ECLI:NL:RBOVE:2022:2055

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
ak_21_1205
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht door gokactiviteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op 18 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, een echtpaar dat bijstandsuitkeringen ontvangt, en het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten. De rechtbank behandelt de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering over verschillende maanden, waarbij verweerder stelt dat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden door gokactiviteiten niet te melden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers vanaf 1 september 2007 een bijstandsuitkering ontvangen en dat er een onderzoek is ingesteld naar de rechtmatigheid van deze uitkering. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat eiser frequente casinobezoeken heeft afgelegd en gokactiviteiten heeft verricht zonder dit te melden aan de gemeente. De rechtbank heeft de argumenten van eisers, die ontkennen dat zij hebben gegokt en stellen dat zij het casino enkel voor de gezelligheid hebben bezocht, verworpen. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van de onterecht betaalde bedragen gerechtvaardigd zijn, omdat eisers niet hebben voldaan aan hun verplichting om relevante informatie te verstrekken. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond en bevestigt de beslissing van verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/1205

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

en
[eiseres], eiseres,
beiden uit [woonplaats], hierna aangeduid als: eisers
(gemachtigde: mr. A.F. van den Berg),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten (verweerder)

(gemachtigde: J. Baan).

Inleiding

In het besluit van 27 november 2020 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eisers ingetrokken en teruggevorderd over de maanden:
- maart, april, juni, september, november en december van het jaar 2014,
- januari, maart , april, mei, juli, oktober, november en december van het jaar 2015,
- januari, februari, maart, april, juni, juli, augustus, oktober, november van het jaar 2016; - januari, februari, maart, april, mei, juni, augustus, september, oktober, november, december van het jaar 2018; en
- januari, maart, juni, juli, augustus, september en november van het jaar 2019.
Met het bestreden besluit van 14 juni 2021 op het bezwaar van eisers heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en het eerste besluit herroepen. Verweerder heeft de periode van intrekking en het bedrag van de terugvordering gewijzigd, zoals hieronder beschreven in rechtsoverweging 1.9.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en de gemachtigden van partijen.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eisers ontvangen vanaf 1 september 2007 een bijstandsuitkering, laatstelijk op grond van de Pw, naar de norm voor gehuwden. Eiser werkt parttime (12 uur per week) in loondienst bij eetcafé [naam] in Rijssen.
1.2.
Verweerder heeft in verband met een themacontrole ‘Bankafschriften’ een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eisers verleende bijstand. In dat kader heeft verweerder op 14 februari 2019 bankafschriften over de periode van 1 november 2018 tot en met 31 januari 2019 opgevraagd, zowel de afschriften op naam van eisers als de bankafschriften van de thuiswonende kinderen. Verweerder heeft naar aanleiding van de bestudering van de bankafschriften aanleiding gezien om eisers uit te nodigen voor een gesprek op 3 december 2019. Dit gesprek heeft plaatsgevonden en hiervan is een verslag gemaakt. Op 3 december 2019 heeft verweerder bij Holland Casino Enschede inzage in onder meer de bezoekgegevens van eiser aan het casino sinds 1 januari 2007 gevorderd. Deze informatie is ontvangen. Op 4 december 2019 heeft verweerder eisers uitgenodigd voor een gesprek op 10 december 2019 en tevens gevraagd om bankafschriften van de rekening eindigend op -8209 over de periode van 1 januari 2018 tot en met 26 oktober 2018, bankafschriften van de rekening eindigend op -7865 over de periode van 1 januari 2018 tot en met 4 december 2019 met uitzondering van de periode van 1 november 2018 tot en met 31 januari 2019, bankafschriften van de rekening eindigend op -7866 over de periode van
1 januari 2018 tot en met 4 december 2019 met uitzondering van de periode van 1 november 2018 tot en met 31 januari 2019, bankafschriften van de rekening van de zoon eindigend op -0616 over de periode van 1 januari 2018 tot en met 4 december 2019 en andere bankrekeningen van de zoon over deze periode in te leveren. Verder heeft verweerder gevraagd om bewijsstukken van alle perioden dat eisers (of één van beiden) na 1 september 2017 in het buitenland is/zijn geweest, hoe zij hebben gereisd, wat en hoe daarvoor is betaald en bewijsstukken wie dit voor eisers hebben betaald en een kopie van de Mastercard van Holland Casino (beide kanten) in te leveren.
1.3.
Op 12 december 2019 is het recht op uitkering met ingang van 1 december 2019 opgeschort, omdat eisers niet alle gevraagde gegevens hebben ingeleverd die in de brief van 4 december 2019 zijn gevraagd. Verweerder heeft eisers in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende gegevens alsnog uiterlijk op 18 december 2019 in te leveren.
Op 18 december 2019 heeft eiseres persoonlijk bankafschriften van de rekeningen eindigend op -7865 en -7866 over de periode van 1 janauri 2019 tot en met 14 december 2019 ingeleverd. Ook heeft eiseres een overzicht waaruit blijkt dat zes keer van haar rekening
€ 10,- naar de rekening van haar zoon is overgemaakt, kopieën van de aangiften van vermissing van de paspoorten van eisers en hun minderjarige zoon en een door eisers ondertekende handgeschreven brief over het verblijf van eiser in het buitenland ingeleverd. De overige gevraagde stukken ontbreken.
1.4.
De resultaten van het onderzoek zijn weergegeven in het rapport van 20 augustus 2020.
1.5.
In het besluit van 19 december 2019 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eisers met ingang van 1 december 2019 ingetrokken, omdat zij de inlichtingenverplichting niet zijn nagekomen door niet alle gevraagde gegevens over te leggen. Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. In het besluit van 11 mei 2010 heeft verweerder het besluit van
19 december 2019 herzien en de uitkering ingetrokken met ingang van 12 december 2019. Tegen dit besluit is geen beroep ingesteld.
1.6.
Op 29 januari 2020 heeft verweerder eisers uitgenodigd voor een gesprek op 6 februari 2020. In de uitnodigingsbrief is vermeld dat het gesprek noodzakelijk is om het recht op uitkering over de periode van 29 maart 2014 tot en met 30 november 2019 te beoordelen.
Op 6 februari 2020 heeft het gesprek plaatsgevonden en hiervan is een verslag gemaakt.
1.7.
Op 22 oktober 2020 heeft verweerder met een voornemen tot terugvordering en boete aan eisers meegedeeld dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden en daarom de ten onrechte betaalde uitkering moeten terugbetalen. Op 3 november 2020 hebben eisers hierop gereageerd.
1.8.
Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek heeft verweerder in het besluit van 27 november 2020 de bijstandsuitkering van eisers ingetrokken over de maanden, zoals vermeld in de inleiding van deze uitspraak. Daarnaast heeft verweerder de gemaakte kosten van bijstand - na verrekening - tot een bedrag van € 57.757,16 van eisers teruggevorderd. Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.9.
Bij besluit van 14 juni 2021 heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het besluit van 27 november 2020, overeenkomstig het advies van de commissie bezwaarschriften, gegrond verklaard. Het besluit van 27 november 2020 is herroepen in die zin dat de periode van intrekking en terugvordering is gewijzigd en vastgesteld op de periode van 1 februari 2016 tot en met 31 maart 2016 en van 1 januari 2018 tot en met 30 november 2019.
Het terugvorderingsbedrag is aangepast en vastgesteld op € 20.542,24 (netto). De in bezwaar toegekende proceskostenvergoeding van € 1.068,- is verrekend met de openstaande vordering. Verweerder heeft de intrekking van de bijstand van eisers gebaseerd op de grond dat eiser in die maanden casinobezoeken heeft afgelegd en gokactiviteiten heeft verricht en hiervan geen melding heeft gemaakt.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft de intrekking van de bijstand van eisers over de periode van 1 februari 2016 tot en met 31 maart 2016 en 1 januari 2018 tot en met 30 november 2019
gebaseerd op de grond dat eiser in deze maanden gokactiviteiten heeft verricht. Eisers hebben de inlichtingenplicht geschonden door uit zichzelf geen melding te maken van het gokken van eiser.
Standpunt eisers
3. Eisers zijn het hiermee niet eens. Zij ontkennen niet dat eiser het casino in de periode in geding heeft bezocht, maar hij ontkent wel dat hij heeft gegokt. Hij bezocht het casino voor de gezelligheid. Het bezoeken van een casino staat niet gelijk aan gokactiviteiten. Eisers stellen dat voor de intrekking en de terugvordering over de jaren 2016, 2018 en 2019 de wettelijke grondslag ontbreekt, omdat er onvoldoende ondersteunende feiten zijn, in ieder geval over een deel van de maanden.
Ter zitting hebben eisers nog aangevoerd dat eiser in februari, augustus en september 2018 het casino wel heeft bezocht maar dat er toen geen pinopnames en/of stortingen op de bankrekeningen zichtbaar zijn.
De beoordeling door de rechtbank
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 1 februari 2016 tot en met 31 maart 2016 en van
1 janauri 2018 tot en met november 2019.
4.2.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, eerste volzin, van de Pw doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of op het recht op bijstand.
4.3.
Intrekking/herziening en terugvordering van bijstand zijn voor de betrokkene belastende besluiten. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en terugvordering is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
4.4.. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hierin is geslaagd. Daarbij betrekt de rechtbank het volgende. Eiser heeft betwist dat hij in de te beoordelen periode heeft gegokt. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit het overzicht van de casinobezoeken van Holland Casino blijkt dat eiser in 2016, 2108 en 2019 zeer frequent en soms meermalen per dag het casino heeft bezocht. Vast staat dat eiser in de periode in geding zeer frequent pinopnames bij het casino dan wel in de omgeving van het casino heeft verricht en ook dat frequent hoge bedragen op zijn bankrekening zijn gestort. Dit blijkt uit de voorhanden zijnde en door eisers zelf verstrekte bankafschriften. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter, de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat verweerder daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat eiser gokactiviteiten heeft verricht. [1] Ook is niet in geschil eisers geen melding hebben gemaakt van de contante bedragen die op de bankrekening zijn gestort. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat, gelet op het aantal en de frequentie van de pinopnames in het casino en in de buurt van het casino, verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser in de periode in geding gokactiviteiten heeft verricht. Daarbij acht de rechtbank nog van belang dat de opnames van relatief grote geldbedragen in de periode in geding in het casino en in de buurt daarvan niet passen in het (bestedings)patroon van een bijstandsgerechtigde. Verder heeft eiser (uiteindelijk) ook zelf verklaard, tijdens het gehoor van 6 februari 2020, wel te hebben gegokt. Dat hij – zoals wordt gesteld in de gronden van beroep – ontkent dat hij heeft gegokt is dan ook feitelijk onjuist. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat dit niet slechts bij een enkele keer is gebleven, zoals eiser zelf stelt.
4.5.
Gokken is volgens vaste rechtspraak van CRvB een bezigheid die gemeld moet worden, omdat uit de aard daarvan voortvloeit dat er inkomsten mee kunnen worden verworven. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eisers de inlichtingenverplichting hebben geschonden door eisers gokactiviteiten en de gokopbrengsten niet te melden. Eisers hadden verweerder hiervan op de hoogte moeten stellen, zodat verweerder kon onderzoeken of inkomsten werden verworven en tot welk bedrag. [2] Het lag in die situatie op de weg van eisers om aannemelijk te maken dat zij als zij daarvan wel melding hadden gemaakt, recht op aanvullende bijstand zouden hebben gehad. Eisers zijn hierin niet geslaagd. Daarvoor is een overzicht nodig van wat er precies is gewonnen. Dit overzicht hebben eisers niet. Daarom kan het recht op bijstand in de gehele te beoordelen periode niet worden vastgesteld, ook niet schattenderwijs.
4.6.
Eisers hebben tijdens de zitting gesteld dat over de maanden februari, augustus en september 2018 geen stortingen zichtbaar zijn op de bankafschriften en dat hij alleen het casino heeft bezocht zonder te gokken. Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank is in de overige maanden van 2018 sprake van zeer frequent casinobezoek en substantiële gokactiviteiten. Zoals hiervoor is overwogen heeft verweerder dat voldoende aannemelijk gemaakt, onder verwijzing naar de registraties van eisers bezoeken aan het casino, in combinatie met de pinopnames en stortingen. Onder die omstandigheden heeft verweerder, ondanks het ontbreken van pinopnames of stortingen in de betreffende maanden, toch voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser ook in de maanden februari, augustus en september 2018 heeft gegokt en meer inkomen heeft verworven dan de toepasselijke bijstandsnorm. Door het ontbreken van elk inzicht in de gokactiviteiten, de opbrengsten daaruit en de mogelijk contante uitbetaalde bedragen, kan het recht op bijstand, ook in de maanden waarin geen gokuitgaven en/of stortingen zichtbaar zijn op de bankafschriften, niet worden vastgesteld. [3]
4.7.
Eiser heeft nog aangevoerd dat het bezoeken van een casino op zich geen feit is dat gemeld moet worden en dat een casino ook bezocht kan worden om te eten of te drinken. Hierover overweegt de rechtbank als volgt. Uit het voorgaande volgt dat verweerder voldoende gemotiveerd aannemelijk heeft gemaakt dat eiser niet enkel het casino bezocht voor de gezelligheid, maar ook dat eiser (zeer) frequent heeft gegokt. Voor gokken in het casino geldt hetzelfde als voor andere op geld waardeerbare activiteiten. Die activiteiten zijn niet verboden en mogen naast de bijstand worden verricht. Je moet ze wel melden bij verweerder, zodat verweerder kan onderzoeken of daarmee inkomsten worden verworven en tot welk bedrag.
4.8.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht de bijstand over de gehele te beoordelen periode ingetrokken en op grond van artikel 58, eerste lid van de PW (netto) teruggevorderd. Eisers hebben geen zelfstandige gronden tegen de terugvordering ingediend. Niet is gesteld dat sprake is van een dringende reden om van terugvordering af te zien.
4.9
De rechtbank overweegt ten slotte nog als volgt. In het eerste besluit heeft verweerder aan de intrekking en terugvordering ook ten grondslag gelegd dat eiser in de jaren 2018 en 2019 in Irak is geweest en dat hij dit verblijf buiten Nederland niet heeft gemeld. Eisers hebben daar ook bezwaargronden tegen gericht. In het bestreden besluit vermeldt verweerder hier echter niets over; de motivering ziet uitsluitend op het casinobezoek. Pas in het verweerschrift benoemt verweerder het verblijf in het buitenland opnieuw als reden voor de intrekking en terugvordering. Tijdens de zitting heeft verweerder bevestigd dat dit ook wordt gehandhaafd als reden voor de intrekking. Eisers gingen er vanuit dat dit niet langer werd tegengeworpen. Nu verweerder hier in het bestreden besluit niets over heeft gesteld is de rechtbank van oordeel dat het besluit op dit punt onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Dit kan eisers echter niet baten, omdat de intrekking en terugvordering wel stand kan houden, gelet op het bovenstaande.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van
mr.H.J. Knol, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
De rechter is verhinderd om te tekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.zie de uitspraak van de CRvB van 9 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:629.
2.zie de uitspraken van de CRvB van 5 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:703, 15 december 2020. ECLI:NL:CRVB:2020:3422 en 23 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:483.
3.zie de uitspraak van de CRvB van 16 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:586.