ECLI:NL:RBOVE:2024:1458

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
ak_23_2355
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering wegens onzorgvuldig medisch onderzoek en onvoldoende beoordeling van fysieke klachten

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering beoordeeld. Eiser had zijn aanvraag ingediend om per 6 maart 2023 in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de Wet WIA, maar het Uwv had deze aanvraag afgewezen op basis van een vastgesteld arbeidsongeschiktheidspercentage van 13,09%, wat onder de drempel van 35% ligt. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat zijn fysieke klachten onvoldoende zijn onderzocht en dat er geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft op 30 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van het Uwv aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsartsen hebben onvoldoende rekening gehouden met de fysieke klachten van eiser, die onder andere bestaan uit pijnklachten, beperkte kracht in de linkerhand en een chronische beperking die invloed heeft op zijn dagelijkse functioneren. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsartsen geen lichamelijk onderzoek hebben verricht en niet hebben gemotiveerd waarom dit niet nodig was. Dit gebrek aan zorgvuldigheid leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd en daarom vernietigd moet worden.

De rechtbank draagt het Uwv op om eiser opnieuw medisch te beoordelen, waarbij een lichamelijk onderzoek moet plaatsvinden. Tevens moet, indien nodig, een nieuwe arbeidskundige beoordeling worden uitgevoerd. Eiser heeft ter zitting zijn beroepsgronden tegen de arbeidskundige beoordeling laten vallen, maar de rechtbank merkt op dat een nieuw medisch onderzoek mogelijk ook tot een andere arbeidskundige beoordeling kan leiden. De rechtbank veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser en bepaalt dat het door eiser betaalde griffierecht vergoed moet worden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/2355

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. V.C.D. Klaassen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,het Uwv
(gemachtigde: G. Tellinga).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om hem per 6 maart 2023 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet WIA [1] .
1.1
Het Uwv heeft deze aanvraag met het besluit van 30 juni 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 31 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is het Uwv bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De totstandkoming van het besluit
4. Eiser was werkzaam als algemeen medewerker voor Slager Industriële Dienstverlening voor 24 uur per week. Voor deze werkzaamheden is eiser op 8 maart 2021 uitgevallen vanwege belemmerende gezondheidsklachten.
Per einde wachttijd heeft het Uwv verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Hierna heeft besluitvorming plaatsgevonden zoals vermeld onder het kopje ‘Inleiding’.
Het standpunt van het Uwv
5. Het Uwv heeft in het bestreden besluit vastgesteld dat eiser per 6 maart 2023 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat de mate van arbeidsongeschiktheid lager is dan 35% (13,09%). Volgens het Uwv is eiser gelet op de beperkingen zoals vastgelegd in de FML [2] van 30 mei 2023 in staat om de voorbeeldfuncties van Wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053), Samensteller kunststof- en rubberindustrie (SBC-code 271130) en Medewerker groen- en terreinverzorging (SBC-code 111020) te vervullen. Aanvullend acht het Uwv eiser geschikt voor de functies Medewerker tuinbouw (planten, bloemen, vruchten) (SBC-code 111010) en Productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171). Hiervoor baseert het Uwv zich op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 oktober 2023 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 30 oktober 2023.
Het standpunt van eiser
6. Ten aanzien van de medische beoordeling voert eiser samengevat aan dat hij meer klachten en beperkingen heeft dan door de verzekeringsartsen zijn aangenomen. De verzekeringsartsen hebben onvoldoende rekening gehouden met zijn lichamelijke klachten. Er heeft ten onrechte geen lichamelijk onderzoek plaatsgevonden. Eiser heeft een chronische beperking waardoor hij klachten heeft bij lopen, staan en zitten en dit moet kunnen afwisselen. Daarnaast is sprake van pijnklachten en beperkte kracht in de linkerhand. Eiser heeft last van tintelingen in de pink. Ten aanzien van zijn psychische klachten wijst eiser op de diagnoses ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis en Morfodysforestoornis. De psychische klachten uiten zich in concentratieproblemen, geheugenproblemen en gecompliceerd contact met andere mensen. Eiser raakt snel in paniek, heeft last van angsten, zweetaanvallen en gevoelens van somberheid. Daarnaast is sprake van een verhoogde recuperatiebehoefte en is volgens eiser in dat verband ten onrechte geen urenbeperking aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ten onrechte geen of geen verdergaande bekeringen aangenomen voor de items 2.6, 2.7, 2.11, 4.1, 4.2, 4.3, 4.4, 4.6, 4.12, 4.13, 4.14, 4.16, 4.17, 4.19, 5.1, 5.2, 5.3, 5.4, 5.9, 6.2 en 6.3.
Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling voert eiser aan dat de FML onjuist is en daarmee ook de geselecteerde functies niet geschikt zijn. Verder voert eiser aan dat de geduide functies niet passend zijn aan de huidige FML. In de functie van Medewerker groen- en terreinverzorging (SBC-code 111020) is er sprake van onvoorspelbaarheid, precies hetgeen waardoor de maatgevende arbeid niet geschikt is bevonden. De functies Wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053) en Samensteller kunststof- en rubberindustrie (SBC-code 271130) bestaan niet uit eenvoudig en solitair werk en zijn daarom niet in overeenstemming met het werk dat voor eiser is geïndiceerd. Eiser voert verder aan dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij de berekening van de verdiencapaciteit is uitgegaan van het maatmaninkomen waarbij is geïndexeerd tot en met maart 2023. Op grond van artikel 8, eerste lid, van het Schattingsbesluit, dient de berekening van het maatmaninkomen te worden geïndexeerd met de laatst beschikbare indexcijfers zoals die beschikbaar zijn ten tijde van het opstellen van de arbeidsdeskundige rapportage. De arbeidsdeskundige rapportage in bezwaar is gedateerd op 19 juni 2023. Eiser wijst op de uitspraak van rechtbank Gelderland van 3 augustus 2022 [3] en voert aan dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten onrechte niet de indexcijfers van mei 2023 heeft gebruikt.
Beoordeling van de beroepsgronden
7. Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek, aldus artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA. Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Bij het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
Is het onderzoek zorgvuldig?
8. Het Uwv mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. De rapporten van de verzekeringsartsen moeten wel blijk geven van een zorgvuldig onderzoek en moeten deugdelijk gemotiveerd, inzichtelijk en consistent zijn.
9. De verzekeringsarts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiser bestudeerd. Eiser heeft op 25 mei 2023 het spreekuur bezocht en de verzekeringsarts heeft psychisch onderzoek verricht. Er heeft geen lichamelijk onderzoek plaatsgevonden. Eiser heeft, samen met zijn moeder, zijn problemen en achtergrond uitgebreid besproken bij de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft een uitvoerige anamnese opgemaakt. De verzekeringsarts concludeert dat de persoonlijkheidsstoornis leidend is. Daarbij is sprake van systeemproblematiek en een wederzijdse afhankelijkheid tussen eiser en zijn moeder. De verzekeringsarts heeft betrokken dat eiser vanaf 2001 afhankelijk is van bij een angststoornis passende medicatie. In fysiek opzicht ziet de verzekeringsarts geen duidelijke claim of stoornis. De conditionele problemen zijn passend bij de leeftijd en levensstijl. De beperkingen zijn vastgelegd in de FML van 30 mei 2023.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de verzekeringsarts in zijn rapport van 27 oktober 2023 heroverwogen. Hij heeft het dossier en de informatie uit de behandelend sector bestudeerd. Er heeft geen hoorzitting in bezwaar plaatsgevonden omdat eiser niet bereikbaar was voor het inplannen van de hoorzitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat hij geen aanleiding ziet om af te wijken van het primaire oordeel. Hij acht de FML van 30 mei 2023 navolgbaar en passend bij de psychische problematiek. Omdat er in bezwaar geen medische gegevens zijn ingebracht ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen medische argumenten om tot een andere inschatting van de belastbaarheid te komen.
10.1
De rechtbank is van oordeel dat de medische rapporten van het Uwv onvoldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De rechtbank is met eiser van oordeel dat de verzekeringsartsen met name de psychische klachten van eiser hebben betrokken en dat zijn fysieke klachten onvoldoende zijn onderzocht en de (mogelijke) fysieke beperkingen daarmee onvoldoende in beeld zijn gebracht.
10.2.
De rechtbank acht daarvoor allereerst redengevend dat het op de weg ligt van de verzekeringsarts om eisers medische situatie in kaart te brengen aan de hand van het dossier en de verder ingebrachte medische stukken. De rechtbank stelt in dat kader vast dat eiser bij de aanvraag medische stukken heeft overgelegd en dat het dossier onder meer stukken bevat die zien op eisers belastbaarheid gedurende de periode van de wachttijd voor de WIA-aanvraag. De rechtbank stelt vast dat uit de rapporten van de verzekeringsarts blijkt dat zij onvoldoende acht hebben geslagen op de hieronder nader te benoemen informatie en is dan ook van oordeel dat zij deze informatie ten onrechte niet in hun beoordeling hebben betrokken.
Zo wijst de rechtbank op het door de bedrijfsarts opgemaakte inzetbaarheidsprofiel van 9 maart 2022 [4] waaruit naar voren komt dat eiser vanwege een chronische aandoening beperkt is voor onder meer dynamische handelingen en statische houdingen. Eiser is beperkt voor lopen en staan en hij is aangewezen op het afwisselen van houding vanwege die chronische aandoening. Zo moet eiser rusten na een half uur lopen en kan hij enkel 10 minuten staan. Daarnaast blijkt uit het arbeidskundige rapport van S. Wienk [5] dat de werkgever overwegend fysiek belastend werk voor handen heeft en re-integratie in passend werk een uitdaging gaat worden gelet op eisers beperkingen. Uit het deskundigenoordeel re-integratie inspanningen werkgever [6] volgt dat de bedrijfsarts heeft aangegeven dat de belastbaarheid van de dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden min of meer gelijk zal blijven. Uit het re-integratie-rapport van de bedrijfsarts van 30 november 2022 [7] volgt dat sprake is van weinig knijpkracht in de linkerhand en tintelingen in de pink.
Dat de verzekeringsartsen deze informatie niet in de medische beoordeling hebben betrokken maakt het medisch onderzoek van het Uwv op zich al onzorgvuldig.
10.3
De rechtbank acht verder redengevend dat de verzekeringsartsen hebben nagelaten om lichamelijk onderzoek te verrichten en deze keuze niet hebben gemotiveerd. Uit vaste rechtspraak [8] volgt dat het afzien van lichamelijk onderzoek het medische onderzoek niet direct onzorgvuldig maakt maar dat de verzekeringsarts wel dient te motiveren waarom lichamelijk onderzoek geen meerwaarde heeft. De rechtbank stelt vast dat in eisers geval geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden en dat de verzekeringsartsen hebben nagelaten om te motiveren waarom een lichamelijk onderzoek in eisers geval geen meerwaarde zou hebben.
Bovendien zijn er wel degelijk aanknopingspunten om lichamelijk onderzoek te verrichten. De rechtbank wijst op hetgeen is vastgesteld in 10.2 en op het rapport van de verzekeringsarts van 30 mei 2023 waaruit volgt dat eiser bij het spreekuur op meerdere momenten heeft aangegeven dat sprake is van fysieke klachten. Zo schrijft de verzekeringsarts onder het kopje ‘Arbeidsanamnese en re-integratie’: “
Reden van ziekmelding was fysiek: te zwaar werk. Hele zware taken lukte niet. Daarbij had hij evenwicht en dat is erbij gekomen en dat maakt onzeker. En zo mislukte ook dit werk. [9] Onder het kopje ‘Arbeidsongeschikheidclaim’ schrijft de verzekeringsarts: “
Hij voelt zich fysiek beperkt. [10] . Onder het kopje ‘medische anamnese’ schrijft de verzekeringsarts: “
De directe aanleiding voor zijn ziekmelding in maart 2021 was omdat hij een administratieve taak niet kon uitvoeren. Hij kreeg het toen benauwd en is naar huis gegaan. Eerst kreeg hij ander werk, maar dat hielp niet omdat het fysiek te zwaar was: Hij kreeg lichamelijke problemen en last van duizeligheid en daar werd hij onzeker van "Ik heb weer Gefaald". [11] Daarnaast heeft eiser aangegeven dat hij de 16 uur die hij bij de kringloop werkt niet kan uitbreiden vanwege de fysieke inspanning. [12] Hoewel eiser in bezwaar niet uitgebreid heeft aangevoerd dat bij de primaire beoordeling onvoldoende rekening is gehouden met zijn fysieke klachten heeft hij – zonder juridische bijstand – naar aanleiding van de primaire beoordeling wel kenbaar gemaakt dat naast de angststoornis sprake is van een evenwichtsstoornis, dit zijn leven bepaalt en hij niet kan functioneren. [13]
Tegen deze achtergrond ziet de rechtbank dan ook niet in dat op de datum in geding geen sprake zou kunnen zijn van fysieke klachten en dat een lichamelijk onderzoek geen meerwaarde zou hebben.
10.4
Ter zitting heeft het Uwv betoogd dat lichamelijk onderzoek niet nodig was en de verzekeringsartsen eiser niet naar fysieke klachten hoefden te vragen omdat hij bij het spreekuur geen fysieke klachten naar voren heeft gebracht. Volgens het Uwv geldt als uitgangspunt dat de verzekeringsarts enkel afgaat op klachten die een betrokkene zelf bij het spreekuur naar voren brengt tenzij sprake is van overduidelijke klachten. Dat uit medische stukken van vóór de datum in geding klachten blijken wil volgens het Uwv nog niet zeggen dat eiser die klachten nog steeds ervaart. Het niet specifiek benoemen van álle klachten heeft als consequentie dat daar geen onderzoek naar wordt gedaan.
De rechtbank wijst in dit verband in eerste plaats op hetgeen in 10.3 is overwogen, waaruit volgt dat eiser wel degelijk, op meerdere momenten, bij het spreekuur heeft benoemd dat sprake is van fysieke klachten. De rechtbank verwerpt uitdrukkelijk het betoog van het Uwv dat het enkel aan eiser is om zijn klachten bij het spreekuur naar voren te brengen en dat de verzekeringsartsen bij het nalaten hiervan niet zijn gehouden om zelf onderzoek te verrichten. Het is immers aan de verzekeringsarts als deskundige om zorgvuldig onderzoek te verrichten en deugdelijk te motiveren in hoeverre sprake is van beperkingen voor arbeid.
Het voorgaande klemt temeer nu de verzekeringsarts in het kader van de psychische klachten van eiser heeft vastgesteld dat hij beperkingen kent in het sociaal- en persoonlijk functioneren en dat eiser in dat kader ook duidelijk naar voren heeft gebracht dat hij moeite heeft met concentreren, dat sprake is van geheugenproblemen en hij moeite heeft met contact met anderen. Dat het Uwv, tegen die achtergrond, van eiser verlangt dat hij zijn fysieke klachten nóg uitdrukkelijker voor het voetlicht brengt, getuigt van onvoldoende aandacht voor de persoon van eiser en zijn beperkingen.
10.5
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en het bestreden besluit niet berust op een voldoende draagkrachtige motivering. Gelet op de geconstateerde gebreken in het medisch onderzoek acht de rechtbank het niet onvoorstelbaar dat de verzekeringsartsen eveneens onvoldoende (zorgvuldig) hebben gekeken naar de beperkingen die eiser voor het overige in het dagelijks leven ondervindt, waaronder de psychische klachten. Tegen deze achtergrond is de rechtbank dan ook van oordeel dat het Uwv eiser opnieuw medisch moet beoordelen en, indien dat is aanwezen, de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een nieuwe arbeidskundige beoordeling dient uit te voeren.
De arbeidskundige beoordeling
11. De rechtbank stelt vast dat eiser ter zitting de beroepsgronden tegen de arbeidskundige beoordeling van het Uwv heeft laten vallen. Gelet op wat in 10.1 tot en met 10.5 is geoordeeld, acht de rechtbank niet uitgesloten dat een nieuw medisch onderzoek eveneens tot een andere arbeidskundige beoordeling leidt. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de arbeidskundige beoordeling verder te bespreken.
Indexering van het maatmaninkomen
12. De rechtbank merkt ten overvloede nog op dat de beroepsgrond van eiser, dat het Uwv ten onrechte is uitgegaan van het loonindexcijfer 129,4, behorende bij de maand maart 2023, slaagt.
Uit artikel 8, eerste lid, van het Schattingsbesluit volgt dat het maatmaninkomen wordt geïndexeerd aan de hand van het ten tijde van het arbeidskundig onderzoek geldende door het CBS gepubliceerde indexeringscijfer. Het gaat hierbij om het gebruik van het op de datum van beoordeling meest recent gepubliceerde indexcijfer van de maand waarin de datum in geding ligt. [14]
Uit vaste rechtspraak van de CRvB [15] volgt dat voor het vaststellen van het maatmaninkomen in beginsel wordt uitgegaan van het bij de eerste schatting vastgelegde maatmaninkomen.
Gelet hierop en ervan uitgaande dat het loonindexcijfer van juni 2023 bij de arbeidskundige beoordeling nog niet bekend was, had het Uwv moeten uitgaan van het loonindexcijfer van mei 2023. Het standpunt van het Uwv dat voor het indexcijfer moet worden uitgegaan van de beoordelingsdatum van de uitkering (de datum in geding), volgt de rechtbank niet. Een dergelijke lezing van het Schattingsbesluit is in strijd met de rechtspraak van de CRvB en derhalve onjuist.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond. Uit 10.1 tot en met 10.5 volgt dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest en dat daarom de conclusies uit dat onderzoek niet toereikend zijn gemotiveerd. Het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb [16] . De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Het Uwv zal eiser nogmaals medisch moeten beoordelen, waarbij een lichamelijk onderzoek moet plaatsvinden. Na het medisch onderzoek moet het Uwv, als dat nodig is, de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een nieuwe arbeidskundige beoordeling laten uitvoeren. Op grond van de verkregen onderzoeksgegevens moet het Uwv vervolgens een nieuw besluit op het bezwaar nemen, dat betrekking heeft op de datum in geding.
14. De rechtbank veroordeelt het Uwv in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.750,- (1 punt voor indiening beroepschrift en 1 punt voor verschijnen ter zitting, waarde per punt van
€ 875,- en wegingsfactor 1).
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het Uwv aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het Uwv op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.750,-;
  • bepaalt dat het Uwv het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.L.M. Celie, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
2.Functionele mogelijkhedenlijst
4.Zie het arbeidskundig rapport van S. Wienk van 12 mei 2022, p. 8
5.Arbeidskundig rapport van S. Wienk van 12 mei 2022, p. 10
6.Rapport van [naam 1] van 7 juli 2022, p. 10
7.Rapport van [naam 2] van 30 november 2022, p 2-3
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 26 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9626
9.Sociaal-medische beoordeling van 30 mei 2023, p. 3
10.Sociaal-medische beoordeling van 30 mei 2023, p. 4
11.Sociaal-medische beoordeling van 30 mei 2023, p. 4
12.Sociaal-medische beoordeling van 30 mei 2023, p. 7
13.Gronden van bezwaar, de brief van 30 augustus 2023
16.Algemene wet bestuursrecht