Uitspraak
1.De procedure
- een herstelexploot van Dexia van 19 oktober 2022;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek tevens akte wijziging van eis;
- de conclusie van dupliek.
2.De feiten
3.De vordering en het verweer
4.De beoordeling
- een kopie van het aanvraagformulier Labouchere Effectenlease van 26 juli 1999 op naam van [gedaagde], voorzien van het (gestempelde) nummer [contractnummer], de naam van de adviseur
[adviseur], een stempel met de tekst
“[bedrijf] (…)”en ATP-nummer
[nummer]is ingevuld;
[nummer]-[bedrijf];
- een kopie van een uittreksel van de Kamer van Koophandel van [bedrijf], met als beschrijving van de werkzaamheden ‘
Het verstrekken van adviezen in assurantiën, pensioenen, sparen, beleggen, enige belastingzaken, hypotheken, financieringen (…)’.
conclusie4.15. Uit het voorgaande volgt dat niet ten volle kan worden vastgesteld dat Dexia niets meer aan [gedaagde] is verschuldigd. Wat Dexia nog wel aan [gedaagde] is verschuldigd, kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomst. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [gedaagde] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. In het geval reeds eerder een schade-vergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164). Een ver-goeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590).
€ 135,00