ECLI:NL:RBOVE:2024:1528

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
ak_23_2275
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een woonhuislift op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 22 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een woonhuislift op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) beoordeeld. Eiser, die lijdt aan ernstige medische aandoeningen, had eerder een verhuiskostenvergoeding van € 3.000,- ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland, maar wenste niet te verhuizen. Het college had zijn aanvraag voor een woonhuislift afgewezen, stellende dat verhuizen de goedkoopst compenserende oplossing was. De rechtbank oordeelt dat het college niet zorgvuldig heeft onderzocht of verhuizen inderdaad de beste oplossing is voor eisers woonprobleem. De rechtbank concludeert dat het college het verhuisprimaat niet aan eiser mocht tegenwerpen, omdat het college niet heeft aangetoond dat er geschikte woningen beschikbaar zijn en niet heeft onderzocht of de kosten van een woonhuislift in zijn huidige woning een reële optie zijn. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/2275

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland,

gemachtigde: M. Kolijn.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een woonvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo).
1.1.
Met het besluit van 28 februari 2023 heeft het college de aanvraag voor een woonhuislift afgewezen. Met het bestreden besluit van 3 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit van 3 oktober 2023. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van eiser, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1966. Eiser woont samen met zijn partner in een drive-inwoning. Wonen vindt op de eerste verdieping plaats en slapen – na een verbouwing – op de begane grond. Eiser is bekend met neuropathie van de voeten en onderbenen waardoor hij moeilijk loopt. Ondanks diverse operaties aan de halswervelkolom is sprake van veel restklachten. Eiser is door nekklachten geïmmobiliseerd. Ook heeft eiser te maken met slijtage van heupen en mogelijk verdrukking van zenuwen. Eiser ervaart veel pijn. Hij is gediagnosticeerd met WPN 4. Eiser is veel aan huis gebonden, heeft weinig energie en kan weinig prikkels verdragen. Verplaatsen en met name het traplopen gaat moeizaam. De verwachting is dat dit zal toenemen.
4.2.
Het college heeft in januari 2022 onderzoek verricht en geconcludeerd dat eiser bij het normale gebruik van zijn woning problemen ervaart en aangewezen is op een gelijkvloerse woning. Met een besluit van 27 januari 2022 heeft het college aan eiser een verhuiskostenvergoeding van € 3.000,- toegekend. Het college heeft daarbij het primaat van verhuizen toegepast. Het primaat van verhuizen houdt in dat het verlenen van een verhuiskostenvergoeding voorrang heeft op andere woonvoorzieningen, zoals woningaanpassingen, als verhuizen goedkoper is en eveneens een adequate oplossing is voor het woonprobleem. Volgens het college was dit in eisers situatie het geval. Omdat eiser aangaf niet te willen verhuizen, is in het besluit van 27 januari 2022 vermeld dat eiser de verhuiskostenvergoeding ook kan gebruiken voor het realiseren van aanpassingen aan zijn woning en dat eventuele meerkosten voor zijn eigen rekening zijn. Eiser heeft de verhuiskostenvergoeding ontvangen.
4.3.
Op 9 januari 2023 heeft eiser een Wmo-melding gedaan over een rolstoel en een woonhuislift. Naar aanleiding daarvan heeft een Wmo-consulent eiser op 23 januari 2023 en op 20 februari 2023 bezocht. Het college heeft de rolstoel verstrekt. De melding over de woonhuislift heeft het college opgevat als een verzoek om het besluit van 27 januari 2022 te herzien. Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden, zoals vermeld onder ‘Inleiding’.
Standpunten van partijen
Standpunt college
5.1.
Het college heeft het bestreden besluit gebaseerd op het advies van 24 augustus 2023 van de Commissie bezwaarschriften gemeente Zwartewaterland.
5.2.
Het college heeft het besluit van 27 januari 2022 niet herzien.
5.2.1.
Hoewel het college van mening is dat het onderzoek dat tot het besluit van
27 januari 2022 heeft geleid, onzorgvuldig was, vindt het college dat in het licht van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet meer op dat besluit kan worden teruggekomen. Aan de aanvraag van eiser liggen namelijk geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag. Het college stelt dat de evidente of kennelijke onjuistheid van het oorspronkelijke besluit op zichzelf geen beslissende rol speelt bij het antwoord op de vraag of het van een eerder genomen besluit dient terug te komen.
5.2.2.
Het college overweegt verder dat opnieuw onderzoek is gedaan naar de situatie van eiser en dat uit dit onderzoek niet is gebleken dat het besluit van 27 januari 2022 moet worden herzien. Verhuizen was ten tijde van het bestreden besluit nog steeds de goedkoopst compenserende oplossing voor het woonprobleem van eiser. Volgens het college is geen sprake van schending van het evenredigheidsbeginsel. Het college heeft daarbij veel gewicht toegekend aan de keuze van eiser om niet te verhuizen, ondanks het feit dat hij aangewezen is op een gelijkvloerse woning. Van (een combinatie van) zeer bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college de in de Verordening Wmo neergelegde hardheidsclausule had moeten toepassen is niet gebleken.
Standpunt eiser
5.3.
Eiser stelt zich op het standpunt dat het college aan hem een aanpassing van de woning in de vorm van een woonhuislift moet toekennen, zodat hij met de elektrische rolstoel de woonkamer op de eerste etage kan bereiken.
5.3.1.
Eiser wijst er in de eerste plaats op dat er wel sprake is van veranderde omstandigheden sinds het besluit van 27 januari 2022. Daartoe heeft hij verschillende medische stukken overgelegd. Na een verblijf van 13 weken in een revalidatiekliniek is hij inmiddels in afwachting van een behandeling op de pijnpoli van het ISALA te Zwolle en onder behandeling bij een orthopedisch chirurg van [kliniek] te [plaats]. Ook heeft het Uwv zijn mate van arbeidsongeschiktheid verhoogd van 75% naar 85%. Zijn gezondheid gaat steeds verder achteruit.
5.3.2.
Eiser voert verder aan dat het college hem in het kader van zijn andere argumenten ten onrechte tegenwerpt dat hij bezwaar had moeten maken tegen het besluit van
27 januari 2022. ij hHij gebruikt zware pijnmedicatie. Onder invloed hiervan heeft hij volstrekt niet helder kunnen nadenken over het besluit om de voorgestelde verhuiskostenvergoeding te accepteren.
5.3.3.
Eiser stelt dat het college zijn beperkingen onderschat. Het is voor hem zonder de aanwezigheid van een woonhuislift onmogelijk om met de elektrische rolstoel de eerste etage te bereiken. Dit staat ook in de adviezen van Fytac en MEE Samen, maar van deze adviezen heeft het college ten onrechte geen gebruik gemaakt. Eiser heeft verzocht om inschakeling van een onafhankelijke medische deskundige, omdat er bij het college onvoldoende expertise is op het gebied van WPN 4.
5.3.4.
Eiser stelt dat het college niet heeft onderzocht of verhuizen voor hem wel de goedkoopst compenserende oplossing is. Het college heeft hem geen concrete passende woningen aangewezen en het heeft ook geen onderzoek verricht naar de beschikbaarheid van een andere woning. De verhuiskostenvergoeding staat bovendien in geen enkele verhouding tot de werkelijke kosten die gemaakt zouden worden bij een verhuizing.
5.3.5.
Eiser wijst er tot slot op dat zijn vrouw ook zal moeten meeverhuizen. Eiser stelt dat het college de sociale omstandigheden van hem en van zijn partner ten onrechte niet in de besluitvorming heeft betrokken.
Verweer college
5.4.
In het verweerschrift handhaaft het college zijn standpunt. Het college bestrijdt niet dat de kwaliteit van leven van eiser achteruit is gegaan en dat eiser niet alle elementaire woonruimtes in zijn huis kan bereiken zonder woonhuislift. Dit zijn volgens het college echter geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, omdat de mogelijkheid van achteruitgang van eisers gezondheid al was meegenomen in de besluitvorming van
27 januari 2022. Het college stelt verder dat ook onder de omstandigheden in 2023 een verhuiskostenvergoeding de goedkoopst compenserende oplossing is. Eiser wenst echter nog steeds in de huidige woning te blijven wonen.
Overwegingen van de rechtbank
Beoordelingskader
6. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat beoordeelt de rechtbank?
7.1.
De Centrale Raad van beroep (CRvB) heeft in 2016 zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. [1]
Een bestuursorgaan, zoals in dit geval het college, is in het algemeen bevoegd om een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen, ook als de rechtzoekende aan de herhaalde aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. In dat geval toetst de bestuursrechter het besluit aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden alsof dat het eerste besluit op die aanvraag of dat verzoek is.
Het bestuursorgaan kan er ook voor kiezen om, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb de herhaalde aanvraag af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit. In dat geval toetst de bestuursrechter of het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
7.2.
De aanvraag van eiser van 8 februari 2023 strekt ertoe dat het college terugkomt van zijn, in rechte onaantastbaar geworden, besluit van 27 januari 2022. De vraag die de rechtbank dus moet beantwoorden, is hoe het college op deze aanvraag heeft beslist.
7.3.
Tijdens de zitting heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het artikel 4:6, tweede lid, van de Awb heeft toegepast en de aanvraag van eiser heeft afgewezen omdat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Uit zorgvuldigheid heeft het college toch ook bekeken of een ander besluit dan dat van 27 januari 2022 nodig was en of een woonhuislift moest worden verstrekt. De bedoeling daarvan was niet om de aanvraag van eiser inhoudelijk te beoordelen en een volledige heroverweging te maken.
7.4.
Anders dan het college stelt, is de rechtbank van oordeel dat het college de aanvraag van eiser daarmee tóch inhoudelijk heeft behandeld. Uit de besluitvorming blijkt immers dat het college naar aanleiding van de aanvraag van eiser zijn situatie opnieuw heeft onderzocht en heeft geconcludeerd dat verhuizen ook in 2023 de goedkoopst compenserende oplossing is. Het college heeft ook getoetst of er aanleiding was om de hardheidsclausule uit de Verordening Wmo toe te passen en het heeft overwogen dat het besluit om niet alsnog een woonhuislift te verstrekken niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, omdat eiser in 2022 zelf de keuze heeft gemaakt om de aan hem toegekende verhuiskostenvergoeding niet te gebruiken om te verhuizen.
7.5.
De rechtbank zal daarom het bestreden besluit toetsen aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden. De beroepsgrond van eiser dat wel sprake is van nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden ten opzichte van het besluit van 27 januari 2022 (overweging 5.3.1) en de beroepsgrond dat het college hem ten onrechte tegenwerpt dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 27 januari 2022 (overweging 5.3.2) behoeven daarom niet meer besproken te worden.
Het onderzoek naar het primaat van verhuizen
8.1.
De rechtbank stelt vast dat het college erkent dat eiser ernstige beperkingen ervaart als gevolg van zijn medische aandoeningen. De aard en de ernst van die medische aandoeningen wordt dus door het college niet betwist. Eiser en het college zijn het er ook over eens dat de drive-inwoning in de huidige indeling niet meer geschikt is voor eiser vanwege zijn beperkingen. Dat eiser zich niet meer tussen de verdiepingen van zijn woning kan verplaatsen en dat daarvoor een oplossing nodig is, staat dus ook niet ter discussie. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om een medische deskundige te benoemen.
8.2.
Wat wél ter discussie staat, is hoe dit woonprobleem van eiser moet worden opgelost. Eiser stelt dat het college aan hem een woonhuislift moet verstrekken. Het college stelt dat het aan eiser geen woonhuislift hoeft te verstrekken, omdat het primaat van verhuizen geldt. Verhuizen is volgens het college namelijk een goedkopere en eveneens adequate oplossing voor eisers woonprobleem.
8.3.
De rechtbank overweegt het volgende. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB komt het verhuisprimaat als zodanig niet in strijd met de Wmo. [2] Wel moet de toepassing van het verhuisprimaat een adequate oplossing vormen voor het concrete woonprobleem. [3] Dit moet het college onderzoeken. Daartoe moet het college alle relevante feiten en omstandigheden onderzoeken, waaronder de kosten van de aanpassing van de eigen woning en de daadwerkelijke beschikbaarheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen andere woningen voor de aanvrager. [4] Het college moet vervolgens een integrale belangenafweging maken tussen verhuizen en – in dit geval – het aanpassen van de woning met een woonhuislift, waarbij het alle door de aanvrager naar voren gebrachte omstandigheden betrekt, waaronder ook de sociale omstandigheden en de wil om te verhuizen.
8.4.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van het college niet aan deze vereisten voldoet. Het college heeft namelijk niet onderzocht of voor eiser in de gemeente Zwartewaterland geschikte of (eenvoudig) geschikt te maken woningen beschikbaar zijn waarnaar eiser zou kunnen verhuizen. Dit heeft het college op de zitting ook bevestigd. Het enkele feit dat eiser niet wenst te verhuizen, leidt er niet toe dat een dergelijk onderzoek niet nodig is. De rechtbank vindt hiervoor steun in de rechtspraak van de CRvB. [5] Het college heeft eveneens verzuimd om onderzoek te doen naar de kosten van een voor eiser geschikte woonhuislift in zijn huidige drive-inwoning. Ook heeft het college in zijn belangenafweging de door eiser aangevoerde sociale omstandigheden van hem en zijn partner niet kenbaar betrokken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college niet zorgvuldig heeft onderzocht of verhuizen in het geval van eiser inderdaad de goedkoopst compenserende oplossing is voor zijn woonprobleem. Onder deze omstandigheden heeft het college het verhuisprimaat niet aan eiser mogen tegenwerpen.
Slotsom
8.5.
Conclusie is dat het college het besluit om geen woonhuislift toe te kennen onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid.

Conclusie en gevolgen

9.1.
Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, omdat het in strijd is met de artikelen 2.3.2, eerste en vierde lid, en 2.3.5, derde en vijfde lid, van de Wmo en de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
De rechtbank kan niet zelf in de zaak voorzien, omdat het college nog nader onderzoek moet doen om een zorgvuldig besluit te kunnen nemen.
9.2.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9.3.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 3 oktober 2023;
- draagt het college op een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.P. Heisterkamp, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.A.H. Beenen-Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb kan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Op grond van artikel 3:2 van de Awb vergaart het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb dient de beslissing op het bezwaar te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo)
Op grond van artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo voert het college, indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.
Op grond van artikel 2.3.2, vierde lid, van de Wmo onderzoekt het college:
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
d. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;
e. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
f. de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
g. welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a, verschuldigd zal zijn.
Op grond van artikel 2.3.2, zevende lid, van de Wmo verschaft de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Op grond van artikel 2.3.2, achtste lid, van de Wmo verstrekt het college de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek.
Op grond van artikel 2.3.2, negende lid, van de Wmo kan een aanvraag als bedoeld in artikel 2.3.5 niet worden gedaan dan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de in het eerste lid genoemde termijn.
Op grond van artikel 2.3.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wmo beslist het college op een aanvraag van een ingezetene van de gemeente om een maatwerkvoorziening ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie.
Op grond van artikel 2.3.5., derde lid, van de Wmo beslist het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Op grond van artikel 2.3.5, vijfde lid, aanhef onder a, van de Wmo is de maatwerkvoorziening, voor zover daartoe aanleiding bestaat, afgestemd op de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt.
Beleidsregels Wmo gemeente Zwartewaterland 2022 (beleidsregels)
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de beleidsregels verstrekt het college een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij zelfstandig wonen aan cliënten die ondersteuning bij zelfredzaamheid en participatie nodig hebben doordat zij beperkingen ondervinden bij het zelfstandig wonen.
Op grond van artikel 16, tweede lid, van de beleidsregels verstrekt het college een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij zelfstandig wonen wanneer in de beperkingen niet kan worden voorzien op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met voorliggende voorzieningen, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met een algemene voorziening, met mantelzorg of met ondersteuning uit het eigen sociaal netwerk.
Op grond van artikel 16, derde lid, onder b, van de beleidsregels kan de maatwerkvoorziening of het Pgb voor ondersteuning bij zelfstandig wonen bestaan uit ondersteuning bij het normale gebruik van de woning.
Op grond van artikel 21, eerste lid, van de beleidsregels verstrekt het college een maatwerkvoorziening aan cliënten die ondersteuning bij zelfredzaamheid en participatie nodig hebben doordat zij beperkingen ondervinden bij het normale gebruik van hun woning, voor zover het zelfstandige woonruimte betreft, en voor zover in de beperkingen bij het normale gebruik van de woning niet kan worden voorzien met eigen middelen, met gebruikelijke hulp, met voorliggende voorzieningen, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met een algemene voorziening, met mantelzorg of met ondersteuning uit het eigen sociaal netwerk.
Op grond van artikel 21, zevende lid, van de beleidsregels verstrekt het college de goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening voor wonen en baseert zich daarbij op het voorzieningenniveau sociale woningbouw. De goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening voor wonen is een verhuizing naar een geschikte of geschikt te maken woning.
Op grond van artikel 21, negende lid, onder c en c2, van de beleidsregels kan een maatwerkvoorziening als ondersteuning bij het zelfstandig wonen bestaan uit een vergoeding van stoffering- en/of verhuiskosten. Het college kan een vergoeding verstrekken aan een inwoner (met beperkingen) voor verhuis- en of herinrichtingskosten om verhuizing naar een duurzaam geschikte woning mogelijk te maken; deze vergoeding bestaat uit een forfaitair bedrag van maximaal € 3.000,--.
Op grond van artikel 44 van de beleidsregels kan het college conform artikel 13.3 van de Verordening in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegen aard leidt. Het college wil hiermee uitvoering geven aan de zogenaamde ‘omgekeerde toets’.

Voetnoten

1.Zie CRvB 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 21 februari 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:702).
3.Zie de uitspraken van de CRvB van 9 december 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BK6971) en van
4.Zie de uitspraak van de CRvB van 31 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2018:3506.
5.CRvB 9 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK6964.