ECLI:NL:RBOVE:2024:1147

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
10157474 EL 22-56
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleasezaak met Dexia Nederland B.V. en eisende partijen in conventie

In deze zaak, die zich afspeelt in de context van effectenleaseovereenkomsten, hebben eisende partijen, aangeduid als [partij A], een vordering ingesteld tegen Dexia Nederland B.V. De procedure begon met een dagvaarding op 14 oktober 2022, gevolgd door verschillende conclusies en een uiteindelijke uitspraak op 29 februari 2024 door de kantonrechter in Almelo. De eisende partijen vorderden onder andere een verklaring voor recht dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld en schadevergoeding voor de geleden schade als gevolg van deze onrechtmatige daad. Dexia voerde verweer en stelde een tegenvordering in, maar de kantonrechter oordeelde dat Dexia haar zorgplicht had geschonden en onrechtmatig had gehandeld. De rechter verklaarde dat Dexia aansprakelijk was voor de schade die [partij A] had geleden, en dat de schadevergoeding moest worden berekend op basis van de betaalde inleg en eventuele restschulden. De kantonrechter wees de vorderingen van Dexia af en veroordeelde Dexia in de proceskosten van [partij A]. De uitspraak is van belang in het kader van de jurisprudentie rondom effectenleaseovereenkomsten en de verantwoordelijkheden van aanbieders van financiële producten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 10157474 EL 22-56
vonnis van de kantonrechter van 29 februari 2024
in de zaak van
[partij A 1],en[partij A 2],
beiden wonende te [woonplaats],
eisende partijen in conventie en in het incident,
verwerende partijen in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie en in het incident,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
Partijen worden hierna [partij A] (eisende partijen in conventie tezamen, in mannelijk enkelvoud, dan wel afzonderlijk [partij A 1] en [partij A 2]) en Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 oktober 2022;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de incidentele conclusie inzake vordering tot inzage ex artikel 843a Rv, tevens houdende de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie.
  • de conclusie van antwoord in het incident, tevens houdende de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van repliek in het incident, tevens houdende de conclusie van dupliek in reconventie.
1.3.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.2. De feiten

2.1.
[partij A] heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
[nummer 1]
29-02-2000
Overwaarde Effect
II.
[nummer 2]
22-03-2000
Allround Effect
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten eindafrekeningen opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
03-03-2005
- € 182,72
Ja, door [partij A]
II.
11-08-2006
- € 138,56
Ja, door [partij A]
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [partij A] op grond van de overeenkomsten – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – een bedrag van € 27.472,08 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [partij A] verder € 16.153,43 aan dividenden ontvangen en € 3.638,49 aan fiscaal voordeel genoten. Op 13 januari 2012 heeft Dexia aan [partij A] een bedrag uitgekeerd van in totaal € 282,65, volgens Dexia tweederde van de restschuld inclusief reeds verschenen rente.
2.4.
De gemachtigde van [partij A], Leaseproces, heeft bij brief van 17 juli 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomsten ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.

3.De vordering en het verweer in conventie, in reconventie en in het incident

3.1.
[partij A] vordert (samengevat), na wijziging van eis, dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident:
 Dexia ex artikel 843a Rv zal veroordelen om [partij A] een afschrift te verstrekken van de aanvraagformulieren van de onderhavige overeenkomsten,
- in de hoofdzaak:
 voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [partij A] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
 voor recht zal verklaren dat [partij A] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
 Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [partij A] van al datgene dat [partij A] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
 Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [partij A] met rente,
 Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dat toelaat:
 voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [partij A] gesloten overeenkomsten met nummers [nummer 1] en [nummer 2] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [partij A] verschuldigd is,
 [partij A] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.
4. Beoordeling van de vorderingen in conventie, in reconventie en in het incidentalgemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [partij A]
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[partij A] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring4.4. Dexia stelt dat een eventuele vordering van [partij A] inmiddels is verjaard. Dit verweer wordt niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.5.
[partij A] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Spaar Select. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [partij A] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [partij A], anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [partij A] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [partij A] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [partij A] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.7.
[partij A] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[partij A] is op straat aangesproken door een medewerker van Spaar Select. Tijdens dit gesprek is er gesproken over financiële mogelijkheden die tijdens een gesprek met een adviseur Spaar Select besproken zouden kunnen worden. Aan het eind van dit gesprek is [partij A] akkoord gegaan met het maken van een afspraak met een financieel adviseur van Spaar Select. Vervolgens hebben meerdere gesprekken bij [partij A] thuis plaatsgevonden. Tijdens de gesprekken heeft de adviseur geïnformeerd naar de financiële situatie en de financiële wensen van [partij A] Daarbij kwamen de inkomenspositie en de situatie rondom de woning en de hypotheek van [partij A] ter sprake. Daarnaast heeft [partij A] met de adviseur besproken dan hij de wens van had enkele verbouwingen aan zijn woning te realiseren. De adviseur adviseerde [partij A] vervolgens over een constructie om de overwaarde op de woning van [partij A] op te nemen. De adviseur adviseerde [partij A] om zijn hypotheek over te sluiten naar ABN AMRO en op te hogen naar ongeveer NLG 260.000,-. Het bedrag wat hieruit zou vrijkomen kon [partij A] aanwenden voor de verbouwingen aan zijn huis. Daarnaast kon [partij A] een deel van het bedrag wat hieruit zou vrijkomen gebruiken voor de vooruitbetaling van de inleg in de Overwaarde Effect overeenkomst. De adviseur gaf aan dat hij het een en ander zou uitwerken voor [partij A] Tijdens een volgend huisbezoek heeft de adviseur de constructie nader toegelicht aan [partij A] Onder verwijzing naar aantekeningen op een kladblok heeft de adviseur toelichting gegeven over de af te sluiten overeenkomsten en de te behalen doelen. Met het oversluiten en verhogen van de hypotheek kon [partij A] de verbouwingen in de woning realiseren. Daarnaast zou [partij A] met het afsluiten van een Overwaarde Effect overeenkomst zijn hypotheek aflossen. Aan het einde van het tweede gesprek over de hypotheekconstructie kwamen de kinderen van [partij A] ter sprake. [partij A] gaf aan dat hij vermogen wilde opbouwen voor de toekomstige studie van zijn kinderen. De adviseur gaf aan dat dit mogelijk was en adviseerde om naast de Overwaarde Effect overeenkomst een Allround Effect overeenkomst af te sluiten om te sparen voor de studie van de kinderen. De adviseur beschreef de Allround Effect overeenkomst als een spaarproduct en daarmee geschikt om vermogen op te bouwen voor de studiekosten van de kinderen. Op basis van de financiële ruimte van [partij A] adviseerde de adviseur een maandelijkse inleg van NLG 150,-. Tijdens de huisbezoeken heeft de adviseur enkel gesproken over positieve resultaten. Er is geenszins rekening gehouden met minder hoge of zelfs negatieve rendementen, en over tegenvallende resultaten is in het geheel niet gesproken. De adviseur heeft in de huisbezoeken gesproken over een rendement van 14%. Als de rendementen tegen zouden vallen, kon er alsnog uitgegaan worden van een rendement van 7%. In het slechtste gaf zou het rendement 4% zijn, maar dit was volgens de adviseur hoogst onwaarschijnlijk. Dit gaf [partij A] vertrouwen in het advies van de adviseur en afsluiten van de overeenkomsten. De adviseur heeft [partij A] niet geïnformeerd over de specifieke risico's. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met een lening (de hypotheek) de rentelasten voor een andere lening (de effectenleaseovereenkomst) werden betaald en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan. de hypotheek niet kon worden afgelost en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomsten. Als [partij A] had geweten van deze risico's, had hij deze overeenkomsten niet afgesloten. [partij A] had geen ervaring met beleggen en geen kennis van complexe financiële producten. [partij A] vertrouwde volledig op de deskundigheid van de adviseur en heeft het advies opgevolgd. De adviseur heeft de aanvraagformulieren ingevuld en tijdens een huisbezoek door [partij A] laten ondertekenen. De adviseur heeft de aanvraagformulieren meegenomen en aan Bank Labouchere toegezonden. De adviseur heeft de overeenkomsten per post naar [partij A] toegezonden. [partij A] heeft de overeenkomsten ondertekend en naar de adviseur geretourneerd. De adviseur heeft de overeenkomsten naar Bank Labouchere toegezonden. Naast het verzorgen van de aanvraag van de producten van Bank Labouchere heeft de adviseur ook de aanvraag van de hypotheek verzorgd.
4.8.
[partij A] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van de overeenkomst van 29 februari 2000 met contractnummer [nummer 1] op naam van [partij A], genaamd ‘Overwaarde Effect’, voorzien van een stempel met de tekst:
Spaar Select Twente. [naam].(…).Almelo(…).en het adviseursnummer:
[nummer 3]-Spaar Select B.V.. Op de overeenkomst is opgenomen dat een leasesom van
ƒ 47.990,19 zal worden betaald. Hier is met de hand bijgeschreven
‘wordt gestort dor de notaris’,- een kopie van de overeenkomst van 22 maart 2000 met contractnummer [nummer 2] op naam van [partij A], genaamd ‘AllRound Effect met maandbetaling’, voorzien van een stempel met de tekst:
Spaar Select Twente. [naam].(…).Almelo(…).en het adviseursnummer:
[nummer 3]-Spaar Select B.V.,
- een kopie van een nota van afrekening van 20 april 2000, gericht aan [partij A] door een notariskantoor, betreffende een geldlening van NLG 261.940,-, waarvoor ten behoeve van ABN AMRO Bank het recht van hypotheek is verleend, waarbij NLG 47.990,19 betaald wordt aan (de rechtsvoorganger van) Dexia met de vermelding
‘kontraktnr. [nummer 1]’.
4.9.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [partij A] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [partij A] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [partij A] en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [partij A] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.10.
[partij A] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon Spaar Selekt een op de persoon van [partij A] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [partij A], had zij behoren te weten dat [partij A] door de tussenpersoon is geadviseerd. [5]
aansprakelijkheid Dexia4.11. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [partij A] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [partij A] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [partij A] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [partij A]4.12. De door [partij A] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [partij A] heeft gehandeld door [partij A] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [partij A] niet alleen als klant aanbracht maar [partij A] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat. Daarnaast wordt voor recht verklaard dat [partij A] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden.
4.13.
De als gevolg hiervan door [partij A] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [partij A], behoudens het daarin berekende fiscale voordeel, niet of onvoldoende is betwist. [partij A] heeft Dexia verzocht de jaaropgaven van de jaren 1999 en 2000 te overleggen, teneinde het bedrag aan aftrekbare rente te kunnen controleren. Het is echter aan [partij A] om zijn eigen financiële administratie bij te houden en aan de hand daarvan concreet aan te geven op welke gronden het bedrag aan aftrekbare rente onjuist is. Dat Dexia in een andere procedure van een onjuist bedrag is uitgegaan, betekent geenszins dat dit in onderhavige zaak ook het geval is. Er wordt om deze redenen voorbijgegaan aan de stellingen van [partij A] omtrent het fiscale voordeel.
In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.14.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [partij A] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
incidentele vordering van [partij A]4.15. [partij A] vordert Dexia op te dragen om een afschrift te verstrekken van de aanvraagformulieren. Uit het voorgaande volgt dat [partij A] in het gelijk zal worden gesteld. Hij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat de vordering zal worden afgewezen. De proceskosten in het incident worden gecompenseerd.
vorderingen Dexia
4.16.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
4.17.
Omdat [partij A] in conventie inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [partij A] gevallen. De proceskosten in reconventie worden begroot op nihil. De proceskosten van [partij A] worden daarmee begroot op:
- dagvaarding € 125,03
- griffierecht € 693,00
- salaris gemachtigde € 528,00 (2 x tarief € 264,00)
- nakosten
€ 132,00
Totaal € 1.478,03.
4.18.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.Beslissing

De kantonrechter
in het incident
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
compenseert de proceskosten, zodanig dat iedere partij met de eigen kosten belast blijft,
in conventie
5.3.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [partij A] heeft gehandeld door [partij A] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [partij A] niet alleen als klant aanbracht maar [partij A] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.4.
veroordeelt Dexia om aan [partij A] te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in r.o. 4.13.,
5.5.
veroordeelt Dexia in de proceskosten gevallen aan de zijde van [partij A], tot op heden begroot op € 1.478,03, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.6.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan.
5.7.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.9.
wijst de vorderingen af,
5.10.
veroordeelt Dexia in de proceskosten gevallen aan de zijde van [partij A], tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 februari 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
fm

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.