesprek. [partij A] had hier wel interesse in en er is een afspraak ingepland voor een adviesgesprek met een financieel adviseur bij [partij A] thuis. De adviseur is vervolgens op huisbezoek gekomen bij [partij A] . Tijdens het gesprek informeerde de adviseur bij [partij A] hoe haar financiële situatie was op dat moment en of zij wensen had op financieel gebied. Daarop is de thuissituatie en het salaris van [partij A] met de adviseur besproken en dat [partij A] drie kinderen had waarvoor zij graag de studie wilde betalen. Als financiële wens gaf [partij A] daarom ook aan dat zij graag vermogen wilde opbouwen voor de studie van haar drie kinderen. De adviseur gaf vervolgens aan dat hij hét geschikte product voor [partij A] en haar doelstelling had en adviseerde [partij A] om een Triple Effect overeenkomst bij Bank Labouchere af te sluiten met maandbetalingen van ongeveer NLG 150,-. De hoogte van de maandbetalingen heeft de adviseur vastgesteld aan de hand van wat [partij A] kon missen per maand. Daarnaast gaf de adviseur aan dat [partij A] met maandbetalingen van deze hoogte in ieder geval voldoende vermogen zou opbouwen om de studie van haar drie kinderen te kunnen betalen. De adviseur gaf verder nog aan dat er belegd zou worden in veilige, stabiele bedrijven. Hierdoor zou er veel dividend worden behaald en zou [partij A] een aanzienlijk vermogen opbouwen om haar doelstelling te kunnen realiseren. Volgens de adviseur kon [partij A] met het Triple Effect dus zonder risico meer geld sparen dan via een normale spaarrekening. De adviseur was dus zeer positief over het Triple Effect en heeft aan [partij A] een rekenvoorbeeld laten zien om zijn advies kracht bij te zetten. Dit rekenvoorbeeld liet alleen maar positieve resultaten zien. De adviseur heeft het rekenvoorbeeld naderhand weer in zijn map gestopt, waardoor dit niet kan worden overgelegd. De adviseur heeft [partij A] niet geïnformeerd over de specifieke risico's. [partij A] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en heeft het advies van de adviseur opgevolgd. De adviseur heeft de aanvraag verzorgd tijdens een huisbezoek. [partij A] heeft vervolgens de overeenkomst per post toegestuurd gekregen en na ondertekening per post weer teruggestuurd.
4.8.
[partij A] heeft, ter onderbouwing van haar stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van het aanvraagformulier Triple Effect voor overheid, zorg en onderwijs van 18 maart 2001 op naam van [partij A] , voorzien van het logo van PMA Consultancy, het handgeschreven contractnummer [contractnummer] en ATP-nummer [ATP-nummer] ,
- een kopie van de overeenkomst van 28 maart 2001 met contractnummer [contractnummer] , voorzien van het adviseursnummer:
[ATP-nummer] -PMA Consultancy B.V.,
- een kopie van een uittreksel van de Kamer van Koophandel van PMA Consultancy B.V. met als beschrijving van de werkzaamheden:
“Het bemiddelen bij en het geven van adviezen bij het afsluiten van verzekeringen, pensioen en hypotheken en andere producten van financiële dienstverlening.”
4.9.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [partij A] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [partij A] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomst in haar visie tot stand was gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [partij A] en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [partij A] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.10.
[partij A] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [partij A] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [5] Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [partij A] , had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomst met [partij A] , actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomst met [partij A] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [partij A] door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.11. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [partij A] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [partij A] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [partij A] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [partij A]4.12. De door [partij A] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [partij A] heeft gehandeld door [partij A] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [partij A] niet alleen als klant aanbracht maar [partij A] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
4.13.
De als gevolg hiervan door [partij A] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [partij A] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. Niet in geschil is dat het fiscale voordeel € 242,42 bedraagt. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3).
Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
de incidentele vordering van Dexia
4.14.
Dexia vordert dat [partij A] wordt veroordeeld het intakeformulier van haar gemachtigde aan Dexia te verstrekken. Een zogenoemde “exhibitievordering” komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit artikel 843a lid 1 Rv. voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
- degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben,
- het moet gaan om bepaalde bescheiden,
- aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
4.15.
Daargelaten de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter dat op grond van het derde en vierde lid van artikel 843a Rv geen inzage van het intakeformulier verlangd kan worden. In het derde lid van artikel 843a Rv is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Er is dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ook van [partij A] als cliënte van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat [partij A] , althans haar gemachtigde, in het bezit is van het intakeformulier) geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in het vierde lid van artikel 843a Rv, zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens [partij A] destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van Leaseproces terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen.
4.16.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van [partij A] worden begroot op € 82,00.
vorderingen Dexia hoofdzaak
4.17.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten hoofdzaak
4.18.
Omdat [partij A] inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [partij A] gevallen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten van [partij A] worden begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 706,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 1.518,97.
4.19.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.Beslissing

De kantonrechter
in het incident
5.1.
wijst de vordering van Dexia af,
5.2.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van [partij A] , tot op heden begroot op € 82,00,
in conventie
5.3.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [partij A] heeft gehandeld door [partij A] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [partij A] niet alleen als klant aanbracht maar [partij A] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.4.
veroordeelt Dexia om aan [partij A] te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in r.o. 4.13.,
5.5.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 1.518,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.6.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.7.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.9.
wijst de vorderingen af,
5.10.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [partij A] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. A. van Dijk, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 september 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
[handtekening]
[handtekening]
typ: FB
coll:

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.