ECLI:NL:RBOVE:2024:3382

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
10285083 EL 23-5
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in effectenleasezaak tussen DEXIA NEDERLAND B.V. en gedaagde partij

In deze zaak, die betrekking heeft op een effectenleaseovereenkomst, heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 13 juni 2024 uitspraak gedaan. De eisende partij, DEXIA NEDERLAND B.V., heeft in conventie gevorderd dat de rechtbank verklaart dat zij aan al haar verplichtingen heeft voldaan en dat er niets meer aan de gedaagde partij verschuldigd is. De gedaagde partij heeft verweer gevoerd en een tegenvordering ingesteld, waarin hij stelt dat DEXIA onrechtmatig heeft gehandeld en vordert schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van onrechtmatig handelen door DEXIA, omdat zij de gedaagde partij als cliënt heeft geaccepteerd terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon geen vergunning had voor het geven van beleggingsadvies. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde partij schade heeft geleden door de onrechtmatige daad van DEXIA, en heeft de vordering van de gedaagde partij toegewezen. DEXIA is veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente, en is ook veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is gedaan in het kader van een langdurige juridische strijd over effectenleaseovereenkomsten, waarbij DEXIA vaak betrokken is geweest. De rechtbank heeft de relevante jurisprudentie in acht genomen en geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van deze jurisprudentie rechtvaardigen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 10285083 EL 23-5
vonnis van de kantonrechter van 13 juni 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals,
tegen
[partij] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces.
Partijen worden hierna Dexia en [partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 december 2022;
  • de conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie en antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
[partij] heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
[contractnummer 1]
28-6-2000
Allround Effect Vooruitbetaling
II.
[contractnummer 2]
5-4-2001
Capital Effect Vooruitbetaling 15 jaar
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
14-8-2003
- € 8.004,97
Ja
II.
14-8-2003
- € 1.319,19
Ja
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [partij] op grond van de overeenkomsten – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 15.295,80 aan maandtermijnen en een bedrag van € 9.3424,16 wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [partij] € 513,36 aan dividenden ontvangen en € 603,18 aan fiscaal voordeel genoten. Op 18 januari 2012 heeft Dexia een bedrag van € 8.969,62 aan [partij] uitgekeerd, volgens Dexia tweederde van de restschuld inclusief reeds verschenen rente.
2.4.
Bij brief van 18 juni 2022 heeft Dexia [partij] uitgenodigd om in gesprek te gaan en te onderzoeken of partijen tot afronding van het effectenleasedossier kunnen komen. Partijen zijn niet tot afronding van het dossier gekomen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Dexia vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [partij] verschuldigd is,
[partij] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[partij] voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij [partij] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig gehandeld heeft jegens [partij] en/of toerekenbaar tekort is geschoten,
te vernietigen het beding op basis waarvan Dexia resterende termijnen in rekening heeft gebracht op de eindafrekeningen van de overeenkomsten, alsmede veroordeling tot betaling van € 4.077,56, vermeerderd met de wettelijke rente,
Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [partij] van al hetgeen dat [partij] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, met rente,
Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

algemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het
instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [partij] .
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[partij] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring
4.4.
Dexia stelt dat een eventuele vordering van [partij] inmiddels is verjaard. Dit verweer wordt niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.5.
[partij] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Spaar Select. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [partij] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [partij] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [partij] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [partij] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [partij] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.7.
[partij] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[partij] was destijds leerling metselaar, waarbij hij vier dagen per week werkte en één dag per week naar school ging. Ten tijde van de advisering was [partij] respectievelijk 20 en 21 jaar oud. [partij] woonde destijds bij zijn ouders. De desbetreffende adviseur van Spaar Select was de heer [naam] . Collega’s van [partij] hadden voordelige financiële producten bij deze adviseur afgesloten en hadden [partij] aangeraden ook eens contact op te nemen met deze (door hen aanbevolen) adviseur. [partij] heeft daarop telefonisch contact opgenomen met de adviseur, waarbij een afspraak is gemaakt voor een adviesgesprek bij [partij] thuis. Bij het gesprek waren (naast [partij] en de adviseur) tevens de ouders van [partij] aanwezig. De adviseur heeft naar de persoonlijke financiële situatie en de financiële wensen van [partij] gevraagd. [partij] gaf aan over spaargeld te beschikken en hierop een beter rendement te willen behalen. Hij wilde zijn spaargeld graag op een goede en verantwoorde manier ‘wegzetten’ om later een huis te kunnen kopen. Daarbij kwam het inkomen, het spaargeld, en de persoonlijke situatie van [partij] ter sprake. De adviseur adviseerde [partij] om een
Allround Effect overeenkomst met vooruitbetaling af te sluiten. De adviseur had een goed gevulde map met informatie bij zich, die hij met [partij] heeft doorgenomen. (Na het gesprek heeft de adviseur deze map weer meegenomen). Aan de hand van verschillende rekenvoorbeelden en tabellen met voorbeeldprognoses, toonde de adviseur welke vermogensgroei [partij] kon verwachten na enkele jaren. [partij] begreep ervan dat van zijn spaargeld zou worden belegd en hij op deze manier voordeliger spaarde. De adviseur heeft aangegeven dat [partij] met dit product altijd 10 tot 15 % rente zou behalen. De inleg zou [partij] altijd terugkrijgen. De adviseur gaf aan dat de ouders van [partij] ook gebaat zouden zijn met een dergelijke overeenkomst, maar de ouders van [partij] wilden dit niet. [partij] gaf aan er even over na te willen denken. Enige tijd later kwam de adviseur opnieuw aan huis, met het reeds ingevulde aanvraagformulier. [partij] besloot het advies van de adviseur op te volgen, en heeft het aanvraagformulier ondertekend. Dit is door de adviseur meegenomen en naar Bank Labouchere gezonden. De overeenkomst heeft [partij] per post ontvangen. Na ruim een half jaar heeft de adviseur [partij] opnieuw benaderd. Daarop vond er opnieuw een gesprek aan huis plaats, waarbij de adviseur met [partij] doornam hoe het met de Allround Effect overeenkomst ging. Vervolgens adviseerde de adviseur om ook een Capital Effect overeenkomst af te sluiten én een Eigen Huis Spaarplan. Aan de hand van rekenvoorbeelden toonde de adviseur hoeveel vermogen [partij] met de 3 overeenkomsten gezamenlijk zou opbouwen. Daarmee zou hij een prachtig startvermogen vergaren voor een eigen woning, wat nog steeds het spaardoel van [partij] was. [partij] vertrouwde volledig op de adviseur en diens specifieke advies om deze drie verschillende overeenkomsten af te sluiten. Hij had zelf geen beleggingservaring en geen verstand van financiële producten. [partij] heeft zich geheel laten overtuigen door de adviseur. De adviseur heeft de aanvragen wederom in orde gemaakt en [partij] heeft deze ondertekend. De overeenkomsten zijn nadien per post toegezonden.
4.8.
[partij] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van de overeenkomst van 28 juni 2000 met contractnummer [contractnummer 1] , voorzien van het adviseursnummer:
[nummer] -Spaar Select B.V.en een stempel met de tekst:
“Spaar Select Enschede, [naam] (…)”,
- een kopie van de overeenkomst van 5 april 2001 met contractnummer [contractnummer 2] , voorzien van het adviseursnummer:
[nummer] -Spaar Select B.V.en een stempel met de tekst:
“Spaar Select Enschede, [naam] (…)”.
4.9.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [partij] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [partij] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [partij] en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon
cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [partij] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.10.
[partij] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon Spaar Select een op de persoon van [partij] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [partij] , had zij behoren te weten dat [partij] door de tussenpersoon is geadviseerd. [5]
aansprakelijkheid Dexia4.11. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [partij] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [partij] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [partij] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
4.12.
De door [partij] gevorderde verklaring zal daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door [partij] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [partij] niet alleen als klant aanbracht maar [partij] persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
4.13.
De als gevolg hiervan door [partij] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia bij dagvaarding overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [partij] , behoudens het daarin berekende fiscaal voordeel, niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. Bij conclusie van dupliek is het verweer gevoerd dat Dexia bij de berekening van het fiscale voordeel van een onjuist belastingtarief is uitgegaan (50%). Dexia heeft vervolgens erkend dat het fiscaal voordeel € 488,99 bedraagt. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910).
De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.14.
Gelet op het voorgaande heeft [partij] geen belang meer bij zijn vordering met betrekking tot eventueel ten onrechte in rekening gebrachte resterende termijnen.
4.15.
Omdat [partij] inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [partij] gevallen. Omdat het partijdebat in conventie is samengevallen met het debat in reconventie worden de kosten in conventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten van [partij] Dexia worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 677,00.
4.16.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure aan de zijde van [partij] gevallen, tot op heden begroot op nihil,
in reconventie
5.3.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [partij] heeft gehandeld door [partij] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [partij] niet alleen als klant aanbracht maar [partij] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.4.
veroordeelt Dexia om aan [partij] te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in r.o. 4.13.,
5.5.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 677,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.6.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Dijk, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
[handtekening]
[handtekening]
typ: JK
coll:

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.