ECLI:NL:HR:2020:77

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 januari 2020
Publicatiedatum
17 januari 2020
Zaaknummer
17/03612
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekening van wederrechtelijk verkregen voordeel bij meerdere daders in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, specifiek de opbrengst van de verkoop van een Rolex-horloge ter waarde van € 8.500,-. De betrokkene, geboren in 1979, was eerder veroordeeld voor gekwalificeerde diefstallen en witwassen. Het Hof had geoordeeld dat het volledige wederrechtelijk verkregen voordeel aan de betrokkene moest worden toegerekend, ondanks dat er meerdere daders betrokken waren bij de verkoop van het horloge. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de toerekening van voordeel bij meerdere daders en concludeert dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk is en voldoende gemotiveerd. De enkele verklaring van een mededader dat hij geld heeft ontvangen van de betrokkene, verandert hier niets aan. Daarnaast werd in de cassatiefase geconstateerd dat de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid, EVRM was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de betalingsverplichting van de betrokkene. De Hoge Raad vernietigde de eerdere uitspraak enkel wat betreft de hoogte van de betalingsverplichting, die werd verlaagd van € 37.753,34 naar € 33.977,-. Het beroep werd voor het overige verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer17/03612 P
Datum21 januari 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 29 juni 2017, nummer 22/002426-14, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de betrokkene.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft D.J.G.J. Cornelissen, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw kan worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat het wederrechtelijk verkregen voordeel, bestaande uit de opbrengst van een Rolex-horloge ad € 8.500,-, volledig aan de betrokkene kan worden toegerekend.
2.2
De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Motivering van de op te leggen maatregel
Het hof gaat er bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit dat de veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan kort gezegd gekwalificeerde diefstallen en witwassen.
Bruto opbrengsten
I. Zaaksdossier [B]
Ten laste van de veroordeelde is bewezenverklaard dat hij samen met een ander een van misdrijf afkomstig Rolexhorloge heeft verkocht en zich aldus aan witwassen schuldig heeft gemaakt. De verkregen opbrengst was € 8.500,-. Het horloge is verkocht ten behoeve van de veroordeelde en de mededader heeft verklaard dat de opbrengst daarvan naar de veroordeelde is gegaan. Het hof is derhalve van oordeel dat de verkoopopbrengst geheel aan de veroordeelde dient te worden toegeschreven.
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 8.500,-.”
2.3
Het Hof heeft in de bestreden uitspraak de schatting van het verkregen voordeel ontleend aan de inhoud van de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een geschrift, zijnde een arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van dit gerechtshof van 29 juni 2017 met rolnummer 22-004350-13 en parketnummers 09-754214-12, 09-901191-11, waarbij de veroordeelde onder meer is veroordeeld tot straf ter zake van de bewezen verklaarde feiten, gekwalificeerd als
(...)
Feit 11:
medeplegen van witwassen.
(...)
[B]
11. Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 9 februari 2012 van de politie Haaglanden met nr. PL1533 2011231643-30. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (ZD [B], blz. 194-195):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Uit nader onderzoek bleek dat [betrokkene 1] en [betrokkene] een bedrijf genaamd “[A]” waren binnengegaan. Bij navraag bleek dat zij in het genoemde bedrijf een horloge van het merk Rolex, voorzien van serienummer [001] hadden verkocht voor een bedrag van 8500 euro.
12. Een proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 29 december 2011 van de politie Haaglanden met nr. PL1531 2011231643-16. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (ZD [B], blz. 131-133):
als de op 29 december 2011 afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Ik heb dat ding ingeleverd en mijn legitimatie gegeven. Die verkoper gooide het geld in een telmachine. Ik heb het geld aangepakt. Ik heb in de auto alles aan [betrokkene] gegeven.”
2.4
Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. In het geval er verscheidene daders zijn, zal de rechter niet altijd de omvang van het voordeel van elk van die daders aanstonds kunnen vaststellen. Dan zal hij op basis van alle hem bekende omstandigheden van het geval, zoals de rol die de onderscheiden daders hebben gespeeld en het aantreffen van het voordeel bij één of meer van hen moeten bepalen welk deel van het totale voordeel aan elk van hen moet worden toegerekend. Indien de omstandigheden van het geval onvoldoende aanknopingspunten bieden voor een andere toerekening, kan dit ertoe leiden dat het voordeel pondspondsgewijze wordt toegerekend. Dat betekent niet dat de rechter, in het geval er verscheidene daders zijn, verplicht is tot een verdeling te komen en evenmin dat pondspondsgewijze toerekening, ingeval de rechter wel tot een verdeling komt, dan op zichzelf het uitgangspunt dient te vormen. De omstandigheden van het geval zijn in dezen beslissend. Voor het antwoord op de vraag in hoeverre de rechter tot een nadere motivering van zijn oordeel is gehouden, komt bovendien gewicht toe aan de procesopstelling van de betrokkene. (Vgl. HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG1667.)
2.5
Het Hof heeft geoordeeld dat het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 8.500,- in zijn geheel aan de betrokkene moet worden toegerekend. Dat oordeel is, tegen de achtergrond van hetgeen onder 2.4 is vooropgesteld, niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd, mede gelet op de door het Hof gedane, niet onbegrijpelijke, vaststellingen dat het horloge is verkocht ten behoeve van de betrokkene en dat volgens de verklaring van de mededader de opbrengst daarvan naar de betrokkene is gegaan. De enkele omstandigheid dat blijkens de bewijsvoering in de hoofdzaak de mededader heeft verklaard “dat hij hiervoor wat geld heeft gekregen van verdachte” maakt dat niet anders. Daarbij neemt de Hoge Raad mede in aanmerking dat uit de stukken van het geding niet blijkt dat door de betrokkene of zijn raadsman het standpunt is ingenomen dat het wederrechtelijk verkregen voordeel over meer daders moest worden verdeeld en dat evenmin blijkt dat de betrokkene dit geld heeft opgevoerd als door hem gemaakte kosten.
2.6
Het middel faalt.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2
Het middel is gegrond
.Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting van € 37.753,34.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 33.977,- bedraagt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 januari 2020.