ECLI:NL:RBOVE:2022:500

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
ak_21_1222
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van uitkering op grond van de Participatiewet wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 21 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Zwolle. De eiser, die sinds 7 december 2016 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, had zijn uitkering over de periode van 1 december 2019 tot en met 30 september 2020 herzien en een bedrag van € 3.477,12 teruggevorderd. De herziening was gebaseerd op de schending van de inlichtingenplicht, omdat de eiser niet had gemeld dat hij met ingang van 14 oktober 2019 in een beschermde woonomgeving verbleef.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het aan de eiser of zijn bewindvoerder had gelegen om deze wijziging tijdig te melden. De rechtbank oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de eiser. De rechtbank benadrukte dat de verplichting tot terugvordering voortvloeit uit de wet en dat er geen ruimte is voor een belangenafweging in dit geval. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van het college van burgemeester en wethouders om de uitkering te herzien en het bedrag terug te vorderen.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/1222

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. L.J.T. Hoksbergen,
en

het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, verweerder,

gemachtigde: mr. L.J. Luigies.

Procesverloop

In het besluit van 11 december 2020 (primair besluit) heeft verweerder eisers uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) over de periode van 1 december 2019 tot en met
30 september 2020 herzien en een bedrag van € 3.477,12 van eiser teruggevorderd.
In het besluit van 14 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving vooraf niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De feiten
1. Eiser ontvangt met ingang van 7 december 2016 bijstand op grond van de Pw. Vanwege zijn verblijf in [naam 1] te Zwolle is zijn uitkering laatstelijk met ingang van
21 juni 2018 gewijzigd naar de norm voor een alleenstaande.
Op 20 oktober 2020 is uit onderzoek gebleken dat eiser niet staat ingeschreven op het adres van [naam 1] en dat hij met ingang van 14 oktober 2019 gebruik maakt van woonruimte bij [naam 2] op het adres [adres] te Zwolle. Op dit adres is sprake van beschermd wonen met zorg in natura.
Eiser ontvangt met ingang van 1 oktober 2020 bijstand naar de norm voor een alleenstaande die in een instelling verblijft.
Uit de door verweerder toegezonden stukken volgt dat eiser in ieder geval vanaf begin 2017 onder bewind staat. [naam 3] te Amsterdam is zijn bewindvoerder.
De besluitvorming van verweerder
2. De resultaten van het onderzoek hebben voor verweerder de aanleiding gevormd om eisers uitkering over de periode van 1 december 2019 tot en met 30 september 2020 te herzien en een bedrag van € 3.477,12 van hem terug te vorderen. Aan de herziening is ten grondslag gelegd dat eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting van artikel 17 van de Pw heeft geschonden door niet te melden dat met ingang van 14 oktober 2019 sprake was van beschermd wonen. Er zijn geen dringende redenen op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan worden afgezien.
Het standpunt van eiser
3. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte de terugvordering van € 3.477,12 in stand heeft gelaten. Vanwege de terugvordering beschikt hij over weinig inkomen. Verweerder heeft eisers persoonlijke situatie onvoldoende meegewogen. Die situatie vormt voldoende grond om in ieder geval deels van de terugvordering af te zien. Omdat eiser niet in staat is om inkomen uit arbeid te verwerven, duurt de aflossing van zijn schuld zo lang dat totale aflossing de komende jaren niet in beeld komt.
Het wettelijke kader
4. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw doet de belanghebbende aan verweerder op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Artikel 53a, zesde lid, van de Pw bepaalt dat verweerder bevoegd is onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan verweerder besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
Indien de belanghebbende niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is verweerder op grond van artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Pw gehouden de bijstand te herzien of in te trekken, indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting tot een te hoog bedrag, respectievelijk ten onrechte bijstand is verleend.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw is verweerder verplicht de kosten van bijstand terug te vorderen voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting.
De beoordeling door de rechtbank
5. De te beoordelen periode loopt van 1 december 2019 tot en met 30 september 2020.
6. Het besluit tot herziening en terugvordering van bijstand is een belastend besluit waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dit betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
De vraag ligt dan ook voor of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser in voormelde periode zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden.
7. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Het had op de weg van eiser, althans zijn bewindvoerder, gelegen om bij verweerder te melden dat met ingang van
14 oktober 2019 sprake was van beschermd wonen. Deze vorm van wonen heeft immers gevolgen voor het recht op bijstand. Eiser was ook bekend met het feit dat de woonsituatie van invloed is op zijn recht op bijstand. Hij heeft immers eerdere wijzigingen in zijn woonsituatie zelf aan verweerder doorgegeven danwel dit door zijn bewindvoerder laten doen. Op grond van vaste rechtspraak komt het handelen van een bewindvoerder, ook als deze nalatig is, voor rekening en risico van degene die onder bewind is gesteld. [1] De omstandigheid dat de bewindvoerder van eiser de gewijzigde woonsituatie van eiser niet bij verweerder heeft gemeld, dient dan ook voor rekening en risico van eiser te blijven.
Nu eiser de inlichtingenverplichting heeft geschonden, is aan de voorwaarde voor herziening voldaan en was verweerder gehouden om over voormelde periode tot herziening en terugvordering van eisers bijstandsuitkering over te gaan.
8. Voor zover eiser met het door hem in zijn beroepschrift aangevoerde heeft willen stellen dat verweerder in strijd met het evenredigheidsbeginsel heeft gehandeld, volgt de rechtbank hem hierin niet. Omdat de Pw verplicht tot terugvordering, is het niet mogelijk om een belangenafweging te maken of om het terugvorderingsbesluit te toetsen aan artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Daarbij wordt opgemerkt dat een besluit tot terugvordering van ten onrechte gemaakte kosten van bijstand niet bestraffend van aard is, maar gericht is op herstel van de rechtmatige toestand. [2]
9. Ten aanzien van eisers standpunt dat verweerder (gedeeltelijk) van terugvordering zou moeten afzien, overweegt de rechtbank het volgende.
10. Volgens vaste rechtspraak kunnen dringende redenen op grond waarvan verweerder met toepassing van artikel 58, achtste lid, van de Pw geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan afzien, slechts gelegen zijn in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor eiser. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. [3]
11. Omdat eiser zich beroept op dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, zal hij het bestaan van de gestelde dringende redenen in de hiervoor bedoelde zin aannemelijk moeten maken. Wat eiser heeft aangevoerd levert geen dringende redenen op. Hierbij is van belang dat een besluit tot terugvordering pas financiële gevolgen heeft bij de invordering. Eiser heeft bij de invordering als schuldenaar de bescherming van de regels over de beslagvrije voet die zijn neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
14. De rechtbank overweegt ten slotte nog het volgende.
Ter zitting heeft de rechtbank de situatie van eiser, zoals deze onder meer uit het Rapport Participatiewet van 17 november 2020 en het verslag van de hoorzitting van 8 juni 2021 volgt, met de gemachtigde van verweerder besproken. Zo volgt uit het verslag van de hoorzitting dat eiser veel psychische problemen heeft en een tijd heeft rondgezworven. Eiser was ten tijde van de hoorzitting redelijk stabiel, maar niet zelfredzaam. Eiser is in een relatief korte periode meermalen van woonadres veranderd, wat gevolgen heeft gehad voor zijn recht op bijstand. Voorstelbaar is dat dit zich vaker zal voordoen. Besproken is hoe in de toekomst voorkomen kan worden dat wijziging van de woonsituatie van eiser weer leidt tot gevolgen voor zijn uitkering en of verweerder daarin een rol kan nemen. Verweerder heeft aangegeven afhankelijk te zijn van signalen (over de situatie) van eiser en ervan uit te gaan dat het de bewindvoerder is die hier bovenop moet zitten, maar heeft welwillend gereageerd en aangegeven hierover contact met de bewindvoerder van eiser te zoeken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Loenen, rechter, in aanwezigheid van
H. Blekkenhorst, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 5 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3045, en van 20 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2895.
2.De rechtbank wijst in dit kader op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3110.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2526.