Uitspraak
Dexia Nederland B.V.,
1.De procedure
2.De feiten
3.De vordering en het verweer
1. zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst met nummer 25102092 aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan Afnemer verschuldigd is,
2. Afnemer zal veroordelen in de proceskosten.
4.De beoordeling
afwachten ontwikkelingen in de jurisprudentie
Het enkele feit dat er een mogelijkheid bestaat dat de jurisprudentie zich op enig moment in de toekomst in een voor Afnemer gunstiger zin zal kunnen ontwikkelen, betekent niet dat thans niet zou kunnen of mogen worden beslist over de aanspraken van Afnemer.
Afnemer heeft overigens niet gesteld of onderbouwd dat en waarom een oordeel over de effectenbemiddeling door Vero van invloed zou kunnen zijn op de beoordeling in deze procedure, terwijl gesteld noch gebleken is dat bemiddeling door Vero in het geval van Afnemer heeft plaatsgevonden.
In de arresten van 2 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2012 en 2016:2015) heeft de Hoge Raad geoordeeld, kort weergegeven, dat indien een cliëntenremisier zich niet beperkt tot het aanbrengen van potentiële cliënten bij een beleggingsinstelling of effecteninstelling, maar hij die belegger tevens in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf adviseert, de aldus handelende cliëntenremisier over een vergunning dient te beschikken. Als de cliëntenremisier geen vergunning heeft en zich niet alleen heeft beperkt tot het aanbrengen van de cliënt maar ook jegens Afnemer als financieel adviseur is opgetreden, handelt deze in strijd met artikel 41 NR 1999. Indien Dexia wist of behoorde te weten dat de cliëntenremisier tevens adviseerde, dan levert dit een (extra) onrechtmatigheidsgrond jegens de Afnemer van het effectenproduct op. Gelet op de uiteenlopende ernst van de wederzijds gemaakte fouten, eist de billijkheid in dat geval in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft zowel wat betreft een eventuele restschuld als wat de door de particuliere belegger reeds betaalde rente, aflossing en kosten aangaat. Dit geldt ook als de mogelijke financiële gevolgen van de leaseovereenkomst geen onaanvaardbaar zware financiële last voor de afnemer vormden.
- Een advies is een geïndividualiseerde aanbeveling. Dit veronderstelt dat niet slechts informatie wordt verschaft over de mogelijke beleggingen, maar dat tevens een waardeoordeel wordt gegeven over de door de individuele Afnemer te nemen beslissing. Uit de stellingen van Afnemer moet blijken dat de tussenpersoon een op zijn of haar specifieke situatie toegesneden advies heeft verstrekt (vgl. conclusie AG ECLI:NL:PHR:2020:465, rov. 3.13.3:en 3.13.4, bij HR 30 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1714, gevolgd, 81 RO).
- het feit dat de tussenpersoon een beloning ontvangt kan wel een bewijsvermoeden ten aanzien van het geven van vergunningplichtig advies opleveren in de verhouding tussen toezichthouder en tussenpersoon, maar niet in de rechtsverhouding tussen Dexia en afnemer (vgl. conclusie AG ECLI:NL:PHR:2020:465, rov. 3.14.1 en 2, bij HR 30 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1714, gevolgd, 81 RO).
- Voor de schadeverdeling is dus als zodanig niet bepalend of het contact tussen de afnemer en Dexia is gelegd door de afnemer, door Dexia of door een tussenpersoon (Conclusie AG ECLI:NL:PHR:2020:464, rov. 3.2, bij HR 30 oktober 2020 ECLI:NL:HR:2020:1713, gevolgd, 81 RO).
- De particuliere belegger mag in beginsel ervan uitgaan dat de onafhankelijke beleggingsadviseur diens zorgplicht jegens hem naleeft. Hieruit volgt dat de particuliere belegger bij een door de dienstverlener geadviseerde constructie minder snel bedacht hoeft te zijn op, en zich minder snel eigener beweging behoeft te verdiepen in, niet vermelde risico’s dan degene die zich wendt tot een aanbieder van een effectenleaseproduct (Conclusie AG ECLI:NL:PHR:2020:464, rov. 3.9 nr. 2.5, bij HR 30 oktober 2020 ECLI:NL:HR:2020:1713, gevolgd, 81 RO), in zoverre afwijkend van Hof Arnhem-Leeuwarden 3 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8990), rov. 4.13.
- De afnemer die uit eigen beweging Dexia heeft benaderd had meer bedacht moeten zijn op risico’s dan de afnemer die door een tussenpersoon is geadviseerd als bedoeld in HR 2 september 2016 (B./Dexia) (Conclusie AG ECLI:NL:PHR:2020:464, rov. 3.9 nr. 3.1 en 4, bij HR 30 oktober 2020 ECLI:NL:HR:2020:1713, gevolgd, 81 RO).
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank geen aanleiding ziet om het hof Arnhem-Leeuwarden te volgen voor zover hij in zijn arrest van 3 november 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:8990, rov. 4.13) tot uitgangspunt heeft genomen dat een afnemer diende te onderzoeken of hij mocht vertrouwen op de onafhankelijkheid en deskundigheid van de betreffende financieel adviseur.
In 1998 was een financieel adviseur van de tussenpersoon, de heer [A] , bij Afnemer thuis. Afnemer had in het verleden een financieel spaarproduct afgesloten op advies van [A] . He gesprek vond plaats om de financiële situatie van Afnemer te bespreken. In dit gesprek heeft de adviseur geïnformeerd naar de financiële wensen en de financiële situatie van Afnemer. Afnemer had de wens vermogen op te bouwen voor de studie van zijn drie kinderen. De adviseur gaf aan dat hij daar een geschikt product voor had, namelijk het Direct Rendement Effect product. Hij zou daar op een later moment meer over vertellen. Bij een tweede huisbezoek had de adviseur een folder van het Direct Rendement Effect product en enkele rekenvoorbeelden meegenomen. Deze hielden geen rekening met tegenvallende resultaten. Aan de hand van dit informatiemateriaal liet de adviseur zien dat het product een hoog rendement zou hebben. In samenspraak met de adviseur en naar aanleiding van de financiële situatie van Afnemer is besloten dat hij ƒ 250,- per maand zou kunnen inleggen.
Afnemer is niet gewezen op specifieke risico’s en is niet geïnformeerd over de daadwerkelijks constructie van het product. Afnemer heeft het advies gevolgd. De aanvraag is door de adviseur in gang gezet en bij een later huisbezoek hebben Afnemer en zijn echtgenote het contract ondertekend.
4.12. Afnemer heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een door Afnemer ondertekende schriftelijke verklaring, opgesteld door Leaseproces naar aanleiding van een telefoongesprek met Afnemer, waarin het relaas is weergegeven zoals gesteld,
- de overeenkomst, waarop is vermeld ‘
Adviseur: ATP316 FINPLAN B & K BV.’
(…) Zodat wij u in het jaar 2000 en ver daarna met nog meer gespecialiseerde adviezen van dienst kunnen zijn en gezien de wijzigingen in de fiscale wetgeving zal dat ook broodnodig zijn. (….)”
(…) Om nog maar niet te spreken van alle beleggingsinstellingen waar u bijna dagelijks voorstellen van onder ogen krijgt. De meeste zijn echt interessant, maar wat zij de voor- en nadelen. Als u die weet en u besluit te gaan beleggen, wie is in uw situatie de beste? Hoe moet u daar nu uit kiezen? Heel eenvoudig, u vertelt een van onze account-managers wat uw wensen zijn en wij zoeken voor u naar de oplossing in uw situatie. (…)”
(…) Na een uitgebreide inventarisatie maken wij voor u een advies op maat en doen wij ons uiterste best om een passend krediet voor u te vinden. (…)”.
(…) U kunt dan samen met één van onze accountmanagers uw persoonlijke situatie analyseren. Daarna volgt een op maat gesneden advies. (…)”
4.16. Afnemer voert nog aan dat Dexia een vergoeding van buitengerechtelijke kosten aan hem dient te betalen. De Hoge Raad heeft zich in het arrest van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590, over deze kwestie uitgesproken. In het arrest is geoordeeld dat de buitengerechtelijke werkzaamheden die in die procedure door Leaseproces waren gesteld op grond van art. 6:96 lid 3 BW in verbinding met art. 241 Rv niet voor vergoeding in aanmerking komen. Hetgeen door Afnemer is aangevoerd geeft geen aanleiding voor een ander oordeel.
4.17. De conclusie moet dan zijn dat de vorderingen van Dexia toegewezen kunnen worden, zoals hierna aangegeven. Afnemer zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.