In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gorinchem, waarbij een aanvraag voor een traplift op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) was afgewezen. Betrokkene, die lijdt aan de ziekte van Parkinson, had in 2015 een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een traplift. Het college had deze aanvraag afgewezen, onder verwijzing naar medische adviezen die stelden dat de traplift geen passende bijdrage zou leveren aan de zelfredzaamheid van betrokkene. Betrokkene had echter zelf een traplift laten plaatsen en was van mening dat het college onvoldoende onderzoek had gedaan naar de kosten en beschikbaarheid van geschikte woningen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college ten onrechte had gesteld dat de traplift geen passende bijdrage leverde aan de zelfredzaamheid van betrokkene. De Raad concludeerde dat het college geen onderzoek had gedaan naar de kosten van een geschikte traplift en de beschikbaarheid van aangepaste woningen. Hierdoor kon het college het verhuisprimaat niet aan betrokkene tegenwerpen. De Raad vernietigde het besluit van het college en herstelde de situatie door een persoonsgebonden budget (pgb) van € 7.300,- voor de traplift toe te kennen aan de appellanten. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellanten.