ECLI:NL:RBOVE:2021:1537

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
08/953033-14 en 08/910050-17
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering tegen criminele organisatie met hennepkwekerijen

Op 13 april 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een 31-jarige man die verantwoordelijk was voor het runnen van verschillende hennepkwekerijen. De rechtbank oordeelde dat de man € 915.381,27 aan wederrechtelijk verkregen voordeel moest terugbetalen. Dit bedrag was het resultaat van zijn betrokkenheid bij een criminele organisatie die tussen maart 2014 en mei 2016 negen hennepkwekerijen had geëxploiteerd. De rechtbank stelde vast dat de man als de onbetwiste leider van deze organisatie fungeerde en dat hij aanzienlijke winsten had gegenereerd door de verkoop van hennep. De vordering van het Openbaar Ministerie was aanvankelijk hoger, maar werd tijdens de procedure verlaagd. De rechtbank heeft de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op basis van de opbrengsten van de hennepkwekerijen, waarbij ook rekening werd gehouden met de kosten en vergoedingen aan medeveroordeelden. De rechtbank concludeerde dat de man niet alleen verantwoordelijk was voor de hennepkwekerijen, maar ook voor de organisatie die deze activiteiten mogelijk maakte. De uitspraak benadrukt de ernst van de betrokkenheid bij criminele organisaties en de gevolgen daarvan voor de betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 08/953033-14 en 08/910050-17
Datum vonnis: 13 april 2021
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedatum] 1989 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.De vordering van de officier van justitie

Het Openbaar Ministerie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 2.529.555,61.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzittingen van 13 februari 2018,
21 september 2018, 16 september 2019, 16 juni 2020 en 2 maart 2021.
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 16 juni 2020 schriftelijke rondes gelast. Na de schriftelijke rondes zijn aan de processtukken toegevoegd:
- een conclusie van antwoord van de verdediging;
- een conclusie van repliek van het Openbaar Ministerie, waarbij de vordering tot ontneming is gewijzigd in een bedrag van € 1.325.712,40.
De ontnemingszaak is inhoudelijk behandeld ter terechtzitting van 2 maart 2021.
De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. M. Hoevers, advocaat in Utrecht, is op die terechtzitting verschenen en op de vordering gehoord.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 2 september 2020 veroordeeld voor de strafbare feiten:
feit 1:medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
feit 2:medeplegen van het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd;
feit 3:als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11 derde lid, vierde en vijfde lid van de Opiumwet;
feiten 4 en 6:medeplegen van het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
3.2.1
Inleiding
Deze zaak maakt onderdeel uit van het onderzoek ‘Travee’. In de periode van maart 2014 tot en met mei 2016 zijn negen hennepkwekerijen opgerold. De rechtbank heeft geoordeeld dat het merendeel van die wietplantages verband houdt met een criminele organisatie, waarvan de veroordeelde de leider was. Daarnaast was aanvankelijk de verdenking dat de criminele organisatie zich heeft beziggehouden met de handel in en export van verdovende middelen. Het Openbaar Ministerie heeft zich in de vordering op het standpunt gesteld dat de criminele organisatie door deze strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, bestaande uit een bedrag van € 2.529.555,61. De berekening daarvan is neergelegd in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel dat ten aanzien van de veroordeelde, zakelijk weergegeven, het volgende inhoudt: [1]
Opbrengsten
Hennepkwekerijen
€ 2.847.584,47
Handel in verdovende middelen
€ 116.355,40
Export van verdovende middelen
€ 59.040,-
Totale opbrengsten
€ 3.022.979,87
Kosten
Het uitgangspunt van het Openbaar Ministerie is dat de overige betrokkenen, anders dan de veroordeelde in zijn hoedanigheid als leider van de criminele organisatie, niet hebben meegedeeld in de opbrengst maar een vergoeding hebben ontvangen voor hun aandeel in de hennepkwekerij(en). Voor de hoogte van die vergoeding heeft het Openbaar Ministerie in de eerste plaats aansluiting gezocht bij de verklaringen van een veroordeelde op dat punt. Bij het ontbreken van zo’n verklaring is het Openbaar Ministerie uitgegaan van het toen geldende minimumloon voor een fulltime werkweek. Deze vergoedingen zijn voor de veroordeelde aangemerkt als (loon)kosten en zijn in eerste instantie begroot op een bedrag van € 493.424,26. Deze kosten zijn door het Openbaar Ministerie in mindering gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Wederrechtelijk verkregen voordeel criminele organisatie
Opbrengsten
€ 3.022.979,87
Kosten
€ 493.424,26
Wederrechtelijk verkregen voordeel
€ 2.529.555,61
Bij haar conclusie van repliek heeft het Openbaar Ministerie de vordering tot ontneming gewijzigd in een bedrag van € 1.325.712,40. De opbrengsten uit de hennepkwekerij in Zuidwolde, een deel van de export van verdovende middelen en de handel met [naam 1] / [naam 2] is door het Openbaar Ministerie niet langer als wederrechtelijk verkregen voordeel opgevoerd.
3.2.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het, net als het Openbaar Ministerie, aannemelijk dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De rechtbank heeft de veroordeelde in haar vonnis van 2 september 2020 aangemerkt als de onbetwiste leider van de criminele organisatie. [2] Het gegeven dat de rechtbank ten aanzien van medeveroordeelde [medeveroordeelde 1] niet bewezen achtte dat hij (ook) aan de leiding stond van de criminele organisatie, terwijl hem die rol in het onderzoek wel werd toegedicht, doet niet aan dat oordeel af. Vorenstaande raakt naar het oordeel van de rechtbank evenmin de deugdelijkheid en betrouwbaarheid van de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft de veroordeelde in haar vonnis eveneens verantwoordelijk gehouden voor betrokkenheid bij zes van de zeven hennepkwekerijen van de criminele organisatie. Op de hennepkwekerij in Steenwijk na, bevatten de diverse zaaksdossiers aanwijzingen dat er op al deze locaties minstens eenmaal is geoogst. Daarnaast is de veroordeelde veroordeeld voor het exporteren van 16,6 kilogram hennep.
De rechtbank is van oordeel dat er genoegzaam is aangetoond dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. De vraag is wat de hoogte daarvan is. De rechtbank zal daarvoor eerst de verdeelsleutel bepalen, vervolgens de opbrengsten begroten en zich ten slotte buigen over de hoogte van de kosten.
Verdeelsleutel
De rechtbank constateert dat er tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging discussie bestaat over de verdeelsleutel van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de criminele organisatie. Zoals in de inleiding naar voren komt, stelt het Openbaar Ministerie dat de opbrengsten van de criminele organisatie volledig aan de veroordeelde zijn toegekomen en dat de overige betrokkenen slechts een vergoeding ontvingen.
De verdediging bepleit echter dat er aanwijzingen zijn dat de overige leden van de criminele organisatie dan wel andere betrokkenen wel degelijk lucratief meedeelden in de opbrengsten van de hennepkwekerijen. Zij verzoekt de rechtbank daarom recht te doen op grond van een pondspondsgewijze verdeling.
De vraag die voorligt is welke verdeelsleutel recht doet aan de voorliggende zaak. De rechtbank zoekt daarvoor onder meer aansluiting bij de jurisprudentie van de Hoge Raad, die zich meermalen als volgt heeft uitgelaten over deze materie. [3]
‘’In het geval er verschillende daders zijn, zal de rechter niet altijd de omvang van het voordeel van elk van die daders aanstonds kunnen vaststellen. Dan zal hij op basis van alle hem bekende omstandigheden van het geval, zoals de rol die de verschillende daders hebben gespeeld en het aantreffen van het voordeel bij één of meer van hen, moeten bepalen welk deel van het totale voordeel aan elk van hen moet worden toegerekend. Indien de omstandigheden van het geval onvoldoende aanknopingspunten bieden voor een andere toerekening, kan dit ertoe leiden dat het voordeel pondspondsgewijze wordt toegerekend. Dat betekent niet dat de rechter, in het geval er meer daders zijn, verplicht is tot een verdeling te komen en evenmin dat pondspondsgewijze toerekening, ingeval de rechter wel tot een verdeling komt, dan op zichzelf het uitgangspunt dient te vormen. De omstandigheden van het geval zijn in dezen beslissend. Voor het antwoord op de vraag in hoeverre de rechter tot een nadere motivering van zijn oordeel is gehouden, komt bovendien gewicht toe aan de procesopstelling van de betrokkene. [4] Voldoende is dat de door de rechter vastgestelde rolverdeling uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Niet vereist is dat die moet kunnen worden ontleend aan de gebezigde bewijsmiddelen. [5] ’’
De rechtbank stelt vast dat in het onderzoek Travee van een duidelijke rolverdeling is gebleken. In haar vonnis van 2 september 2020 is per hennepkwekerij een tabel opgesteld waarin ten aanzien van de veroordeelden tot uitdrukking is gebracht wat ieders taak is geweest. De rechtbank heeft vervolgens op basis daarvan vastgesteld dat er een patroon zichtbaar was, in die zin dat vaak dezelfde personen in wisselende combinaties betrokken zijn geweest bij diverse hennepkwekerijen. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat sprake is geweest van een samenwerkingsverband en daarmee ook van een criminele organisatie, in ieder geval bestaande uit de veroordeelde en medeveroordeelden [medeveroordeelde 2] , [medeveroordeelde 3] , [medeveroordeelde 4] , [medeveroordeelde 5] en [medeveroordeelde 6] . Naar het oordeel van de rechtbank was de veroordeelde de onbetwiste leider van de organisatie. Ten aanzien van hem werd onder meer verklaard dat hij de lijntjes uitzette, dat hij de afspraken maakte en andere leden van de organisatie en overige betrokkenen aanstuurde. De veroordeelde werd gezien als baas van het geheel en als hoofdpersoon. De rechtbank heeft overwogen dat de overige leden van de criminele organisatie een uitvoerende rol hadden.
De rechtbank hecht in het bijzonder waarde aan de rol die de veroordeelde en zijn medeveroordeelden hebben gespeeld in de criminele organisatie. In aanmerking genomen dat de veroordeelde een aanzienlijk actievere en meer initiërende rol heeft vervuld dan zijn medeveroordeelden, acht de rechtbank het aannemelijk dat hij meer voordeel heeft gegenereerd. De rechtbank acht het, net als het Openbaar Ministerie, aannemelijk dat de veroordeelde als leider van de criminele organisatie beschikte over alle opbrengsten die in het vermogen van de organisatie vloeiden en dat het merendeel van de medeveroordeelden een vergoeding ontving voor hun aandeel in de diverse hennepkwekerijen. De rechtbank betrekt bij dit oordeel tevens de proceshouding van de veroordeelde, die zich telkens op zijn zwijgrecht heeft beroepen en geen nadere gegevens heeft verschaft waaruit het tegendeel dan wel de onjuistheid van de door het Openbaar Ministerie gehanteerde verdeelsleutel kan blijken. Weliswaar wordt er in een OVC-gesprek mogelijk iets van een verdeelsleutel genoemd, zoals de raadsman heeft aangehaald, maar daaruit blijkt niet dat deze ziet op de opbrengsten van de criminele organisatie. Tot slot weegt de rechtbank mee dat de veroordeelde over meer vermogen beschikte dan vanuit zijn legale inkomen verklaarbaar was. Bij de veroordeelde zijn vermogenscomponenten in beslag genomen waarvan de waarde werd geschat op een bedrag van € 270.962,43, aldus het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank merkt nog op dat de waarde van de door de raadsman aangehaalde inbeslaggenomen vermogenscomponenten bij de medeveroordeelden [medeveroordeelde 2] , [medeveroordeelde 7] , [medeveroordeelde 8] en [medeveroordeelde 3] niet zodanig exorbitant is, dat er geen andere conclusie mogelijk is dan dat zij volop meedeelden in de opbrengsten van de hennepkwekerijen. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat het een feit van algemene bekendheid is dat het minimumloon aantrekkingskracht ontbeert, omdat zij het niveau van de gemiddelde uitkering niet ontstijgt. Daarmee verliest de raadsman echter uit het oog dat de medeveroordeelden én hun uitkering ontvingen én daarnaast ‘zwart’ betaald werden voor hun werkzaamheden in de hennepkwekerij(en).
De rechtbank gaat aldus, wanneer er geen verklaringen zijn afgelegd over de verdeling van de opbrengsten, uit van de verdeelsleutel, zoals die door het Openbaar Ministerie is gepresenteerd.
Opbrengsten
(1) Hennepkwekerijen
De rechtbank constateert dat het Openbaar Ministerie zes hennepkwekerijen heeft betrokken bij de berekening van de opbrengsten van de criminele organisatie. De rechtbank zal per hennepkwekerij stilstaan bij de vraag of daar en, zo ja, hoeveel wederrechtelijk verkregen voordeel daaruit is gevloeid. Omdat het dossier geen informatie bevat over de hoogte van de opbrengsten en kosten van de hennepplanten, geldt dat de rechtbank bij haar schatting uitgaat van de standaardberekening en normen zoals verantwoord in het rapport ‘wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht’, gedateerd 1 november 2010 van Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM).
De verdediging heeft in haar conclusie van antwoord ten aanzien van de opbrengsten uit hennepkwekerijen telkens het volgende aangevoerd. De aantallen oogsten en de opbrengsten uit die vermeende oogsten zijn gebaseerd op aannames. Tevens wordt bij de berekening geen rekening gehouden met verklaringen over mislukte oogsten en/of oogsten van slechte kwaliteit. De rechtbank zal hieronder per hennepkwekerij ingaan op deze verweren.

[adres 2] in Gramsbergen [6]
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat de veroordeelde betrokken is geweest bij de hennepkwekerij in Gramsbergen. Tijdens de inval op 15 februari 2015 zijn negenhonderd hennepplanten aangetroffen. Dit aantal is niet door de verdediging betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kwekerij al langer in werking was, namelijk vanaf 1 augustus 2014. Zij heeft zich daarbij gebaseerd op de resultaten van de doorzoeking, de netmeting van Enexis, de verklaring van [medeveroordeelde 6] en de waarneming van de overbuurman. De rechtbank acht het aannemelijk, gelet op het feit van algemene bekendheid dat een kweekcyclus van hennepplanten gemiddeld tien weken bedraagt, dat er in de bewezen verklaarde periode twee oogsten hebben plaatsgevonden. Hoewel [medeveroordeelde 6] heeft verklaard dat de eerste oogst slecht was, vindt deze verklaring op geen enkele wijze steun in het dossier. Geen van de andere medeveroordeelden heeft hierover verklaard, terwijl dat wel voor de hand zou liggen als dat inderdaad het geval zou zijn. De rechtbank acht de verklaring van [medeveroordeelde 6] op dit punt dan ook niet aannemelijk.
De rechtbank stelt vast dat het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepkwekerij in Gramsbergen is vastgesteld op een bedrag van € 144.820,20. Dit bedrag is gebaseerd op twee oogsten van negenhonderd planten. Gezien het feit dat de rechtbank eveneens uitgaat van deze gegevens, zal de rechtbank deze berekening overnemen. De rechtbank overweegt dat de verdediging terecht heeft aangevoerd dat [medeveroordeelde 6] een verklaring heeft afgelegd over de verdeling van de opbrengsten, namelijk dat hij 40% kreeg en ‘zij’ (de rechtbank begrijpt: de criminele organisatie) 60%. [7] De rechtbank zal ten aanzien van deze hennepkwekerij dan ook deze verdeelsleutel hanteren. Dit houdt in dat de opbrengsten van de veroordeelde neerkomen op een bedrag van (60% van 144.820,20 =) € 86.892,12.

[adres 3] in Hoogeveen [8]
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat de veroordeelde betrokken is geweest bij de hennepkwekerij aan [adres 3] in Hoogeveen. Tijdens de inval op 27 juli 2015 werd in dit pand een ontmantelde hennepkwekerij aangetroffen. Aan de hand van de contouren van de kweekbakken wordt een totale oppervlakte van 84,63 vierkante meter aan kweekruimte berekend. Uitgaande van zestien planten per vierkante meter wordt gesteld dat er minimaal 1.354 hennepplanten hebben gestaan. Dit aantal is niet door de verdediging betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kwekerij al langer in werking was, namelijk vanaf 9 februari 2015. Zij heeft zich daarbij gebaseerd op de resultaten van de doorzoeking en camerabeelden. De rechtbank acht het aannemelijk, gelet op het feit van algemene bekendheid dat een kweekcyclus van hennepplanten gemiddeld tien weken bedraagt, dat er in de bewezen verklaarde periode twee oogsten hebben plaatsgevonden. Dit lijkt te worden bevestigd door de camerabeelden van april 2015 en juni 2015 en de verklaring van [medeveroordeelde 10] dat hij meerdere oogsten heeft gezien. Geen van de medeveroordeelden heeft verklaard over één of meerdere mislukte oogst(en).
De rechtbank stelt vast dat het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepkwekerij aan [adres 3] in Hoogeveen is vastgesteld op een bedrag van € 550.273,47. Dit bedrag is echter gebaseerd op vijf oogsten van 1.354 planten, terwijl de rechtbank uitgaat van twee oogsten. De rechtbank berekent het wederrechtelijk verkregen voordeel van deze hennepkwekerij dan ook op een bedrag van € 220.109,39 (550.273,47/5x2). Gelet op de verdeelsleutel is dit tevens het bedrag aan opbrengsten van de veroordeelde.

[adres 4] in Hoogeveen [9]
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat de veroordeelde betrokken is geweest bij de hennepkwekerij aan [adres 4] in Hoogeveen. Tijdens de inval op 31 juli 2015 zijn 907 hennepplanten aangetroffen. Dit aantal is niet door de verdediging betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kwekerij al langer in werking was, namelijk vanaf 9 februari 2015. Zij heeft zich daarbij gebaseerd op de resultaten van de doorzoeking, de huurovereenkomst, de verklaring van [medeveroordeelde 9] , observaties, camerabeelden en bakengegevens. De rechtbank acht het aannemelijk, gelet op het feit van algemene bekendheid dat een kweekcyclus van hennepplanten gemiddeld tien weken bedraagt, dat er in de bewezen verklaarde periode één oogst heeft plaatsgevonden. Dit lijkt te worden bevestigd door de verklaring van [medeveroordeelde 9] dat ‘de jongens’ (de rechtbank begrijpt: de criminele organisatie) hebben geknipt en de ruimtes daarna weer hebben vol gezet. Volgens [medeveroordeelde 9] zat er rot in de planten. De rechtbank acht de verklaring op dat punt niet aannemelijk. [medeveroordeelde 10] heeft immers verklaard dat hij niet heeft gezien dat er rot in de planten zat, maar wel dat deze oogstrijp waren. Ook [naam 5] heeft gezegd niks te weten van het mislukken van een eerdere oogst.
De rechtbank stelt vast dat het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepkwekerij aan [adres 4] in Hoogeveen is vastgesteld op een bedrag van € 71.689,94. Dit bedrag is gebaseerd op één oogst van 907 planten. Gezien het feit dat de rechtbank eveneens uitgaat van deze gegevens, zal de rechtbank deze berekening overnemen. Gelet op de verdeelsleutel is dit tevens het bedrag aan opbrengsten van de veroordeelde.

[adres 5] in Zuidwolde [10]
De rechtbank acht het, net als het Openbaar Ministerie en de verdediging, gelet op de vrijspraak van de veroordeelde in de hoofdzaak, niet aannemelijk dat hij enig wederrechtelijk voordeel uit dit feit heeft behaald. De hennepkwekerij in Zuidwolde wordt daarom buiten beschouwing gelaten bij het bepalen van de opbrengsten.

[adres 6] in Emmen [11]
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat de veroordeelde betrokken is geweest bij de hennepkwekerij in Emmen. Tijdens de inval op 25 mei 2016 werd in dit pand een ontmantelde hennepkwekerij aangetroffen. Aan de hand van de kweekbakken wordt een totale oppervlakte van 78,5 vierkante meter aan kweekruimte berekend. Uitgaande van vijftien planten per vierkante meter wordt gesteld dat er 1.177 hennepplanten hebben gestaan. Dit aantal is niet door de verdediging betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kwekerij al langer in werking was, namelijk vanaf 1 augustus 2014. Zij heeft zich daarbij gebaseerd op de resultaten van de doorzoeking en de verklaring van [medeveroordeelde 12] . De rechtbank acht het aannemelijk, gelet op de verklaring van [medeveroordeelde 12] , dat er zeven keer is geoogst. De eerste oogst vond ergens in november 2014 plaats en de laatste oogst was ongeveer drie á vier weken voor de inval op 25 mei 2016. Daarbij wordt in het voordeel van de criminele organisatie afgeweken van het feit van algemene bekendheid dat een kweekcyclus van hennepplanten gemiddeld tien weken bedraagt, omdat op basis daarvan namelijk meer oogsten mogelijk zouden zijn. Geen van de medeveroordeelden heeft verklaard over één of meerdere mislukte oogst(en). [medeveroordeelde 12] heeft wel eens in de schuur gekeken en heeft naar eigen zeggen nooit een rottingslucht geroken waardoor hij zou kunnen denken dat het niet goed zou gaan met de planten.
De rechtbank stelt vast dat het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepkwekerij in Emmen is vastgesteld op een bedrag van € 706.607,52. Dit bedrag is gebaseerd op zeven oogsten van 1.177 planten. Gezien het feit dat de rechtbank eveneens uitgaat van deze gegevens, zal de rechtbank deze berekening overnemen. Gelet op de verdeelsleutel is dit tevens het bedrag aan opbrengsten van de veroordeelde.

[adres 7] in Saasveld [12]
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat de veroordeelde betrokken is geweest bij de hennepkwekerij in Saasveld. Tijdens de inval op 30 mei 2016 zijn twee kweekruimtes aangetroffen. In de eerste kweekruimte stonden geen planten meer. Aan de hand van de kweekbakken wordt een totale oppervlakte van 22,37 vierkante meter aan kweekruimte berekend. Uitgaande van zestien planten per vierkante meter wordt gesteld dat er 357 hennepplanten hebben gestaan. In de tweede kweekruimte zijn 390 hennepplanten aangetroffen. Deze aantallen zijn niet door de verdediging betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kwekerij al langer in werking was, namelijk vanaf 1 september 2015. Zij heeft zich daarbij gebaseerd op de resultaten van de doorzoeking en de verklaring van [naam 3] . De rechtbank acht het aannemelijk, gelet op de verklaring van [naam 3] , dat er twee keer is geoogst; bij de eerste keer de twee volledige ruimtes en bij de tweede keer alleen de tweede kweekruimte. Daarbij wordt in het voordeel van de criminele organisatie afgeweken van het feit van algemene bekendheid dat een kweekcyclus van hennepplanten gemiddeld tien weken bedraagt, omdat op basis daarvan namelijk meer oogsten mogelijk zouden zijn.
De rechtbank overweegt dat zowel [naam 3] als [naam 4] een verklaring heeft afgelegd over een mislukte oogst. De rechtbank begrijpt daaruit echter dat de kweek in de eerste kweekruimte heel slecht was en dat deze planten er door de bewoners twee á drie weken voor de inval zijn uitgehaald. Deze uitleg past tevens bij het feit dat de verbalisanten daar tijdens de doorzoeking geen planten meer aantroffen. De rechtbank houdt het er aldus voor dat de overige oogsten wel zijn gelukt.
De rechtbank stelt vast dat het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepkwekerij in Saasveld is vastgesteld op een bedrag van € 92.732,30 (59.958,66 + 32.773,64). Dit bedrag is gebaseerd op twee oogsten van 357 planten en één oogst van 390 planten. De rechtbank constateert dat de verklaringen van [naam 3] en [naam 4] juist lijken te duiden op het omgekeerde, namelijk dat er in de kweekruimte met 357 planten eenmaal en in de kweekruimte met 390 planten tweemaal is geoogst. Zij zal echter in het voordeel van de veroordeelde uitgaan van de laagste uitkomst, zijnde de berekening zoals die in het dossier ligt. Gelet op de verdeelsleutel is dit tevens het bedrag aan opbrengsten van de veroordeelde.

Totale opbrengsten uit hennepkwekerijen
De rechtbank stelt de totale opbrengsten die de veroordeelde uit de hierboven genoemde hennepkwekerijen heeft verkregen vast op een bedrag van € 1.178.031,27.
(2) Handel in verdovende middelen
De rechtbank overweegt dat zij, gelet op de inhoud van de vonnissen van [naam 1] en [naam 2] , het niet aannemelijk acht dat de criminele organisatie voordeel heeft behaald uit de handel in verdovende middelen. Zij zal, conform het verzoek van de verdediging en de gewijzigde vordering van het Openbaar Ministerie, de vermeende leveringen van verdovende middelen aan [naam 1] / [naam 2] daarom buiten beschouwing laten in deze ontnemingszaak.
(3) Export van verdovende middelen
De rechtbank heeft in haar vonnis van 2 september 2020 bewezen verklaard dat de veroordeelde zich op 26 februari 2016 samen met medeveroordeelde [medeveroordeelde 1] heeft schuldig gemaakt aan – zakelijk weergegeven – het exporteren van 16,6 kilogram hennep. Ten aanzien van deze levering heeft de rechtbank vastgesteld dat deze door de politie is onderschept in een garagebox in Duitsland.
De rechtbank stelt vast dat tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging discussie bestaat over het feit of er uit deze onderschepte levering voordeel is behaald.
Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat de afnemers voorafgaand aan de levering hebben betaald. Uitgaande van de inkoopprijs en verkoopprijs gaat het om een opbrengst van € 12.948,-. Omdat de rechtbank zowel de veroordeelde als medeveroordeelde [medeveroordeelde 1] heeft veroordeeld voor dit feit, is de helft van dat bedrag, zijnde € 6.474,-, toe te rekenen aan de veroordeelde.
De verdediging bepleit daarentegen dat het niet aannemelijk is dat er enig voordeel is behaald uit de export van hennep. De partij is immers onderschept en in beslag genomen, zodat er geen (verkoop)opbrengst is genoten.
De rechtbank is van oordeel dat het niet aannemelijk geworden is dat de veroordeelde voordeel heeft behaald uit de onderschepte levering van 26 februari 2016. Zo is niet komen vast te staan of de betaling voorafgaand of na de levering zou plaatsvinden. Zelfs al zou er voorafgaand aan de levering zijn betaald, dan is het maar de vraag of de afnemer, zoals het Openbaar Ministerie veronderstelt, het volledige risico draagt voor de mislukte levering.
Kosten
De rechtbank acht het, zoals hiervoor overwogen, aannemelijk dat de medeveroordeelden (met uitzondering van [medeveroordeelde 6] : hij ontving volgens eigen zeggen 40% van de opbrengsten) een vergoeding ontvingen voor hun aandeel in de diverse hennepkwekerij(en). De rechtbank gaat er vanuit dat deze vergoedingen zijn betaald van de opbrengsten van de criminele organisatie, zodat deze als kosten in mindering dienen te worden gebracht op de hierboven genoemde opbrengsten van de veroordeelde.
Bij het vaststellen van de hoogte van de vergoeding is de rechtbank als volgt te werk gegaan.
- Als een medeveroordeelde een verklaring heeft afgelegd over de hoogte van de ontvangen vergoeding, heeft de rechtbank daarbij aansluiting gezocht.
- Bij het ontbreken van zo’n verklaring is de rechtbank uitgegaan van een maandelijkse vergoeding, die zij heeft geschat op een bedrag van € 1.250,-. Bij het bepalen van het aantal maanden dat een medeveroordeelde deze vergoeding heeft ontvangen, heeft de rechtbank bij één hennepkwekerij de bewezenverklaarde periode en bij meerdere hennepkwekerijen de bewezenverklaarde begindatum van de eerste en de einddatum van de laatste hennepkwekerij als uitgangspunt genomen.
In de gelijktijdig behandelde ontnemingszaken van de medeveroordeelden heeft de rechtbank de hoogte van de vergoedingen als volgt bepaald:
[medeveroordeelde 4]
€ 33.750,-
[medeveroordeelde 2]
€ 27.500,-
[medeveroordeelde 3]
€ 27.500,-
[medeveroordeelde 11]
€ 27.500,-
[medeveroordeelde 12]
€ 26.000,-
[medeveroordeelde 5]
€ 18.750,-
[medeveroordeelde 10]
€ 11.250,-
[medeveroordeelde 7]
€ 7.500,-
[medeveroordeelde 13]
€ 7.500,-
[medeveroordeelde 9]
€ 7.500,-
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel betreffende de kwekerijen aan [adres 2] in Gramsbergen en [adres 8] in Steenwijk heeft de rechtbank geoordeeld dat 40% van de loonkosten van € 48.750,- voor rekening komen van medeveroordeelde [medeveroordeelde 6] (€ 19.500,-) en de overige 60% voor de criminele organisatie (€ 29.250). De rechtbank zal daarom € 19.500,- van bovenstaande vergoedingen aftrekken, en dus niet in mindering brengen op de opbrengsten.
Daarnaast houdt de rechtbank ambtshalve rekening met de vergoedingen van de volgende personen alsmede met de kosten ten behoeve van de locaties van de hennepkwekerijen:
[naam 3] en [naam 4]
€ 35.000,-
[naam 5]
€ 7.500,-
Huurkosten [adres 8] in Steenwijk [13]
€ 20.000,-
Waarborgsom en huur [adres 2] in Gramsbergen [14] (verdeling 40/60)
€ 10.800,- (60% van 18.000)
[medeveroordeelde 14]
€ 7.500,-
Huurkosten [adres 4] in Hoogeveen
€ 6.600,-
De kosten bedragen in totaal: € 262.650,-.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank komt tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde € 915.381,27 bedraagt (1.178.031,27 - 262.650).
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
3.3.1
Redelijke termijn
De rechtbank zal in alle ontnemingszaken in onderzoek Travee, op verzoek van de verdediging (daar waar dat verzocht is door de betreffende raadslieden) of ambtshalve, vaststellen of de redelijke termijn al dan niet is overschreden.
De rechtbank overweegt dat uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de redelijke termijn in ontnemingszaken aanvangt op het moment dat de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig wordt gemaakt. [15] Het is aan de feitenrechter om, gelet op de omstandigheden van het geval, dit moment vast te stellen. De Hoge Raad geeft een aantal algemene voorbeelden dat kan gelden als aanvangsdatum, waaronder het moment dat de positie van de betrokkene in belangrijke mate wordt beïnvloed door een specifiek op voordeelsontneming gerichte beslaglegging op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank stelt vast dat er op 10 mei 2016 tijdens de doorzoeking in de woning van de veroordeelde beslag is gelegd op diverse goederen. Dit ter bewaring van het recht van verhaal voor een door de rechter op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit betekent, uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren, dat 10 mei 2018 had mogen verwachten. Dit vonnis is echter op 13 april 2021 gewezen, circa twee jaren en elf maanden later.
De vraag is of en, zo ja, op welke wijze, deze overschrijding moet worden gecompenseerd. De rechtbank overweegt daartoe dat zij in de (nagenoeg) gelijktijdig behandelde strafzaak reeds strafvermindering heeft toegepast op grond van overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat de geconstateerde verdragsschending voldoende is gecompenseerd met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM).
3.3.2
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 915.381,27,-.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 915.381,27;
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 915.381,27 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1.080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mr. C.A. Peterzon en
mr. D.E. Schaap, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Doldersum, griffier,
en is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2021.

Voetnoten

1.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e 2e lid Sr
2.Het vonnis van de rechtbank van 2 september 2020, parketnummers 08/953033-14, 08/910050-17 en 08/910053-19.
3.Ter illustratie: PHR 10 november 2020, ECLI:NL:PHR:2020:1076, gevolgd door HR 19 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:62, strekkende tot verwerping van het cassatiemiddel dat betrekking heeft op de verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
4.HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG1667, zoals o.a. herhaald in HR 31 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:77 en HR 10 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1921.
5.HR 30 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2142, rov. 2.4.
6.ZD01, Pagina’s 6502 en 6588.
7.PD [medeveroordeelde 6] , Pagina 52.
8.ZD02, Pagina’s 7645 en 7819.
9.ZD04, Pagina’s 9319 en 9387.
10.ZD05, Pagina’s 10372 en 10462.
11.ZD07, Pagina’s 12178 en 12248.
12.ZD08, Pagina’s 13244 en 13330-13331.
13.ZD03, Pagina 8187.
14.ZD01, Pagina 6582.
15.HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, m.n.t. P.A.M. Mevis