ECLI:NL:RBOVE:2024:4014

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
26 juli 2024
Zaaknummer
10594496 EL 23-12
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en effectenleaseovereenkomsten tussen [partij] en Dexia Nederland B.V.

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 18 juli 2024, staat de onrechtmatige daad van Dexia Nederland B.V. centraal in relatie tot effectenleaseovereenkomsten die zijn afgesloten door [partij]. De procedure is gestart door [partij] die vorderingen heeft ingediend tegen Dexia, waarbij hij stelt dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door hem als cliënt te accepteren, terwijl de tussenpersoon, Spaar Select B.V., niet beschikte over de benodigde vergunning voor beleggingsadvies. De rechtbank heeft vastgesteld dat [partij] schade heeft geleden door de overeenkomsten die hij heeft afgesloten, en dat Dexia haar zorgplicht heeft geschonden. De rechtbank heeft de vorderingen van [partij] toegewezen, waarbij Dexia is veroordeeld tot schadevergoeding en betaling van proceskosten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vorderingen van Dexia in reconventie zijn afgewezen, omdat Dexia niet heeft kunnen aantonen dat zij niet aansprakelijk was voor de schade van [partij]. De uitspraak is van belang in het kader van de jurisprudentie rondom effectenleaseovereenkomsten en de verantwoordelijkheden van aanbieders en tussenpersonen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 10594496 EL 23-12
Vonnis van de kantonrechter van 18 juli 2024
in de zaak van
[partij],
wonende te [woonplaats],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
Partijen worden hierna [partij] en Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van [partij] van 23 juni 2023;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.2. De feiten

2.1.
[partij] heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
[nummer 1]
23-08-1999
Capital Effect
II.
[nummer 2]
23-08-1999
Overwaarde Effect
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
28-09-2006
€ 1.543,36
Ja, door Dexia
II.
28-09-2006
€ 1.543,36
Ja, door Dexia
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [partij] op grond van de overeenkomsten - al dan niet bij wijze van vooruitbetaling - in totaal een bedrag van € 18.102,10 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [partij] € 4.934,20 aan dividenden ontvangen en € 1.890,34 aan fiscaal voordeel genoten.
2.4.
De gemachtigde van [partij], Leaseproces, heeft bij brief van 29 september 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.

3.De vordering en het verweer in conventie en in reconventie

3.1.
[partij] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
 voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [partij] en/of toerekenbaar is tekort geschoten;
 voor recht zal verklaren dat [partij] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden;
 Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [partij] van al datgene dat [partij] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover;
 voor recht zal verklaren dat [partij] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is;
 Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [partij], met rente;
 Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
 voor recht zal verklaren dat Dexia niets meer aan [partij] verschuldigd is;
 [partij] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.4. Beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventiealgemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden proce-dures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [partij].

4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[partij] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring
4.4.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [partij] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.5.
[partij] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Spaar
Select B.V. (hierna te noemen: Spaar Select). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999
(dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens - naar Dexia wist of behoorde te weten - als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [partij] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [partij], anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [partij] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [partij] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd - in elk geval sinds de opt-out door [partij] in 2007 - weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.7.
[partij] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[partij] is voor het eerst in contact gekomen met Spaar Select nadat zijn echtgenote ongevraagd telefonisch was benaderd door de medewerker van Spaar Select. De mede-werker vroeg of zij en haar echtgenoot interesse hadden in het horen van mogelijkheden tot vermogensopbouw. Vervolgens is een financieel adviseur, te weten de heer [de adviseur] (hierna te noemen: de adviseur), bij [partij] thuis geweest. De adviseur is twee keer op huisbezoek bij [partij] geweest. Tijdens het eerste huisbezoek heeft de adviseur geïnformeerd naar de financiële situatie van [partij]. Zo heeft [partij] met de adviseur gesproken over zijn werk, inkomen en spaargeld. Verder gaf [partij] aan de wens te hebben om meer rendement
te halen dan uit een reguliere spaarrekening, en pensioen aan te vullen om eerder te kunnen stoppen met werken. De adviseur vertelde dat het mogelijk was om die doelstellingen te
kunnen bereiken en adviseerde om een Capital Effect overeenkomst en een Overwaarde
Effect overeenkomst af te sluiten. Daarnaast adviseerde de adviseur [partij] om zijn spaar-geld aan te wenden voor het doen van een grote vooruitbetaling voor het Overwaarde Effect. Via deze constructie, maandelijkse betalingen voor het Capital Effect en een Overwaarde Effect met vooruitbetaling, zou [partij] zijn financiële doelen kunnen bereiken. [partij] had
geen ervaring met beleggen en geen kennis van complexe financiële producten. [partij] vertrouwde op de deskundigheid van de adviseur en heeft diens advies dan ook opgevolgd.
[partij] heeft een Capital Effect en een Overwaarde Effect overeenkomst afgesloten. Voor elke overeenkomst is een maandelijkse betaaltermijn van ƒ 250,89 bepaald. Voor de Overwaarde Effect overeenkomst heeft [partij] 60 maandtermijnen vooruitbetaald voor een bedrag van ƒ 12.042,73. De adviseur heeft [partij] op geen enkel moment gewezen op de specifieke risico’s van het Capital Effect en van het Overwaarde Effect. Zo heeft de adviseur niet verteld dat de inleg zou worden gebruikt voor het betalen van de rentelasten van een lening (de effectenleaseovereenkomst) en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een restschuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomsten. Als [partij] wel zou zijn gewezen op de risico’s, zou hij de overeenkomst niet hebben gesloten. De adviseur heeft de aanvraagformulieren in orde gemaakt. De overeenkomsten zijn tijdens een huisbezoek getekend en aan de adviseur meegegeven.
4.8.
[partij] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van het aanvraagformulier Labouchere Effectenlease van 18 augustus 1999 op naam van [partij], voorzien van het (gestempelde) nummer [nummer 1], ATP-nummer
[nummer 3], en het logo van
Spaar Select, met de vermelding
[de adviseur]bij Naam adviseur;
- een kopie van het aanvraagformulier Labouchere Effectenlease van 18 augustus 1999 op naam van [partij], voorzien van het (gestempelde) nummer [nummer 2], ATP-nummer
[nummer 3], en het logo van
Spaar Select, met de vermelding
[de adviseur]bij Naam adviseur;
- een kopie van de overeenkomst Capital Effect van 23 augustus 1999 op naam van [partij] met contractnummer [nummer 1], voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 3]-Spaar Select B.V.en een stempel met de tekst:
“Spaar Select Enschede, [de adviseur] (…)”;
- een kopie van de overeenkomst Overwaarde Effect van 23 augustus 1999 op naam van [partij] met contractnummer [nummer 2], voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 3]-Spaar Select B.V.en een stempel met de tekst:
“Spaar Select Enschede, [de adviseur] (…)”.
4.9.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [partij] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [partij] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [partij] en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen
waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [partij] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.10.
[partij] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon Spaar
Select een op de persoon van [partij] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [partij], had zij behoren te weten dat [partij] door de tussenpersoon is geadviseerd. [5]
aansprakelijkheid Dexia4.11. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [partij] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [partij] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [partij] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [partij]4.12. De door [partij] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [partij] heeft gehandeld door [partij] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [partij] niet alleen als klant aanbracht maar [partij] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
4.13.
De als gevolg hiervan door [partij] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [partij] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3).
Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590).
4.14.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [partij] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
de vorderingen in reconventie van Dexia
4.15.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
4.16.
Omdat [partij] inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [partij] gevallen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten van [partij] worden begroot op:
- dagvaarding € 129,14
- griffierecht € 244,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 1.150,14.
4.17.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.Beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [partij] heeft gehandeld door [partij] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [partij] niet alleen als klant aanbracht maar [partij] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat;
5.2.
veroordeelt Dexia om aan [partij] te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in r.o. 4.13.;
5.3.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 1.150,14, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen;
5.4.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.7.
wijst de vorderingen af;
5.8.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [partij] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. A. van Dijk, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juli 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
[handtekening]
[handtekening]
typ: JS

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.