ECLI:NL:RBOVE:2024:2238

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
10234418 EL 22-76
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleasezaak tussen DEXIA NEDERLAND B.V. en de gezamenlijke erfgenamen van [naam 1]

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van effectenlease, vordert DEXIA NEDERLAND B.V. (hierna: Dexia) een verklaring voor recht dat zij aan haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer verschuldigd is aan de gedaagde partijen, die gezamenlijk de erfgenamen van [naam 1] zijn. De procedure begon met een dagvaarding op 10 oktober 2022, gevolgd door verschillende conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De gedaagde partijen hebben verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van Dexia, met een verzoek tot veroordeling van Dexia in de proceskosten.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [gedaagde] en [naam 1] hebben meerdere leaseovereenkomsten met Dexia afgesloten, waarbij zij als lessee stonden vermeld. Dexia heeft eindafrekeningen opgesteld, waaruit blijkt dat er aanzienlijke bedragen zijn betaald door de gedaagden, maar ook dat er restschulden zijn blijven bestaan. Dexia heeft geprobeerd om tot een afronding van het effectenleasedossier te komen, maar partijen zijn daar niet in geslaagd.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door haar zorgplichten te schenden, wat heeft geleid tot schade voor de gedaagde partijen. De rechter oordeelt dat Dexia niet kan stellen dat zij niets meer aan de gedaagden verschuldigd is, en dat de schadevergoeding moet worden berekend op basis van de betaalde inleg en de niet vergoede restschuld. Dexia wordt veroordeeld in de proceskosten, en de vordering van Dexia wordt afgewezen. Het vonnis is uitgesproken op 18 april 2024 door mr. A. van Dijk, kantonrechter.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 10234418 EL 22-76
Vonnis van de kantonrechter van 18 april 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde: USG Legal Professionals,
tegen
[gedaagde] , en
de gezamenlijke erfgenamen van [naam 1] , vertegenwoordigd door [gedaagde] voornoemd,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces.
Eisende partij wordt hierna Dexia genoemd. Gedaagde partijen worden hierna gezamenlijk aangeduid als [gedaagde] c.s. en [gedaagde] , voor zover hij voor zichzelf optreedt, als [gedaagde] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van Dexia van 10 oktober 2022;
  • het herstelexploot van Dexia van 16 november 2022;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] en [naam 1] , overleden op [overlijdensdatum] , hierna te noemen [naam 1] , hebben de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop zij als lessee stonden vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
[contractnummer 1]
16-08-2000
Profit Effect Vooruitbetaling
II.
[contractnummer 2]
16-08-2000
Profit Effect Vooruitbetaling
[gedaagde] heeft de volgende leaseovereenkomst ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
III.
[contractnummer 3]
29-08-2001
Overwaarde Effect zonder Herbelegging Vooruitbetaling
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
16-08-2010
- € 2.042,03
Ja, € 321,50 door [gedaagde] en [naam 1] , 2/3 restschuld is kwijtgescholden, voor het overige verrekend met vergoeding schade overeenkomst III.
II.
16-08-2010
- € 2.042,03
Ja, € 327,40 door [gedaagde] en [naam 1] , 2/3 van restschuld is kwijtgescholden, voor het overige verrekend met vergoeding schade overeenkomst III.
III.
31-08-2006
- € 1.841,22
Ja, € 1.534,00 door [gedaagde] , € 307,22 verrekend met diverse dividendenopbrengsten
2.3.
Volgens opgave van Dexia hebben [gedaagde] en [naam 1] op grond van de overeen-komsten - al dan niet bij wijze van vooruitbetaling - in totaal een bedrag van € 34.824,94 aan maandtermijnen en een bedrag van € 5.925,28 wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave hebben [gedaagde] en [naam 1] € 6.706,64 aan dividenden ontvangen en € 1.976,52 aan fiscaal voordeel genoten. Op 3 juli 2012 heeft Dexia met betrekking tot overeenkomst III. - na verrekening met nog openstaande restschulden met betrekking tot overeenkomsten I. en II. - een bedrag van € 710,37 aan [gedaagde] uitgekeerd, volgens Dexia tweederde van de restschuld inclusief reeds verschenen rente.
2.4.
Bij brief van 18 juni 2022 heeft Dexia [gedaagde] en [naam 1] uitgenodigd om in gesprek te gaan en te onderzoeken of partijen tot afronding van het effectenleasedossier kunnen komen. Partijen zijn niet tot afronding van het dossier gekomen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Dexia vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [gedaagde] c.s. verschuldigd is;
[gedaagde] c.s. zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] c.s. voert verweer tegen de vorderingen en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van Dexia, althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Dexia in de proceskosten en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

algemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden proce-dures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [gedaagde] en [naam 1] .
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[gedaagde] c.s. heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
de verklaring voor recht en afwachten van ontwikkelingen in de jurisprudentie
4.4.
Dexia vordert onder meer een verklaring voor recht die ertoe strekt het niet-bestaan van een recht vast te stellen. In haar visie is zij niets meer aan [gedaagde] c.s. verschuldigd.
4.5.
[gedaagde] c.s. meent nog een vordering op Dexia te hebben vanwege de advisering door een tussenpersoon en de schending van artikel 41 NR 1999 of artikel 25 NR 1995. Ook stelt [gedaagde] c.s. dat Dexia een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is.
4.6.
In beginsel is het aan de schuldeiser van een vordering om te bepalen of en op welk moment hij zijn vordering in rechte geldend wil maken. Anderzijds dient het procesrecht er ook toe om bescherming te bieden aan een schuldenaar die jarenlang wordt genoodzaakt rekening te houden met een onduidelijke, mogelijk nog jegens hem geldend te maken vorde-ring. Daartoe is in dit geval de door Dexia gevraagde verklaring voor recht een geëigend middel, gelet op de huidige stand van de jurisprudentie. Voor zover [gedaagde] c.s. zich erop beroept dat nog verdere jurisprudentie moet worden afgewacht, wordt hij daarin niet gevolgd.
verjaring
4.7.
Dexia stelt dat een eventuele vordering van [gedaagde] c.s. inmiddels is verjaard. Dit verweer wordt niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.8.
[gedaagde] en [naam 1] hebben de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersonen [bedrijf 1] B.V. (hierna te noemen: [bedrijf 1] ) en [gedaagde] via Spaar Select B.V. (hierna te noemen: Spaar Select). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersonen niet beschikten over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereen-komst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over
de daarvoor benodigde vergunning), tevens - naar Dexia wist of behoorde te weten - als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal om-standigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.9.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersonen [gedaagde] en [naam 1] hebben geadvi-seerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersonen [gedaagde] en [naam 1] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op deze producten toegesneden advies hebben verstrekt, rusten op [gedaagde] c.s. als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [gedaagde] c.s. gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voor-zien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd - in elk geval sinds de opt-out door [gedaagde] en [naam 1] in 2007 - weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.10.
[gedaagde] c.s. stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
Overeenkomsten Profit Effect
[gedaagde] is de overeenkomsten Profit Effect aangegaan op advies van een adviseur van [bedrijf 1] . Deze zijn geadviseerd als aflossingsfaciliteit voor een krediet. [gedaagde] zou veel rendement behalen en vermogen opbouwen om een krediet mee af te lossen. Het risico dat [gedaagde] bij het Profit Effect een restschuld kon overhouden is niet kenbaar gemaakt. Het werd juist als veilig naar voren gebracht. Als [gedaagde] had geweten dat hij een grote lening aanging en het risico liep op een restschuld, had hij de overeenkomsten Profit Effect (en later het Overwaarde Effect) nooit afgesloten. [gedaagde] was tegenstander van geld lenen. Hoewel hij wel een hypotheek voor zijn huis had afgesloten, had hij eigenlijk zelfs daar al moeite mee. Nu de adviseur het Profit Effect als geschikt voor [gedaagde] adviseerde om een krediet mee in te lossen, volgde hij het advies op. [gedaagde] vertrouwde op de deskundigheid van de adviseur. [gedaagde] had namelijk zelf geen ervaring met beleggen. Het advies van Van der Zee Kredieten hield in dat [gedaagde] tweemaal een bedrag van ca. ƒ 3.200,00 moest investeren in het Profit Effect en hij zo uiteindelijk een krediet kon inlossen met de opbrengst. De aanvragen zijn in orde gemaakt en op een later moment heeft [gedaagde] de overeenkomsten Profit Effect ter ondertekening voorgelegd gekregen. Hij tekende in goed vertrouwen.
Overeenkomst Overwaarde Effect
Ongeveer een jaar nadat [gedaagde] de overeenkomst Profit Effect op advies was aangegaan, werd [gedaagde] benaderd door Spaar Select. Deze wilde langs komen voor een financieel adviesgesprek. [gedaagde] is daarop ingegaan. Vervolgens is een adviseur op huisbezoek ge-komen. Dit betrof een man. Bij het adviesgesprek kwam naar voren dat [gedaagde] overwaarde op zijn woning beschikbaar had. Tevens maakte [gedaagde] zijn doelstelling duidelijk dat hij vermogen voor zijn pensioen wilde opbouwen. De adviseur adviseerde [gedaagde] dat hij zijn doelstelling kon realiseren door zijn overwaarde op de woning te benutten. De adviseur had daar een zeer geschikte oplossing voor. De adviseur adviseerde om de hypotheek te verhogen en het geld dat vrijkwam te investeren in het Overwaarde Effect van Bank Labouchere. De adviseur heeft vervolgens de omvang voor [gedaagde] uitgedacht op basis van de informatie die tot het kwam. Het was volgens de adviseur mogelijk voor [gedaagde] om vanuit de overwaarde ca. ƒ 55.000,00 te investeren in het Overwaarde Effect. Met deze belegging zou [gedaagde] een hoog rendement gaan behalen over zijn investering en zo een fors kapitaal opbouwen voor zijn doelstelling. De adviseur maakte duidelijk dat er belegd ging worden in veilige aandelen die het goed op de beurs deden. Met de geadviseerde opzet zou [gedaagde] zijn doelstelling gaan realiseren, aldus de adviseur. De adviseur bracht louter rooskleurige berekeningen naar voren van het potentiële rendement en de te verwachten uitbetaling. Ook nu vertelde de adviseur niet dat [gedaagde] het risico liep - bij een tegenvallende beurs - om al zijn geld te verliezen en hij zelfs een restschuld kon overhouden. Was dat wel verteld, dan was [gedaagde] ook deze over-eenkomst niet aangegaan. [gedaagde] vertrouwde ook nu op de deskundigheid van de adviseur. De adviseur heeft vervolgens alles in gang gezet. Zo kwam er o.a. nog een taxateur langs om de woning te taxeren. Ook de notaris werd geregeld door de adviseur. De adviseur regelde de aanvraag. De hypotheek is op 10 oktober 2001 gepasseerd. Met het door de notaris uitbetaalde bedrag is de vooruitbetaling in het Overwaarde Effect betaald.
De kantonrechter begrijpt het voorgaande aldus dat waar met betrekking tot de overeenkomsten I. en II. wordt gesproken van [gedaagde] ook [naam 1] wordt bedoeld.
4.11.
[gedaagde] c.s. heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van het aanvraagformulier Aandelenlease van 28 mei 2001 op naam van [gedaagde] , voorzien van het (handgeschreven) nummer [contractnummer 3] , het logo van Spaar Select, en waarop de naam van de adviseur
[naam 2]en ATP-nummer
[atp-nummer 1]is ingevuld;
- een kopie van de overeenkomst Profit Effect Vooruitbetaling van 16 augustus 2000 op naam van [gedaagde] en [naam 1] met contractnummer [contractnummer 1] , voorzien van het adviseursnummer:
[atp-nummer 2] - [bedrijf 1] B.V.;
- een kopie van de overeenkomst Profit Effect Vooruitbetaling van 16 augustus 2000 op naam van [gedaagde] en [naam 1] met contractnummer [contractnummer 2] , voorzien van het adviseursnummer:
[atp-nummer 2] - [bedrijf 1] B.V.;
- een kopie van de overeenkomst Overwaarde Effect zonder Herbelegging Vooruitbetaling van 29 augustus 2001 op naam van [gedaagde] met contractnummer [contractnummer 3] , voorzien van het adviseursnummer:
[atp-nummer 1] -Spaar Select B.V.;
- een kopie van de hypotheekakte en een nota van afrekening van 10 oktober 2001 van [bedrijf 2] met betrekking tot het vestigen van een hypotheek ten gunste van Postbank N.V. op het pand [adres] op naam van [gedaagde] en [naam 1] in verband met een lening van
f107.100,00 (€ 48.599,86);
- screenshots van de website van VDZ Geldgroep, waarvan [bedrijf 1] onder-deel was, waaruit volgt dat [bedrijf 1] zich profileerde als een onafhankelijk en deskundig adviesbureau. Zo is op de website onder meer te lezen:

Financieel Advies
Laat u adviseren op financieel gebied door experts van de VDZ Geldgroep. Wij zijn op de hoogte van de laatste wijzigingen in het belastingstelsel, de laatste rentelasten en tarieven. Neem contact op met één van onze vestigingen voor een persoonlijk advies.”
4.12.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [gedaagde] c.s. voldoende onder-bouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [gedaagde] c.s. geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [gedaagde] en [naam 1] en de adviseur van de tussenpersonen, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenper-soon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [gedaagde] c.s. geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia ten aanzien van overeenkomst I. en II. ( [bedrijf 1] )
4.13.
[gedaagde] c.s. stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [gedaagde] en [naam 1] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [5] Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [gedaagde] en [naam 1] , had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomsten met [gedaagde] en [naam 1] , actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomsten is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomsten met [gedaagde] en [naam 1] konden en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [gedaagde] en [naam 1] door de tussenpersoon zijn geadviseerd.
wetenschap Dexia ten aanzien van overeenkomst III. (Spaar Select)
4.14.
[gedaagde] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon Spaar Select een op de persoon van [gedaagde] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [gedaagde] , had zij behoren te weten dat [gedaagde] door de tussenpersoon is geadviseerd. [6]
aansprakelijkheid Dexia4.15. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [gedaagde] en [naam 1] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [gedaagde] en [naam 1] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [gedaagde] en [naam 1] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [7] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
conclusie4.16. Uit het voorgaande volgt dat niet ten volle kan worden vastgesteld dat Dexia niets meer aan [gedaagde] c.s. is verschuldigd. Wat Dexia nog wel aan [gedaagde] c.s. is verschuldigd, kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder dividenduitkeringen, fiscale voor-delen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [gedaagde] c.s. niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164). Een ver-goeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.17.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige verweren van [gedaagde] c.s. en het verzoek om gebruik te maken van de in artikel 22 Rv gegeven bevoegdheid, niet inhoudelijk besproken te worden. De vordering van Dexia zal worden toegewezen als na te melden. Omdat [gedaagde] c.s. inhoudelijk gelijk krijgt is Dexia aan te merken als de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van [gedaagde] c.s. worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 542,00 (2x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 677,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia niets meer aan [gedaagde] c.s. verschuldigd is, nadat is overgegaan tot uitbetaling van de schadevergoeding als onder 4.16. weergegeven;
5.2.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] c.s. tot en met heden worden vastgesteld op €677,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen;
5.3.
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Dijk, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
[handtekening]
[handtekening]
typ: JS

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
7.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.