ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9626

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-5431 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een IVA-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die zijn beroep tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Appellant was eerder met ingang van 16 december 2010 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde uitkering op basis van de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) en was van mening dat hij recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA). De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond was en wees ook zijn verzoek om schadevergoeding af.

Appellant voerde in hoger beroep aan dat hij zwaarder beperkt was dan in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) was vastgesteld en dat de bezwaarverzekeringsarts hem niet lichamelijk had onderzocht. Hij betwistte de geschiktheid van de geselecteerde functies, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling door de (bezwaar)verzekeringsarts. De Raad concludeerde dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd, ondanks het ontbreken van een lichamelijk onderzoek.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geschiktheid van de functies voldoende was toegelicht in de arbeidskundige rapporten. Appellant had niet aannemelijk gemaakt dat de functies niet geschikt waren voor hem. De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding af en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 26 april 2013.

Uitspraak

11/5431 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 9 augustus 2011, 11/1029 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 26 april 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.G.M. van der Meer hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 15 maart 2013 plaatsgevonden. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Meer. Het Uwv heeft zich, zoals tevoren aangekondigd, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 26 oktober 2010 is appellant met ingang van 16 december 2010 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde uitkering ingevolge de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Appellant heeft bezwaar tegen dit besluit aangetekend omdat hij van mening is dat aan hem een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) dient te worden toegekend. Bij beslissing op bezwaar van 1 april 2011 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 oktober 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om een schadevergoeding afgewezen.
3. Appellant heeft in hoger beroep, samengevat, aangevoerd dat hij zwaarder is beperkt dan in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) is neergelegd. Hij heeft er daarbij op gewezen dat hij door de bezwaarverzekeringsarts niet lichamelijk is onderzocht. Nu de FML niet goed is vastgesteld gaan de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant te boven. Appellant heeft naar voren gebracht dat hij in de functie van assistent consultatiebureau niet in staat zal zijn om onverwachte bewegingen van baby’s/peuters te compenseren, dat de functie samensteller kunststof te zeer een machinegebonden functie betreft en dat hij door zijn medicijngebruik onvoldoende geconcentreerd zal kunnen werken om de functie van wikkelaar te kunnen vervullen. De rechtbank heeft het beroep van appellant op dit punt te summier besproken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling
4.1. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat er geen aanleiding is tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de (bezwaar)verzekeringsarts. Het feit dat door de (bezwaar)verzekeringsartsen geen lichamelijk onderzoek is verricht betekent niet dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is. Hierbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat beide verzekeringsartsen appellant hebben gezien en over zijn klachten hebben bevraagd. Appellant heeft geen informatie afkomstig van een medicus ingediend waaruit naar voren komt dat hij op 16 december 2010 meer beperkt was dan door de bezwaarverzekeringsarts is aangenomen, derhalve stelt de Raad zich volledig achter de overwegingen van de rechtbank terzake en maakt deze tot de zijne.
4.2. Uitgaande van die belastbaarheid, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de geschiktheid voor de geselecteerde functies in de arbeidskundige rapporten voldoende is toegelicht en dat op basis van de bij deze functies behorende (theoretische) verdiencapaciteit de mate van arbeidsongeschiktheid op ongeveer 64% moet worden gesteld. Uit het oordeel van de rechtbank volgt dat zij de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellant geschikt acht. Appellant heeft de passendheid van de genoemde functies weliswaar betwist, maar hij heeft slechts zijn eigen oordeel gesteld tegenover dat van de bezwaararbeidsdeskundige en de bezwaarverzekeringsarts. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts de door appellant in zijn brief van 5 oktober 2010 gemaakte opmerkingen heeft besproken met de arbeidsdeskundige en de geduide functies geschikt heeft geacht. Onder deze omstandigheden ziet de Raad geen aanleiding voor twijfel aan de geschiktheid van de functies. Appellant heeft in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat er aanleiding is om anders te oordelen.
5. Uit het overwogene bij 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zodat ook het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-bevestigt de aangevallen uitspraak;
-wijst het verzoek om een veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) K.E. Haan
JvC