ECLI:NL:RBOVE:2024:375

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
9912966 EL 22-31
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en effectenleaseovereenkomsten tussen erfgenaam en Dexia Nederland B.V.

In deze zaak, die betrekking heeft op effectenleaseovereenkomsten, vordert [partij A], als erfgenaam van de overleden Contractant, schadevergoeding van Dexia Nederland B.V. De kantonrechter heeft op 18 januari 2024 uitspraak gedaan in de procedure die begon met een dagvaarding op 20 mei 2022. De vorderingen van [partij A] zijn gebaseerd op onrechtmatig handelen van Dexia, die volgens [partij A] tekort is geschoten in haar zorgplicht. De rechtbank oordeelt dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door Contractant als cliënt te accepteren, terwijl zij had moeten weten dat de tussenpersoon, Verzekerd Spaarplan Nederland B.V., geen vergunning had voor het geven van financieel advies. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van schade voor [partij A], bestaande uit betaalde termijnen en restschuld, en dat er een causaal verband bestaat tussen deze schade en het onrechtmatig handelen van Dexia. Dexia's verweer dat de vordering is verjaard, wordt verworpen. De rechtbank wijst de vorderingen van [partij A] toe en veroordeelt Dexia tot schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. In reconventie wordt Dexia vrijgesproken van vorderingen met betrekking tot andere overeenkomsten, omdat [partij A] hiertegen geen verweer heeft gevoerd. De proceskosten worden toegewezen aan [partij A].

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 9912966 EL 22-31
vonnis van de kantonrechter van 18 januari 2024
in de zaak van
[partij A],
wonende te [woonplaats],
in haar hoedanigheid van wettelijk erfgenaam van
[contractant],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
Partijen worden hierna [partij A] en Dexia genoemd.
[contractant] wordt hierna Contractant genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 mei 2022;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.2. De feiten

2.1.
Contractant heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
[nummer 1]
20-06-2000
Capital Effect
II.
[nummer 2]
20-06-2000
Capital Effect
Naast de voornoemde overeenkomsten zijn verder de volgende twee overeenkomsten tot stand gekomen tussen Contractant en Dexia:
III.
[nummer 3]
Capital Effect
IV
[nummer 4]
Spaarleasen-Plus
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot overeenkomst I en II een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
1-7-2005
- € 1.642,82
Ja
II
28-6-2005
- € 1.706,32
Ja
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft Contractant op grond van overeenkomst I en II – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 11.037,60 aan maandtermijnen en een bedrag van € 3.349,14 wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft Contractant ten aanzien van de overeenkomsten I en II € 2.535,30 aan dividenden ontvangen en € 1.232,64 aan fiscaal voordeel genoten.
2.4.
De gemachtigde van Contractant, Leaseproces, heeft bij brief van 10 oktober 2005 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomsten I en II ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.
2.5.
Contractant is overleden op [overleidingsdatum] 2017. [partij A] is zijn erfgenaam.

3.De vordering en het verweer in conventie en in reconventie

3.1.
[partij A] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, met betrekking tot de overeenkomsten I en II:
 voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens Contractant en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
 voor recht zal verklaren dat [partij A] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
 Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [partij A] van al datgene dat [partij A] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
 Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [partij A], met rente,
 Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
 voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot overeenkomst I, II, III en IV, na betaling aan [partij A] van € 2.232,76, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, niets meer aan [partij A] verschuldigd is,
 [partij A] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.4. Beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie

algemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie Contractant.
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
Contractant en/of [partij A] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
Ten aanzien van overeenkomsten I en II:
verjaring
4.4.
Dexia stelt dat een eventuele vordering van [partij A] inmiddels is verjaard. Dit verweer wordt niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.5.
Contractant heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Verzekerd Spaarplan Nederland B.V. (hierna: VSN). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon Contractant heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon Contractant, anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [partij A] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [partij A] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door Contractant in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.7.
[partij A] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
VSN verzorgde sinds de jaren ‘90 al de belastingaangifte van Contractant en VSN adviseerde al geruime tijd voor de totstandkoming van de onderhavige overeenkomsten over het afsluiten van polissen. Hierdoor hadden ze regelmatig contact met ene [naam 1] van VSN. [naam 1] stelde voor om een afspraak te maken voor een huisbezoek om de financiële situatie van Contractant door te nemen met een financieel adviseur, van VSN. Contractant heeft hiermee ingestemd. De adviseur is meerdere keren thuis geweest bij Contractant. [partij A] was ook bij deze gesprekken aanwezig. Tijdens het eerste gesprek heeft de adviseur geïnformeerd naar de wensen van Contractant. Aangezien VSN al geruime tijd de belastingaangifte verzorgde, was de adviseur reeds op de hoogte van de financiële situatie van Contractant. Met de adviseur is gesproken over de pensioenleeftijd van [partij A] en de wens van Contractant om vermogen op te bouwen voor hun pensioen. De adviseur gaf aan dat dit mogelijk was en adviseerde Contractant om twee Capital Effect producten van Bank Labouchere af te sluiten. De adviseur adviseerde Contractant een lening af te sluiten bij Nationale-Nederlanden om de vooruitbetaling in deze contracten te kunnen voldoen. Volgens de adviseur zou Contractant op deze wijze aanzienlijk vermogen opbouwen, waardoor Contractant tegen de tijd dat hij met pensioen zou gaan een goed vermogen zou hebben opgebouwd. Hij zou één en ander op papier gaan zetten. De adviseur heeft vervolgens een financiële planning voor Contractant opgesteld
,waarin specifiek het Capital Effect product aan Contractant werd aangeraden. Deze planning heeft de adviseur in een volgend gesprek toegelicht. In deze persoonlijke financiële planning heeft de adviseur bijgeschreven welk rendement Contractant wanneer zou kunnen verwachten. Door een lening af te sluiten van NLG 36.000,- kon Contractant een lijfrentepolis van NLG 10.000,- bij Tiel Utrecht verzekeringen en twee Capital Effect producten van ieder NLG 12.000,- bij Bank Labouchere afsluiten. Volgens de financiële planning zouden de Capital Effect producten na vijf jaar een bedrag van NLG 40.000,- opleveren, waarmee Contractant de lening weer kon aflossen en er alsnog een aanzienlijk kapitaal zou resteren. De getoonde prognose- en rekenvoorbeelden hielden geenszins rekening met tegenvallende koersresultaten. De adviseur heeft de aanvraagformulieren voor Contractant ingevuld en vervolgens ervoor gezorgd dat de aanvraagformulieren naar Dexia werden opgestuurd. Daarnaast heeft de adviseur ervoor gezorgd dat de lening bij Nationale Nederlanden aangevraagd werd. De adviseur is vervolgens nogmaals langs gekomen om de om de overeenkomsten te laten ondertekenen door Contractant en [partij A]. Vervolgens heeft adviseur de overeenkomsten weer teruggezonden naar Bank Labouchere.
4.8.
[partij A] heeft, ter onderbouwing van haar stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van het aanvraagformulier van 15 juni 2000 op naam van Contractant, waarop de tussenpersoon
VSN, Enschede, ATP-nummer [nummer 5] en de naam van de adviseur:
[naam 2]is vermeld en waarop het contractnummer [nummer 1] is geschreven,
- een kopie van het aanvraagformulier van 15 juni 2000 op naam van Contractant, waarop de tussenpersoon
VSN, Enschede, ATP-nummer [nummer 5] en de naam van de adviseur:
[naam 2]is vermeld en waarop het contractnummer [nummer 2] is geschreven,
- een kopie van de overeenkomst van 20 juni 2000 met contractnummer [nummer 1], voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 5]-Verzekerd Spaarplan Nederland,
- een kopie van de overeenkomst van 20 juni 2000 met contractnummer [nummer 2], voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 5]-Verzekerd Spaarplan Nederland,
- een prognose Capital Effect met logo van VSN op naam van Contractant,
- een stuk met opschrift ‘Financiële Planning’ ten name van Contratant en [partij A], afkomstig van VSN,
- stukken met betrekking tot het afsluiten van een kredietovereenkomst in september 2000 en een Lijfrenteplan in januari 2021, ten name van Contractant,
- een kopie van een historisch uittreksel van de KvK van VSN met als beschrijving van de werkzaamheden:
Verlenen van financiële diensten, alsmede het verlenen van diensten op het gebied van assurantie, hypotheken, pensioen, onroerende zaken, reizen, sparen en leasing,
- een uitdraai van de website die VSN ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten gebruikte, met daarop onder meer de tekst:
Als VSN zijn wij reeds jaren actief als bemiddelaar ten behoeve van particulieren voor tal van diensten op financieel en fiscaal gebeid(…).
4.9.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [partij A] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [partij A] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen Contractant en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [partij A] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.10.
[partij A] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van Contractant toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [5] Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan Contractant, had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomst met Contractant, actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomst kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat Contractant door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.11. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met Contractant de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens Contractant en [partij A] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan Contractant omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [partij A]4.12. De door [partij A] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens Contractant en/of [partij A] heeft gehandeld door Contractant als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Contractant niet alleen als klant aanbracht maar hem tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
4.13.
De als gevolg hiervan door Contractant en/of [partij A] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [partij A], behoudens het daarin berekende fiscaal voordeel, niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. [partij A] betwist in algemene termen dat Dexia het juiste percentage bij de berekening zou hebben gebruikt, en meent dat Dexia dit onder overlegging van de jaaropgaven van Contractant dient te bewijzen. [partij A] miskent hiermee dat het op haar weg ligt haar betwisting te onderbouwen, en dat bovendien van haar verwacht mag worden dat zij over haar eigen jaaropgaven en die van Contractant beschikt. Aan deze betwisting zal dan ook voorbij worden gegaan.
In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3).
Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.14.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [partij A] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
4.15.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia voor zover zij zien op de overeenkomsten I en II afgewezen.
Ten aanzien van overeenkomst III en IV
4.16.
Dexia heeft gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat zij aan al haar verplichtingen heeft voldaan en dat Bogerink-Leerkes niets meer van Dexia te vorderen heeft. [partij A] heeft met betrekking tot overeenkomst III en IV geen verweer tegen deze vordering gevoerd, zodat deze zal worden toegewezen.
Proceskosten
4.17.
Omdat [partij A] in overwegende mate in het gelijk wordt gesteld, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [partij A] gevallen. De proceskosten van [partij A]/Dexia worden begroot op:
- dagvaarding € 125,03
- griffierecht € 693,00
- salaris gemachtigde € 528,00 (2 x tarief € 264,00)
- nakosten
€ 132,00
Totaal € 1.478,03.
4.18.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.Beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten I en II onrechtmatig jegens Contractant en [partij A] heeft gehandeld door Contractant als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Contractant niet alleen als klant aanbracht maar hem tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.2.
veroordeelt Dexia om aan [partij A] te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in r.o. 4.13.,
in reconventie
5.3.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten III en IV aan al haar verplichtingen heeft voldaan en dat [partij A] niets meer van haar te vorderen heeft,
in conventie en in reconventie
5.4.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 1.478,03, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.5.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan.
5.6.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 januari 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.