Uitspraak
RECHTBANK Overijssel
1.Het procesverloop
- het verzoek met producties,
- het verweerschrift ex artikel 7:681 van het Burgerlijk Wetboek (BW) tevens houdende tegenverzoek met producties,
- de akte vermeerdering van eis van de zijde van [Partij A] ,
- de aanvullende producties van de zijde van [Partij A] ,
- de mondelinge behandeling op 10 mei 2023, waar partijen (vertegenwoordigd) en bijgestaan door hun advoca(a)t(en) zijn verschenen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, waarbij de advocaten gebruik hebben gemaakt van pleitaantekeningen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van de mondelinge behandeling.
2.De beslissing samengevat
3.Het geschil en wat daar aan vooraf is gegaan
- de wijze waarop gecommuniceerd dient te worden met het personeel, de verenigingen en de gemeenten;
- de administratie van SSRT gevoerd moet worden;
- de wijze waarop het personeelsbeleid gevoerd moet worden;
- de financiële positie van SSRT;
- de wijze waarop de bestuurder omgaat met de bedrijfsvoering.
4.De beoordeling van het verzoek en het tegenverzoek
gebeurd - als regel tevens opzegging van zijn arbeidsovereenkomst met zich brengt, zoals volgt uit de zogeheten “15 april-arresten” van de Hoge Raad [2] . Dit uitgangspunt lijdt uitzondering als sprake is van een ontslagverbod of als partijen anders zijn overeengekomen. Gesteld noch gebleken is dat een dergelijke uitzondering in dit geval aan de orde is.
De RvC was nauw betrokken bij de huurverhoging en van [Partij A] werd verwacht dat hij deze zou doorvoeren. De onvrede hierover bij de verenigingen was de RvC bekend en ook daarbij was de RvC betrokken. Ter onderbouwing wordt verwezen naar de
e-mailberichten van [betrokkene 1] van 2 juni 2022, 16 juni 2022 en 5 juli 2022. Wat betreft de zaalindeling stelt [Partij A] dat hij moest schipperen, omdat er meer aanvragen zijn dan beschikbare ruimte. Als één vereniging niet tevreden is met het rooster, betekent dat nog niet dat hij niet goed communiceerde. Het was bekend bij de RvC dat hierover discussie was met Jolly Jumpers, maar de RvC stond volledig achter hem. Het verwijt ten aanzien van de communicatie met de medewerkers kan [Partij A] niet plaatsen. Het is nooit met hem besproken, al dan niet door tussenkomst van de teamleider dan wel een vertrouwenspersoon. Het is hem slechts meegedeeld tijdens het gesprek op 5 januari 2023, zonder het concreet te maken en hem de gelegenheid te bieden om hieraan te werken. [Partij A] weerspreekt dat er van de zijde van de gemeente kritiek was en verwijst in dit kader naar de whats-app- correspondentie die na het gesprek in oktober 2021 is gewisseld tussen hem en [betrokkene 1] en de notulen van de vergadering van 17 november 2021. Het verwijt dat hij medewerkers van SSRT en leden van de RvC extern zwart zou maken, is op geen enkele wijze concreet gemaakt en [Partij A] herkent zich hierin niet. Er is nooit geklaagd dat de facturatie niet op orde zou zijn. De eerste verantwoordelijkheid daarvoor lag ook bij mevrouw [naam 1] , tot voor kort medewerker financiën en HRM, inmiddels bestuurder van SSRT. Toen [Partij A] startte bij SSRT was niet alles goed contractueel vastgelegd wat betreft de verenigingen, maar dat is inmiddels voor het overgrote deel van de huurders/gebruikers wel het geval. [Partij A] is nooit gevraagd om uitleg te geven over zijn verlofregistratie. Met betrekking tot de financiële positie van SSRT, in het bijzonder de personeelsbezetting van de horeca, doet SSRT het voorkomen alsof [Partij A] een keuze had, maar dit was niet het geval. Na het corona-virus is het lastig om aan personeel te komen. [Partij A] heeft veel gedaan om nieuw personeel te werven en er is ook voorgesteld om het werk deels met behulp van zelfwerkzaamheid van de verenigingen te organiseren. [Partij A] is hier niet op aangesproken. Het is weliswaar besproken met de RvC, maar duidelijk was dat hij deed wat in zijn macht lag. De beslissing om de buurtcoaches een salarisverhoging te geven is gebaseerd op door hem ingewonnen informatie en was in het belang van SSRT. Als hij dat niet had gedaan waren de buurtcoaches vertrokken. Hij mocht deze beslissing ook nemen en heeft de hiermee gepaard gaande kosten neergelegd bij de basisscholen die gebruik maken van de buurtcoaches.
16 januari 2023, is de rechtbank van oordeel dat is gebleken van een voldragen i-grond. SSRT voert voor deze grond dezelfde feiten en omstandigheden aan als die zijn aangevoerd voor de h-grond en g-grond. Het had op de weg van SSRT gelegen om (nader) te onderbouwen waarom indien geen sprake is van de voorgaande gronden, een combinatie van omstandigheden wel tot een voldragen i-grond leidt. Nu deze onderbouwing niet (voldoende) is gegeven, biedt de i-grond geen grondslag voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst.
16 november 2026. Het verweer dat het onaannemelijk is dat [Partij A] tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd bij SSRT in dienst zou zijn gebleven omdat de belangrijkste stakeholders van SSRT het vertrouwen in hem hebben opgezegd en de RvC ook geen vertrouwen meer heeft in [Partij A] , slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Hiervoor is al overwogen dat SSRT heeft verzuimd om het gesprek met [Partij A] aan te gaan en hem de mogelijkheid te bieden om zijn functioneren te verbeteren dan wel zich te conformeren aan de visie van SSRT. Er zijn door SSRT onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit op voorhand kan worden afgeleid dat [Partij A] er niet in zou slagen om op een constructieve en positieve manier aan de slag te gaan met de geuite kritiek/verwijten. Hoewel het lastig in te schatten is hoe lang het dienstverband dan wel zou hebben geduurd, zijn er onvoldoende aanwijzingen dat een beëindiging van het dienstverband vóór
16 november 2026 zou zijn beëindigd. Daarbij weegt de rechtbank mee dat [Partij A] al vanaf september 2012 werkzaam was bij SSRT. Het door SSRT ingenomen standpunt dat de functie van [Partij A] op korte termijn boventallig zou zijn geworden omdat zijn opvolgster [naam 1] de functie van bestuurder naast haar oude functie vervult, volgt de rechtbank niet, reeds omdat SSRT een bestuurder moet aanstellen.
1 mei 2024 tot en met 16 november 2026), komt uit op een bedrag van € 97.869,51 bruto. De rechtbank ziet aanleiding om dit bedrag nog wat naar beneden bij te stellen in verband met [Partij A] werkzaamheden voor de gemeente Losser tot in ieder geval 14 maart 2024 voor 12 uur in de week, waarbij een verlenging niet uitgesloten wordt geacht nu [Partij A] al enkele jaren gedetacheerd is. De inkomensschade zal de rechtbank dan ook schattenderwijs vaststellen op € 90.000,-.
1 mei 2023 tot en met 16 november 2026 in het geheel geen pensioen meer zal opbouwen. Dat is niet het geval nu [Partij A] (in principe) in ieder geval tot en met 14 maart 2024 werkzaamheden zal verrichten voor de gemeente Losser en de kans reëel wordt geacht dat hij op enig moment weer een nieuwe baan zal vinden (en daarmee ook pensioen zal opbouwen). Daarom zal de rechtbank de pensioenschade van [Partij A] schattenderwijs vaststellen op € 10.000,-.
€ 5.339,65 bruto worden toegewezen.
€ 9.841,57 bruto aan [Partij A] toekomen en dat het SSRT niet is toegestaan deze te verrekenen met enige bedragen die [Partij A] toekomen uit hoofde van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst eveneens worden toegewezen. Er was geen sprake van een eenmalige bonus. Het betoog van SSRT dat de bonussen over de jaren 2020 en 2021 moesten worden teruggedraaid vanwege strijdigheid met de steunmaatregelen in verband met het corona-virus, slaagt naar het oordeel niet. Nog daargelaten dat uit het e-mailbericht van de heer [naam 2] , werkzaam bij [bedrijf] , van 9 maart 2022 veeleer lijkt te volgen dat gezien het karakter van de bonus er geen risico wordt gelopen met betrekking tot (het verspelen van het recht op) de steunmaatregelen, had het op de weg van SSRT gelegen om, als dit wel aan de orde zou zijn, om te onderzoeken of zij [Partij A] op andere wijze tegemoet zou hebben kunnen komen, nu het er voor moet worden gehouden dat er wel afspraken zijn gemaakt over het recht op een bonus.
€ 1,478,49 bruto in verband met opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen en een bedrag van € 3.188,- bruto aan vakantietoeslag. Deze bedragen worden dan ook toegewezen.
5.De beslissing
6 juni 2023.