ECLI:NL:CRVB:2014:1843
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- R.E. Bakker
- E.W. Akkerman
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering na beoordeling van arbeidsongeschiktheid en medische beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die lijdt aan de ziekte van Bechterew, had eerder een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) geweigerd op basis van de conclusie dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De appellant stelde dat zijn gezondheid was verslechterd en dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was verlopen. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak.
De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren voor de conclusie dat de verzekeringsartsen vooringenomen waren of dat het Uwv een tunnelvisie had. De Raad benadrukte dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde datum van toegenomen beperkingen, 11 maart 2010, juist was. De Raad vond dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende inzicht had gegeven in de medische situatie van de appellant en dat de rapporten van de verzekeringsartsen adequaat waren. De Raad concludeerde dat de appellant niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering, omdat de medische gegevens niet wezenlijk afweken van de norm en de arbeidskundige grondslag voldoende was onderbouwd.
De uitspraak bevestigde dat bij de herziening van een WIA-uitkering geen rekening wordt gehouden met wijzigingen in het maatmaninkomen na de eerste beoordeling, maar dat dit inkomen wel geïndexeerd wordt aan de hand van actuele cijfers. De Raad besloot dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank moest worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.