ECLI:NL:RBOVE:2024:4711

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 september 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
ak_24_1849
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlaging van de WW-uitkering van eiser door het UWV op basis van gewerkte uren als zelfstandige

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiser tegen de verlaging van zijn WW-uitkering door het UWV beoordeeld. Eiser had in april en mei 2023 meer uren gewerkt dan het voor hem vastgestelde aantal vrijgestelde uren van 103,23. Het UWV had de WW-uitkering van eiser in april vastgesteld op € 1.067,27 en in mei op € 1.379,03. Eiser betwistte de verlaging en stelde dat het fictieve inkomen dat het UWV had gehanteerd onjuist was, omdat hij niet per uur factureert maar per opdracht. Hij voerde aan dat de systematiek van het UWV niet de bedoeling van de wetgever weerspiegelt en dat de verlaging van zijn uitkering hem in grote financiële problemen brengt.

De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht de WW-uitkering heeft verlaagd. De wetgever heeft bewust gekozen voor een systeem waarbij het aantal gewerkte uren als zelfstandige bepalend is voor het behoud van de hoedanigheid van werknemer. De rechtbank stelt vast dat eiser in april 2023 160 uren heeft gewerkt, wat meer is dan de vrijgestelde uren. De rechtbank wijst erop dat de wetgever de gevolgen van deze systematiek voor zelfstandigen heeft meegewogen bij de totstandkoming van de WW. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn situatie zo schrijnend is dat de strikte toepassing van de WW-bepalingen niet kan worden gehandhaafd. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/1849

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder (het UWV),
gemachtigde: J. van Dalfsen.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling van de hoogte van zijn uitkering in april en mei 2023 op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.1.
Met het eerste besluit van 7 juni 2023 heeft het UWV de hoogte van eisers WW-uitkering over april 2023 vastgesteld op bruto € 1.067,27. Met het tweede besluit van
7 juni 2023 heeft het UWV eisers WW-uitkering over mei 2023 vastgesteld op
bruto € 1.379,03. Met het bestreden besluit van 22 september 2023 op het bezwaar van eiser is het UWV bij deze besluiten gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het UWV de hoogte van de WW-uitkering van eiser in de maanden april en mei 2023 correct heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van eiser, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4.1.
Met het besluit van 23 februari 2023 heeft het UWV aan eiser vanaf 30 januari 2023 een WW-uitkering toegekend. De hoogte van de uitkering is gebaseerd op een dagloon van € 91,25. Bij een volledige kalendermaand recht op een WW-uitkering is het maandloon
€ 1.984,69. Op basis van het maandloon wordt de bruto WW-uitkering bepaald. De eerste twee maanden is de bruto WW-uitkering 75% van het maandloon. Vanaf 30 maart 2023 is de bruto WW-uitkering 70% van het maandloon. In het besluit van 23 februari 2023 heeft het UWV verder gemeld dat eiser, naast het werk waaruit hij op 30 januari 2023 werkloos is geworden, gemiddeld 103,23 uur per maand als zelfstandige werkte. Dit zijn eisers vrijgestelde uren. Daarbij heeft het UWV een toelichting gegeven.
4.2.
Eiser heeft met inkomstenopgaven van 3 mei 2023 en 1 juni 2023 aan het UWV onder meer doorgegeven hoeveel uren hij in zijn eigen onderneming heeft gewerkt en welke inkomsten hij daaruit heeft gehad. Dit heeft geleid tot de besluitvorming, zoals vermeld onder ‘Inleiding’.
Standpunten van partijen
Standpunt UWV
5.1.
Het UWV heeft de WW-uitkering van eiser in april 2023 vastgesteld op
bruto € 1.067,27. Het WW-maandloon van eiser was in april 2023 € 1.984,69. Zijn inkomsten uit werk waren in april 2023 € 379,93. Het fictief inkomen van eiser was in
april 2023 € 1.079,59. De reservering van 8% vakantiegeld bedroeg in april 2023 € 27,23.
5.2.
Het UWV heeft de WW-uitkering van eiser in mei 2023 vastgesteld op
bruto € 1.379,03. Het WW-maandloon van eiser in mei 2023 was € 1.984,69. Zijn inkomsten uit werk waren in mei 2023 € 0,-. Het fictief inkomen van eiser in mei 2023 was € 1.079,59. De reservering van 8% vakantiegeld bedroeg in mei 2023 € 46,93.
5.3.
Eiser is tijdens zijn WW-uitkering meer uren dan zijn vrijgestelde uren als zelfstandige gaan werken. Daarom is hij voor die extra uren geen werknemer meer. Het UWV heeft deze extra uren verrekend met zijn WW-uitkering. Hiertoe heeft het UWV een fictief inkomen berekend. Dit is niet het werkelijke inkomen in die maand. Het UWV trekt het fictief inkomen elke maand af van het maandloon. Op basis van het bedrag dat dan overblijft heeft het UWV de hoogte van de WW-uitkering vastgesteld. Deze wijziging van de WW-uitkering, omdat eiser meer dan zijn vrijgestelde uren heeft gewerkt, is blijvend. Als hij later weer minder uren werkt als zelfstandige, gaat zijn WW-uitkering dus niet weer omhoog.
Standpunt eiser
6.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn WW-uitkering ten onrechte is verlaagd. Eiser is van mening dat het gehanteerde fictieve inkomen onjuist is. Eiser is het niet eens met de systematiek, die het UWV heeft toegepast. Volgens hem is dit niet de bedoeling van de wetgever geweest.
6.2.
Het UWV heeft het bestreden besluit volgens eiser ten onrechte gebaseerd op telefonische informatie van hem. Het UWV belde eiser op een ongelegen moment. Het was voor eiser niet duidelijk welke consequenties aan zijn informatie zou worden verbonden. Tijdens de zitting heeft eiser toegelicht dat hij alleen declarabele uren zou hebben opgegeven, als hij had geweten dat zijn uitkering zo zou worden verlaagd.
6.3.
Volgens eiser is de berekening met behulp van een urentarief onjuist. Eiser factureert niet op urenbasis, maar op basis van verrichte prestaties. In de maanden april en mei 2023 heeft hij geen facturen verzonden en dus geen bedragen ontvangen. Eiser factureert zijn werkzaamheden pas na afronding, op basis van een vaste prijs per prestatie.
6.4.
Het administratiekantoor van eiser heeft weinig klanten en daardoor heeft hij daaruit weinig inkomsten. Om rond te kunnen komen is het nodig dat eiser naast zijn werk als zelfstandige arbeidsovereenkomsten aangaat.
6.5.
Eiser heeft voldoende tijd. Hij heeft geen partner en kinderen. Naast zijn parttime dienstverband heeft hij alle tijd voor zijn eigen bedrijf. Hij besteedt er veel uren aan. Dit betekent echter niet dat het behaalde resultaat navenant hoger wordt. Tussen de werkzame uren die eiser voor zijn onderneming beschikbaar heeft en de hoogte van zijn bedrijfsomzet bestaat geen directe correlatie.
6.6.
Na ontbinding van eisers dienstverband is zijn besteedbaar inkomen aanzienlijk verminderd. De WW-uitkering was al lager dan zijn inkomen. De verlaging van de WW-uitkering brengt eiser in grote financiële problemen.
Overwegingen van de rechtbank
Beoordelingskader
7.1.
Artikel 1b, vijfde lid, van de WW bepaalt dat, indien de werknemer de hoedanigheid van werknemer, bedoeld in artikel 8, eerste lid, verliest of heeft verloren, anders dan door het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in artikel 8, vierde lid, dan wel indien de werknemer in een kalenderweek minder beschikbaar voor arbeid is dan zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek, bedoeld in artikel 16, tweede lid, onder zijn inkomen in een kalendermaand tevens wordt verstaan:
(A + B) x C / D. Hierbij staat:
A voor het aantal uren in een kalendermaand waarover de werknemer de hoedanigheid van werknemer verliest of heeft verloren als bedoeld in artikel 8, voor zover het uren betreft op dagen waarop recht op uitkering bestaat;
B voor het aantal arbeidsuren in een kalendermaand dat de werknemer minder beschikbaar is voor arbeid wegens andere omstandigheden dan ziekte, arbeidsongeschiktheid of omdat hij deelneemt dan wel gaat deelnemen aan een naar het oordeel van het UWV noodzakelijke opleiding of scholing als bedoeld in artikel 76;
C voor het dagloon waarnaar de uitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag, dan wel voor de uitkering, bedoeld in artikel 64, eerste lid, onderdeel b, zonder de maximering, bedoeld in artikel 64, vierde en zevende lid, gedeeld door 21,75 als de uitkering betrekking heeft op een periode die aanvangt op de eerste dag en eindigt op de laatste dag van een kalendermaand, dan wel gedeeld door het aantal dagen, bedoeld in artikel 64, zevende lid; en
D voor het gemiddeld aantal arbeidsuren, bedoeld in artikel 16, tweede en zesde lid, gedeeld door 5.
Artikel 8, eerste lid, van de WW bepaalt dat een persoon wiens dienstbetrekking geheel of gedeeltelijk is geëindigd, de hoedanigheid van werknemer behoudt, voor zover hij geen werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan hij op grond van deze wet niet als werknemer wordt beschouwd, behalve als die werkzaamheden worden aangemerkt als vrijwilligerswerk.
Artikel 8, tweede lid, van de WW bepaalt dat in afwijking van het eerste lid een persoon de hoedanigheid van werknemer behoudt voor zover het aantal uren in een kalenderweek waarop hij de werkzaamheden uit hoofde waarvan hij op grond van deze wet niet als werknemer wordt beschouwd, verricht niet hoger is dan het gemiddeld aantal uren per kalenderweek waarop hij deze werkzaamheden verrichtte in de 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan het moment waarop de werkzaamheden in dienstbetrekking, waaruit de werknemer werkloos is geworden, eindigden.
Artikel 8, derde lid, van de WW bepaalt dat een persoon, wiens werknemerschap geheel of gedeeltelijk is geëindigd door het verrichten van werkzaamheden in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep, bij de volledige beëindiging van die werkzaamheden de hoedanigheid van werknemer herkrijgt, indien de werkzaamheden worden beëindigd binnen een periode die gelijk is aan de uitkeringsduur, dan wel binnen anderhalf jaar, indien de uitkeringsduur korter is dan anderhalf jaar.
7.2.
De rechtbank moet beoordelen of het UWV de WW-uitkering van eiser in april en mei 2023 terecht heeft verlaagd. Vast staat dat voor eiser bij de toekenning van zijn WW-uitkering vanaf 30 januari 2023 103,23 uren per maand zijn vrijgesteld vanwege zijn werk als zelfstandige. Eiser heeft tegen het besluit van 23 februari 2023 geen bezwaar gemaakt.
Het aantal gewerkte uren in april 2023
8.1.
Met de inkomstenopgave van 3 mei 2023 heeft eiser aan het UWV gemeld dat hij in april 2023 160 uren in zijn eigen onderneming heeft gewerkt. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht van dit urenaantal is uitgegaan. Dat eiser hierover op een voor hem ongelegen moment werd gebeld maakt dit niet anders. Eiser heeft de informatie immers per mail verstrekt, zodat hij de gelegenheid heeft gehad erover na te denken. Daarbij wijst de rechtbank erop dat volgens vaste rechtspraak de verplichting tot het opgeven van de aan werkzaamheden als zelfstandige bestede uren niet slechts ziet op de declarabele uren, maar op alle uren die worden besteed aan activiteiten die direct verband houden met werkzaamheden als zelfstandige. Daartoe behoren ook acquisitie, scholing, administratie en dergelijke. Daarnaast volgt uit deze rechtspraak dat het tijdstip waarop de werkzaamheden worden verricht, bijvoorbeeld in de vroege ochtend, de avonduren of in het weekeinde, niet relevant is. [1] Het is dus niet toegestaan dat eiser, zoals hij achteraf had willen doen, alleen zijn declarabele uren opgeeft.
Toepassing WW-bepalingen
8.2.
Eiser is het niet eens met de wijze waarop de WW-bepalingen zijn toegepast. Hij vindt het niet terecht dat alleen wordt gekeken naar het aantal uren dat hij meer dan de vrijgestelde uren in zijn eigen onderneming heeft gewerkt en dat de inkomsten die hij uit die werkzaamheden heeft niet van belang zijn.
8.3.
Het systeem van artikel 8, tweede en derde lid, van de WW en artikel 1b, vijfde lid, van de WW komt erop neer dat het UWV per kalendermaand berekent of de betrokkene meer dan het vrijgestelde aantal uren heeft gewerkt. Als dat zo is, dan heeft iemand voor die uren zijn “hoedanigheid als werknemer” verloren en wordt de WW-uitkering definitief gekort, ook als iemand daarna minder uren als zelfstandige heeft gewerkt. Aan een werknemer die zijn hoedanigheid van werknemer verliest of heeft verloren, dan wel voor minder uren dan zijn gemiddeld aantal arbeidsuren beschikbaar is voor arbeid wordt vervolgens een fictief inkomen toegerekend.
8.4.
In de Memorie van Toelichting [2] is bij deze wettelijke bepaling nadrukkelijk overwogen dat het verlies van de hoedanigheid van werknemer per kalendermaand moet worden beoordeeld. Daarbij is vermeld dat als bijzonderheid geldt dat het fictieve inkomen van degene die in een kalendermaand als zelfstandige gaat werken, in de daarop volgende kalendermaanden niet kan afnemen, maar wel kan toenemen, tenzij de werkzaamheden als zelfstandige geheel worden beëindigd. De genoemde wetsbepalingen zijn dwingendrechtelijk van aard.
8.5.
De rechtbank merkt op dat het UWV eiser hierover in het besluit van 23 februari 2023 zorgvuldig heeft geïnformeerd. In dit besluit heeft het UWV aan eiser vanaf 30 januari 2023 een WW-uitkering toegekend. Het UWV heeft daarbij vermeld dat zolang eiser in een maand 103,23 uur of minder uren als zelfstandige werkt, dit geen gevolgen heeft voor zijn WW-uitkering. Het UWV heeft ook uitgelegd dat als eiser wél meer dan dit aantal uren per maand werkt, het UWV de uitkering definitief zal verlagen en dat deze verlaging is gebaseerd op het aantal uren dat eiser meer gaat werken dan zijn vrijgestelde uren. In het besluit staat ook dat als eiser in de periode daarna minder uren als zelfstandige werkt, zijn uitkering niet omhoog gaat.
Evenredigheidsbeginsel
8.6.
Onder verwijzing naar uitspraken van de CRvB [3] overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak staat het toetsingsverbod uit artikel 120 van de Grondwet eraan in de weg dat een (bepaling in een) wet in formele zin wordt getoetst aan algemene rechtsbeginselen en brengt dit verder mee dat de rechter niet mag treden in de belangenafweging die de wetgever heeft verricht of geacht moet worden te hebben verricht. Dit neemt niet weg dat indien sprake is van bijzondere omstandigheden die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, dit aanleiding kan geven tot een andere uitkomst dan waartoe strikte toepassing van de wet leidt. Dit is het geval indien niet verdisconteerde omstandigheden die strikte toepassing zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. Deze bijzondere omstandigheden kunnen slechts bij hoge uitzondering worden aangenomen. [4]
8.7.
Dat eiser niet per uur factureert, maar per opdracht, veel niet declarabele tijd aan zijn onderneming besteedt en hij uit zijn bedrijf lage inkomsten heeft, leidt er niet toe dat moet worden afgeweken van de dwingendrechtelijke bepalingen in de WW. De wetgever heeft er bewust voor gekozen om het aantal uren dat iemand aan zijn eigen onderneming besteedt bepalend te laten zijn voor de vraag of diegene de hoedanigheid van werknemer heeft verloren en voor de vaststelling van het inkomensverlies aansluiting te zoeken bij het loon dat de werknemer verdiende, voordat hij werkloos werd. De nadelige consequenties, die deze systematiek kan hebben voor zelfstandigen met fluctuerende urenaantallen en daarbij niet altijd aansluitende inkomsten, heeft de wetgever destijds onder ogen gezien en voor lief genomen. De wetgever wordt geacht de situatie waarin eiser verkeert te hebben meegewogen bij de totstandkoming van de WW.
8.8.
Eiser heeft verder aangevoerd dat de verlaging van de WW-uitkering voor hem grote financiële problemen oplevert. Ook dit hoeft in de situatie van eiser niet tot afwijking van de dwingendrechtelijke bepalingen in de WW te leiden. De rechtbank gaat ervan uit dat de wetgever dit voor de hand liggende gevolg heeft betrokken in de belangenafweging. Daarbij komt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn (financiële) situatie zodanig schrijnend is dat strikte toepassing van de WW-bepalingen zozeer leidt tot strijd met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. De rechtbank merkt daarbij op dat het UWV aan eiser naast zijn WW-uitkering in april 2023 een toeslag (inclusief vakantiegeld) van € 785,03 en in mei 2023 een toeslag van € 855,78 heeft toegekend.
8.9.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het UWV de WW-uitkering van eiser in april 2023 en mei 2023 terecht heeft verlaagd op basis van het aantal uren dat eiser in de maand april 2023 meer heeft gewerkt dan het voor hem per maand vastgestelde aantal vrijgestelde uren van 103,23.
8.10.
De rechtbank vindt het met eiser onbevredigend dat zoveel doorslaggevende betekenis wordt toegekend aan het aantal uren dat eiser in de maand april 2023 aan zijn eigen onderneming heeft besteed. Als het vrijgestelde aantal uren als zelfstandige wordt vastgesteld op basis van het
gemiddeldaantal uren per kalenderweek waarop werknemer deze werkzaamheden verrichtte in de 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan het moment waarop de werknemer werkloos is geworden, dan lijkt het niet meer dan logisch dat zo’n werknemer af en toe dat aantal vrijgestelde uren ook zal overschrijden, omdat het immers inherent is aan het uitgaan van een gemiddeld urenaantal dat er soms minder maar soms ook meer uren wordt gewerkt. Met het oog daarop valt niet eenvoudig te begrijpen waarom het eenmalig in een maand overschrijden van het aantal vrijgestelde uren zo’n resoluut gevolg heeft voor de hoogte van de WW-uitkering. Maar eiser koopt niets voor deze laatste overweging van de rechtbank, omdat in onze democratische rechtstaat bovenal het principe bestaat dat de wetgever de regels bepaalt en niet de rechter.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij ontvangt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Koster, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.A.H. Beenen-Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:620 en CRvB 2 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC1480.
2.Kamerstukken II 2013/2014, 33 818, nr. 3, blz. 131
3.zie CRvB 15 augustus 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1640 en 22 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1019
4.Verwezen wordt naar de uitspraak van de grote kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190 en de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772.