ECLI:NL:RBOVE:2019:5390

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 maart 2019
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
C/08/131724 / HA ZA 12-334
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van rechtshandelingen en hypotheken in het kader van pauliana

In deze zaak vorderde Vesteda Investment Management B.V. de vernietiging van verschillende rechtshandelingen en hypotheken die door gedaagden waren verricht, op grond van het leerstuk van pauliana. De rechtbank Overijssel oordeelde dat gedaagden paulianeus hadden gehandeld door onder meer het sluiten van de Ontwikkelingsovereenkomst en het overdragen van onroerende zaken. De rechtbank stelde vast dat de rechtshandelingen onverplicht waren en dat Vesteda in haar verhaalsmogelijkheden was benadeeld. De rechtbank vernietigde de Ontwikkelingsovereenkomst en de hypotheken van 5 en 17 juni 2009, evenals andere rechtshandelingen die in de procedure aan de orde waren. Gedaagden werden opgedragen om binnen acht weken de hypotheken ongedaan te maken en in de registers door te halen. Tevens werd Vesteda gemachtigd om deze inschrijvingen zelf te laten doorhalen indien gedaagden hieraan niet voldeden. De rechtbank veroordeelde gedaagden in de proceskosten, die op € 12.300,17 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/131724 / HA ZA 12-334
Vonnis van 13 maart2019
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VESTEDA INVESTMENT MANAGEMENT B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VESTEDA PROJECT DEVELOPMENT B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: Vesteda (enkelvoud),
advocaat mr. F.H.A.M. Thunnissen te Amsterdam,
tegen
mr. J. van der Hel q.q. als curator van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NPB BEHEER B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Zenderen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEGAHOME.NL B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Zenderen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEGAHOME.NL GROND B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Zenderen,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NPB ONROEREND GOED B.V.
gevestigd en kantoorhoudende te Zenderen,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEGAHOME.NL BEHEER B.V.
gevestigd te Almelo,
gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: de curator,
advocaat: mr. J. van der Hel te Enschede,
en
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEBO VASTGOED B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Kraggenburg,
gedaagde,
hierna te noemen: Nebo Vastgoed,
advocaat: mr. H. Reitsma te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 augustus 2012 met producties 1 tot en met 18;
  • de conclusie van antwoord van 31 oktober 2012 met producties 1 tot en met 7;
  • de conclusie van repliek van 9 januari 2013 met producties 19 tot en met 22;
  • de conclusie van dupliek van 20 februari 2013;
  • het tussenvonnis van 20 maart 2013;
  • de akte overlegging producties van de zijde van Vesteda van 11 september 2013 met producties 23 tot en met 28;
  • de brief van de zijde van Vesteda van 18 oktober 2013 met producties A en B;
  • de akte overlegging producties, tevens houdende wijziging van eis van de zijde van Vesteda van 18 juni 2014 met producties 23 tot en met 29;
  • de akte houdende bezwaar wijziging van eis van de zijde van gedaagden 1, 2, 3 en 4 van 16 juli 2014;
  • de akte houdende producties van de zijde van de curator van 9 mei 2016 met producties 1 tot en met 3;
  • de oproeping ex artikel 118 Rv om als partij in het geding te verschijnen van 8 augustus 2018;
  • de akte houdende overlegging producties en wijziging van eis van de zijde van Vesteda van 24 september 2018 met producties 30 tot en met 42;
  • de akte houdende overlegging producties van de zijde van Vesteda van 24 september 2018 met producties 43 tot en met 44;
  • de akte overlegging producties van de zijde van Nebo Vastgoed van 24 september 2018 met producties 7 tot en met 9, en 9 erratum;
  • de akte overlegging producties van de zijde van Nebo Vastgoed van 24 september 2018 met productie 10;
  • de akte overlegging producties van de zijde van Nebo Vastgoed van 24 september 2018 met producties 11a tot en met 11g;
  • de akte overlegging productie van de zijde van Vesteda van 11 februari 2019 met productie 45;
  • het proces verbaal van de comparitie van partijen gehouden op 11 februari 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 13 juni 2001 zijn Vesteda Management B.V. en Mega Projecten B.V. een Samenwerkingsovereenkomst aangegaan op grond waarvan onder meer Vesteda Management B.V. financiering verstrekt aan Mega Projecten B.V. ten behoeve van woningbouw in Emmen (hierna: de Samenwerkingsovereenkomst).
2.2.
Vesteda Management B.V. is bij fusie van 21 december 2002 opgegaan in Vesteda Groep B.V., die op haar beurt bij fusie van 22 februari 2012 is opgegaan in Vesteda Investment Management B.V.
2.3.
Vesteda Management B.V. heeft bij akte van 28 december 2001 rechten uit overeenkomsten met derden verkocht aan Vesteda Project Development B.V.
2.4.
Bij akte van 28 mei 2009 is een deel van het vermogen van Mega Projecten B.V. afgesplitst naar Megahome.nl B.V. (hierna ook wel: gedaagde 2).
2.5.
Op 2 juni 2009 zijn onder meer NPB Onroerend Goed B.V. (hierna ook wel: gedaagde 4), Megahome.nl Beheer B.V. (hierna ook wel: gedaagde 5) en Megahome.nl B.V. (hierna ook wel: gedaagde 2) enerzijds en Nebo Vastgoed anderzijds een Ontwikkelingsovereenkomst aangegaan (hierna: de Ontwikkelingsovereenkomst). In de Ontwikkelingsovereenkomst staat onder meer het volgende:
“In aanmerking nemende:
- Megahome is eigenaresse van een groot aantal onroerende zaken, welke onroerende zaken door Megahome in eigendom verkregen zijn ten behoeve van projectontwikkeling.
- Door en ten gevolge van dreigende kredietopzegging door de Rabobank Twente voorziet Megahome, dat zij problemen gaat krijgen bij de verdere financiering van Projectontwikkeling
- NEBO is bereid en in staat om de Projectontwikkeling voor eigen rekening en risico verder te ontplooien en is daarnaast bereid en in staat om aan Megahome te garanderen, dat Megahome bij Realisatie de Boekwaarde plus een winstopslag ontvangt
Verklaren en zijn overeengekomen als volgt:
(…)
Artikel 7. Zekerheden
Tot meerdere zekerheid voor de nakoming door Megahome van haar verplichtingen jegens NEBO uit deze overeenkomst, daaronder tevens begrepen de verplichting tot betaling van schadevergoeding, zal door Megahome ten behoeve van NEBO recht van hypotheek worden gevestigd op alle onroerende zaken die Megahome in eigendom heeft dan wel in eigendom zal verwerven zulks tot zodanige bedragen als partijen nader zullen bepalen. (…)”
2.6.
Op 3 juni 2009 is Megahome.nl Grond (hierna ook wel: gedaagde 3) opgericht.
2.7.
Op 5 juni 2009 hebben onder meer Mega Projecten B.V. en NPB Onroerende Goed B.V. percelen grond geleverd aan gedaagde 3 voor een koopsom van ongeveer € 50 miljoen.
2.8.
Op 5 juni 2009 heeft gedaagde 3 hypotheekrechten verstrekt aan Nebo Vastgoed op de gronden als bedoeld in overweging 2.7 hiervoor.
2.9.
Op 9 juni 2009 schrijft Nebo Vastgoed bij brief aan gedaagden 1, 3 en 5 onder meer het volgende:
“Omdat er een gerede kans bestaat dat u de overeenkomst(en) van 2 juni 2009 niet (geheel of gedeeltelijk) na kunt/zullen komen stellen wij u bij deze nogmaals schriftelijke ingebreke. (…) Wij zullen de schade vaststellen conform de Ontwikkelingsovereenkomst. De directe schade schatten wij op minimaal twee miljard Euro, die wij bij deze nu in eerste instantie direct vorderen.”
2.10.
Voornoemde brief is door de heer [X] voor akkoord getekend namens gedaagden 1, 2, 3, 4 en 5.
2.11.
Op 17 juni 2016 heeft Mega Projecten B.V. percelen grond geleverd aan gedaagde 3 voor een koopsom van ongeveer € 10 miljoen.
2.12.
Op 17 juni 2016 heeft gedaagde 3 hypotheekrechten verstrekt aan Nebo Vastgoed op de gronden als bedoeld in overweging 2.11 hiervoor.
2.13.
Op 22 juli 2009 is het vermogen van NPB Beheer B.V. afgesplitst naar gedaagden 5 en 3.
2.14.
Op 23 juli 2009 heeft onder meer Nebo Vastgoed percelen grond verkocht aan gedaagden 1, 3 en 5 (hierna: de terugverkoop).
2.15.
Bij fusie van 23 juli 2009 is Mega Projecten B.V. opgegaan in NPB Beheer B.V. (hierna ook wel: gedaagde 1).
2.16.
Bij akte van 26 augustus 2009 is een deel van het vermogen van gedaagde 1 afgesplitst naar gedaagde 3.
2.17.
Aan Nebo Vastgoed zijn de volgende hypothecaire zekerheden verstrekt:
- op 5 november 2009 door gedaagde 3;
- op 16 december 2009 door gedaagde 3;
- op 31 december 2009 door gedaagde 3;
- op 26 maart 2010 door gedaagden 5 en 3;
- op 26 mei 2011 door gedaagde 3;
2.18.
Aan Nebo Vastgoed zijn de volgende percelen grond overgedragen:
- op 27 mei 2011 door gedaagden 1, 2 en 3;
- op 14 juli 2011 door gedaagden 1, 2 en 3;
- op 12 augustus 2011 door gedaagden 2 en 3;
- op 6 oktober 2011 door gedaagden 2 en 3;
2.19.
Bij brief van 1 oktober 2009 schrijft Rabobank Nederland aan NPB Beheer B.V. ter attentie van de heer [X] onder meer het volgende:
“Met referte aan onze bespreking van 26 augustus 2009, doen wij u bijgaand de voorwaarden toekomen waaronder wij bereid zijn aan u een financiering te verstrekken c.q. voort te zetten. (…)

1.Geen verlenging

De financieringsovereenkomst zelf, die dateert van 24 juli 2007, gaat er vanuit dat de financiering jaarlijks – stilzwijgend – gecontinueerd wordt. Dat in de loop der jaren de continuatie stilzwijgend heeft plaatsgevonden, doet niets af aan het recht van de Rabobank om de continuatie jaarlijks te bezien en daarover een besluit te nemen. Uit het schrijven van 20 februari 2009 blijkt dat de Rabobank daartoe niet meer bereid was.(…)
De Rabobank heeft in februari 2009 besloten om de financiering te beëindigen (althans niet op dezelfde voorwaarden te verlengen).”
2.20.
Bij brief van 15 maart 2010 schrijft Nebo Vastgoed aan gedaagden 1, 3 en 5 onder meer het volgende:
“Rabobank heeft in maart 2010 beslag genomen op nagenoeg alle gronden van uw concern. Daarmee staat nagenoeg vast dat u de overeenkomsten van 2 juni 2009 niet meer kunt nakomen. (…) Gelet op het voorenstaande bent u ieder afzonderlijk en tezamen in verzuim met de voldoening van het bedrag van minimaal 5 ¼ miljard Euro, vermeerderd met rente en kosten.”
2.21.
Voornoemde brief is door de heer [X] voor akkoord getekend namens gedaagden 1, 3 en 5.
2.22.
Bij brief van 24 juli 2012 schrijft Nebo Vastgoed aan gedaagden 1, 3 en 5 onder meer dat de totale schade wordt geraamd op € 8.5 miljard. De brief is door de heer [X] voor akkoord getekend namens gedaagden 1, 3 en 5.
2.23.
Bij vonnis van 4 september 2013 heeft de rechtbank Overijssel in een procedure tussen de Coöperatieve Rabobank Centraal Twente U.A. (hierna: Rabobank) enerzijds en onder meer gedaagden 1, 2, 3, 4 en 5 anderzijds vonnis gewezen en onder meer het volgende overwogen en beslist:
“4.7. De rechtbank is het met Rabobank eens dat die transacties een paulianeus karakter droegen. Door middel van die transacties werden verhaalsobjecten aan het vermogen van Megahome/NPB onttrokken, en dit in een periode, waarin Rabobank Megahome/NPB (bij voormelde brief van 11 juni 2011) waarschuwde dat zij onder meer als gevolg van een dividenduitkering van € 18,5 miljoen niet meer voldeed aan de overeengekomen solvabiliteitsratio.
(…)
De rechtbank
In conventie:
I. Veroordeelt (…) te betalen € 125.545.433,75 (…)
II. En indien en voor zover Megahome/NPB niet binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan de hiervoor sub I geformuleerde veroordeling voldoet:
- Vernietigt de rechtshandelingen tussen Megahome/NPB en NEBO van 23 mei 2011, 27 mei 2011, 14 juli 2011, 5 augustus 2011, 12 augustus 2011, 6 oktober 2011 en 7 oktober 2011, zowel voor zover die rechtshandelingen zien op verkoop en koop als op de juridische levering en feitelijke overdracht van de in de op de genoemde data verleden akten genoemde onroerende zaken en de verrekening van de koopsom(men) door NEBO met haar vordering(en),
- Gebiedt Megahome/NPB en NEBO om binnen zeven dagen na dit vonnis die transacties ongedaan te maken (…)
- Machtigt Rabobank om bij het uitblijven van deze ongedaanmaking van voormelde transacties (…) zelf te bewerkstelligen (…)
- Beveelt Megahome/NPB en NEBO om binnen zeven dagen na de betekening van dit vonnis het ertoe te leiden, dat de hypothecaire inschrijvingen ten behoeve van NEBO, gevestigd op 8 juni 2009, 18 juni 2009 en 26 maart 2010 in de registers worden doorgehaald, (…)
- machtigt Rabobank om die inschrijvingen krachtens een grosse van dit vonnis zelf te laten doorhalen.”
2.24.
Bij brief van 21 februari 2014 schrijft Nebo Vastgoed aan gedaagden 1, 3 en 5 onder meer dat een deel van de schade middels ramingen te onderbouwen is. De brief is door de heer [X] voor akkoord getekend namens gedaagden 1, 3 en 5.
2.25.
De Rabobank heeft beslag gelegd op onroerende zaken van gedaagden. Vanaf mei 2015 zijn percelen grond van gedaagden executoriaal geveild. De executieopbrengst is in depot gesteld bij een notaris. Als belanghebbenden bij de verdeling van de executieopbrengst zijn onder meer de Rabobank, Vesteda en Nebo Vastgoed vermeld.
2.26.
Gedaagden 1, 2 en 3 hebben Vesteda gedagvaard en vorderen, kort gezegd, afname van percelen grond door Vesteda op grond van de Samenwerkingsovereenkomst. Vesteda vordert in reconventie terugbetaling van een geldlening. De rechtbank Noord-Nederland heeft drie tussenvonnissen gewezen. Vesteda is hiertegen in hoger beroep gegaan. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden overweegt bij arrest van 2 februari 2016 (ECLI:NL:GHARL:2016:693) onder meer als volgt:
“6.15 Derhalve komt het hof tot het oordeel dat voor alle door Vesteda gefinancierde kavels geldt dat die niet in productie zijn genomen, terwijl de financiering meer dan 10 jaar geleden is verstrekt. Mitsdien is de lening thans opeisbaar en staat Vesteda in zoverre in haar recht.
(…)
6.25
Het hof komt gelet op het vorenstaande tot een uitleg van het contract die afwijkt van wat de rechtbank daaromtrent heeft overwogen en die ook afwijkt van wat partijen daaromtrent hebben betoogd. Beide partijen krijgen deels gelijk, NPB c.s. waar het de afnameverplichting betreft en Vesteda waar het gaat om de aflossing van de financiering.”
2.27.
Het geschil is terugverwezen naar de rechtbank Noord-Nederland.
2.28.
Bij arrest van 7 juli 2016 is gedaagde 2 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwaarden failliet verklaard. Gedaagden 1, 3 en 5 zijn bij vonnis van 20 juli 2016 door deze rechtbank failliet verklaard. Gedaagde 4 is bij vonnis van 21 december 2016 door deze rechtbank failliet verklaard. Mr. J. van der Hel is tot curator in de faillissementen benoemd.
3. Het geschil
3.1.
Vesteda vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, na vermeerdering van eis
A.
Primair
A1. Ongeldig en van onwaarde verklaren althans nietig te verklaren althans te vernietigen het samenstel van (rechts) handelingen, en elk van die (rechts)handelingen afzonderlijk, zoals hierboven nader omschreven onder 17, althans voor zover gedaagden, of een of meer van haar daarbij partij of betrokken zijn;
17a Het sluiten van de Ontwikkelingsovereenkomst.
17b De eigendomsoverdrachten van 5 en 17 juni 2009 en de hypotheekvestigingen van diezelfde data.
17 c en d Aansprakelijkstellingen voor vele miljarden euro’s door Nebo Vastgoed en akkoordverklaringen van de aangesproken partijen.
17e Het sluiten van overeenkomsten door Nebo Vastgoed tot (terug)verkoop circa 150 projecten voor een totaal van circa € 4.4 miljard.
17f Verdere overdrachten en hypotheekvestigingen ten gunste van Nebo Vastgoed als onder 17f. aangeduid.
A2. Gedaagden, of één of meer van haar, te gebieden als hierna ter zake van de onder B2 genoemde hypotheken onder B3 gevorderd en ter zake van de onder B5 genoemde overdrachten onder B6 gevorderd, met steeds termijnen en dwangsom als daar aangegeven, voorts met verlening van machtiging aan eiseressen als hierna onder B4 en B7 aangegeven.
A3. Nebo Vastgoed B.V. te verbieden enige aanspraak, tot welk bedrag dan ook, bedoeld onder 17c en d geldend te maken althans om een beroep te doen op akkoordverklaringen namens de aangesprokenen, alles op straffe van een verbeurte van een dwangsom van € 5 miljoen aan eiseressen voor elke overtreding van dat verbod.
B.
Subsidiair
B1. Te vernietigen de Ontwikkelingsovereenkomst, althans voor zover gedaagden daarbij partij zijn, althans voor zover daarin in art. 7 de verplichting is opgenomen dat “… door Megahome ten behoeve van Nebo recht van hypotheek (zal) worden gevestigd op alle onroerende aken die Megahome in eigendom heeft dan wel in eigendom zal verwerven zulks tot zodanige bedragen als partijen nader zullen bepalen”.
En voorts te vernietigen de nadere overeenkomsten tussen partijen waarbij zij hebben bepaald dat zij de hierna te noemen hypotheken vestigen tot de in die hypotheekakten genoemde bedragen;
B2. Te vernietigen de rechtshandelingen tussen elk van de gedaagden, 1, 2 en 3 enerzijds en Nebo anderzijds, leidend tot en neergelegd in de hypotheekakten van:
- 5 juni 2009
- 17 juni 2009
- 5 november 2009 (Hyp3 59444/134)
- 5 november 2009 (Hyp3 59444/135)
- 16 december 2009
- 31 december 2009
- 26 maart 2010 en
- 26 mei 2011
Zowel voor zover die rechtshandelingen zien op overeenkomsten tot hypotheekverstrekking door gedaagden of een of meer van haar, als op de juridische vestiging van de hypotheken op de in die akten genoemde onroerende zaken;
B3. Gedaagden althans een of meer van haar te gebieden binnen zeven dagen na het in dezen te wijzen vonnis die hypotheekvestigingen ongedaan te maken en in de registers door te (doen) halen op straffe van verbeurte aan Vesteda van een hoofdelijk verschuldigde dwangsom van € 500.000 voor elke dag dat zij na verloop van 10 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis daarmee in gebreke blijven;
B4. Vesteda te machtigen die inschrijvingen krachtens een grosse van dit vonnis zelf te laten doorhalen;
B5. Te vernietigen de rechtshandelingen tussen elk van de gedaagden 1, 2 en/of 3 en Nebo neergelegd in de akten van:
- 23 mei 2011
- 23 mei 2011
- 14 juli 2011
- 5 augustus 2011
- 12 augustus 2011
- 6 oktober 2011 en
- 7 oktober 2011
Zowel voor zover die rechtshandelingen zien op verkoop en koop als op de juridische levering en feitelijke overdracht van de in deze akten genoemde onroerende zaken als op de verrekening van de koopsom(men) door Nebo met gestelde vordering(en);
B6. Gedaagden één of meer van haar te gebieden om binnen zeven dagen na dit vonnis die transacties ongedaan te maken en die ongedaan making in de registers te doen inschrijven, op straffe van een geldsom van € 500.000,- voor elke dag dat zij na betekening van dat vonnis daarmee in gebreke blijven;
B7. Vesteda te machtigen om bij het uitblijven van deze ongedaanmaking van voormelde transacties om de daarvoor vereiste teruglevering en de inschrijving van die teruglevering in de openbare registers zelf te bewerkstelligen, met bepaling dat dit vonnis krachtens artikel 3L300 lid 1 BW dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van degene(n), die tot de rechtshandeling gehouden is/zijn;
B8. Te vernietigen de overdracht van registergoederen aan Meghome.nl Grond B.V. door Mega Projecten B.V. bij akten van 5 juni 2009 en 17 juni 2009, alsmede de in deze akten vermelde overeenkomten die blijkens die vermelding ten grondslag zouden liggen aan deze overdrachten;’
B9. Elk van de gedaagden te gebieden om binnen zeven dagen na dit vonnis die transacties ongedaan te maken en die ongedaan making in de registers te doen inschrijven, op straffe van een dwangsom van € 500.000,- voor elke dag dat zij na betekening van dat vonnis daarmee in gebreke blijven,
B10. Voor zover de hiervoor geovrderde vernietigingen niet worden uitgesproken de betreffende rechtshandeling(en) ongeldig, althans jegens Vesteda ongeldig, te verklaren;
C.
Zowel primair als subsidiair
Gedaagden te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
Gedaagden voeren verweer. Zij hebben geconcludeerd tot, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, afwijzing van de vordering van Vesteda door hetzij Vesteda niet ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen hetzij Vesteda die vorderingen te ontzeggen, met veroordeling van Vesteda in de kosten van het geding.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In geschil is, kort samengevat, of gedaagden paulianeus hebben gehandeld door onder meer het sluiten van de Ontwikkelingsovereenkomst, het overdragen van onroerende zaken en het verlenen van hypotheken. Gedaagden voeren verweer. Nebo Vastgoed heeft onder meer bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging bij akte van 24 september 2018.
De wijziging van eis
4.2.
Eisers hebben hun eis tweemaal gewijzigd. Éénmaal bij akte gedateerd 18 juni 2014 en éénmaal bij akte gedateerd 24 september 2018. Gedaagden hebben allen berust in hun bezwaar tegen de eerste wijziging van eis. Nebo Vastgoed maakt thans bezwaar tegen de tweede wijziging van eis. De rechtbank stelt vast dat Vesteda bij haar tweede wijziging van eis, kort gezegd, de juridische grondslag heeft verbreed door tevens een beroep te doen op het leerstuk van de onrechtmatige daad en daarnaast haar vorderingen heeft vermeerderd door daarin tevens de aansprakelijkstellingen en akkoordverklaringen te betrekken. Op grond van artikel 130 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is een partij bevoegd om zijn eis of de gronden daarvan bij akte te veranderen of te vermeerderen zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen. De gedaagde partij is bevoegd hiertegen bezwaar te maken, op grond dat de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De rechtbank overweegt dat de tweede wijziging van eis niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De eiswijziging is namelijk ongeveer 5 maanden vóórdat de comparitie van partijen plaatsvond, verzonden aan gedaagden en gedaagden zijn ter comparitie in de gelegenheid gesteld om op de gewijzigde eis te reageren. Dat Nebo Vastgoed daar niet toe in staat was, heeft zij niet gemotiveerd gesteld. De rechtbank wijst de bezwaren tegen de wijziging van eis daarom af.
Het vorderingsrecht van eisers
4.3.
Gedaagden voeren onder meer aan dat Vesteda geen vorderingsrecht heeft op grond van de Samenwerkingsovereenkomst. Partij bij de Samenwerkingsovereenkomst zijn Vesteda Management B.V. en Mega Projecten B.V. Nu eisers stellen dat Vesteda Management B.V. haar vorderingen uit de Samenwerkingsovereenkomst heeft overgedragen aan (thans) Vesteda Project Development B.V., kan Vesteda Investment Management B.V., de juridisch opvolger van Vesteda Management B.V., die vorderingsrechten niet hebben verkregen. De overdracht aan Vesteda Project Development B.V. heeft bovendien niet plaatsgevonden, omdat de vorderingsrechten niet overdraagbaar zijn en de mededeling als bedoeld in artikel 3:94 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) niet is gedaan, aldus gedaagden.
4.4.
Vesteda betwist dat zij de door gedaagden bedoelde mededeling niet heeft gedaan en wijst erop dat gedaagden bij conclusie van antwoord de akte hebben overgelegd waarmee de betreffende rechten zijn overgedragen. Die akte hebben gedaagden ontvangen in het kader van de bedoelde mededeling. Voor zover de overdracht niet heeft plaatsgevonden, is Vesteda Investment Management B.V. crediteur gebleven, aldus Vesteda.
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat Vesteda Groep B.V. vorderingsrechten heeft overgedragen op (nu) Vesteda Project Development B.V. Daarnaast staat vast dat Vesteda Management B.V. bij fusie is opgegaan in (uiteindelijk) Vesteda Investment Management B.V. Voor zover het gestelde vorderingsrecht van Vesteda Management B.V. uit de Samenwerkingsovereenkomst niet is overgedragen aan Vesteda Project Development B.V., is dat recht gebleven bij Vesteda Groep B.V. en valt het thans in het vermogen van Vesteda Investment B.V. Voor zover gedaagden zich dan ook op het standpunt stellen dat Vesteda Investment Management B.V. geen schuldeiser is omdat het vorderingsrecht vanwege de overdracht in het vermogen van Vesteda Project Development B.V. valt, leidt dat verweer er – indien juist – toe dat Vesteda Investment Management B.V. schuldeiser is. Voor zover gedaagden zich op het standpunt stellen dat de betreffende overdracht niet heeft plaatsgevonden, leidt dat verweer er – indien juist – toe dat Vesteda Investment Management B.V. schuldeiser is. In ieder geval is één van eisers dan ook rechthebbende van het vorderingsrecht uit de Samenwerkingsovereenkomst, zodat het verweer van gedaagden niet tot afwijzing van de vorderingen kan leiden.
Het beroep op pauliana
4.6.
Vesteda stelt, kort samengevat, dat de rechtshandelingen waarvan zij vordert dat deze ongeldig en van onwaarde worden verklaard, althans nietig worden verklaard, althans worden vernietigd, paulianeus zijn. Deze rechtshandelingen zijn onverplicht verricht en leiden tot benadeling omdat Vesteda daardoor in haar verhaalsmogelijkheden is geschaad. Dit geldt ten aanzien van de overdrachten, omdat de onroerende zaken zijn geleverd zonder dat daar een (reële) tegenprestatie voor is verricht; en ten aanzien van de hypotheekrechten, omdat bij een eventuele (executie)verkoop geen opbrengst zou ‘overblijven’ voor andere schuldeisers dan Nebo Vastgoed. Er is aan de zijde van gedaagden sprake van wetenschap van deze benadeling, omdat gedaagden met elkaar verbonden zijn en in de considerans van de Ontwikkelingsovereenkomst al is gerefereerd aan de dreigende kredietopzegging van de Rabobank, aldus Vesteda.
4.7.
Gedaagden hebben aanvankelijk allen betwist dat sprake is van paulianeus handelen. Zij stelden daartoe dat geen sprake is van onverplicht handelen, omdat de Ontwikkelingsovereenkomst aan de rechtshandelingen ten grondslag ligt. Daarnaast is geen sprake van benadeling omdat (a) de koopsommen zijn voldaan middels verrekening in rekening-courant, (b) gedaagden 1, 2 en 3 voldoende verhaal bieden voor schuldeisers, (c) de hypotheken zijn verleend voor toekomstige vorderingen en (d) Vesteda schuldeiser is van zowel gedaagden 1, 2 als 3 zodat onderlinge transacties haar niet schaden. Verder zou een beroep op pauliana moeten afstuiten op de afwezigheid van wetenschap van benadeling omdat de transacties plaatsvonden ver voordat sprake was van faillissement van één van gedaagden. De curator heeft ter comparitie verklaard dat zijns inziens inderdaad paulianeuze rechtshandelingen aan de orde zijn geweest.
4.8.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de door Vesteda gestelde rechtshandelingen hebben plaatsgevonden. De rechtbank zal de (aanvankelijke) verweren van gedaagden hierna afzonderlijk bespreken.
Verweer I: niet onverplicht vanwege de Ontwikkelingsovereenkomst
4.9.
Gedaagden stellen dat de rechtshandelingen niet onverplicht zijn, maar zijn verricht op grond van de Ontwikkelingsovereenkomst. Op grond van de Ontwikkelingsovereenkomst lag het risico van projectontwikkeling volledig bij Nebo Vastgoed. Bij voltooiing daarvan, zou worden afgerekend. Daarom heeft Nebo Vastgoed zekerheden bedongen. De verplichting om zekerheden te verstrekken is vastgelegd in artikel 7 van de Ontwikkelingsovereenkomst, aldus gedaagden.
4.10.
De rechtbank stelt vast dat de Ontwikkelingsovereenkomst is ondertekend op 2 juni 2009 en dat, hoewel als partij bij de Ontwikkelingsovereenkomst onder meer gedaagde 3, Megahome.nl grond B.V. wordt vermeld, die vennootschap op 2 juni 2009 nog niet was opgericht. Op de stelling van Vesteda dat de litigieuze rechtshandelingen voor zover zij door gedaagde 3 zijn verricht, niet verplicht kunnen zijn gesteld door de Ontwikkelingsovereenkomst, hebben gedaagden geen verweer gevoerd. De rechtbank volgt daarom dit standpunt van Vesteda, en is reeds op basis hiervan van oordeel dat de litigieuze rechtshandelingen voor zover zij door Megahome.nl Grond B.V. zijn verricht, onverplicht zijn aangegaan.
4.11.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat in de Ontwikkelingsovereenkomst geen verplichting is opgenomen voor één van de betrokken partijen om percelen grond over te dragen. Het verweer van gedaagden dat de litigieuze grondoverdrachten verplicht zijn gesteld door de Ontwikkelingsovereenkomst, volgt de rechtbank daarom niet.
4.12.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de litigieuze hypotheekstellingen dat door Vesteda niet weersproken is dat deze zijn verleend op grond van artikel 7 van de Ontwikkelingsovereenkomst. Vesteda voert evenwel aan dat het aangaan van die verplichting, en tevens het aangaan van de Ontwikkelingsovereenkomst zelf, onverplicht is geweest. Met artikel 7 van de Ontwikkelingsovereenkomst verbinden gedaagden 2, 3, 4 en 5 zich onder meer tot het vestigen van hypotheekrechten ten behoeve van Nebo Vastgoed ‘tot zekerheid voor de nakoming door Megahome van haar verplichtingen jegens Nebo uit deze overeenkomst, daaronder tevens begrepen de betaling van schadevergoeding’. Welke verplichtingen ‘Megahome’ uit de Ontwikkelingsovereenkomst heeft, wordt in de Ontwikkelingsovereenkomst niet toegelicht. De rechtbank leest in de overige artikelen van de Ontwikkelingsovereenkomst enkel verplichtingen van Nebo Vastgoed, tot – kort gezegd – herontwikkeling. Gedaagden hebben, ook na vragen daarop van de rechtbank, niet toegelicht c.q. niet willen toelichten welke verplichtingen gedaagden 2, 3, 4 en 5 uit de Ontwikkelingsovereenkomst zouden hebben. Dat het aangaan Ontwikkelingsovereenkomst onverplicht was, is door gedaagden niet weersproken. De rechtbank is daarom van oordeel, dat de Ontwikkelingsovereenkomst en artikel 7 in het bijzonder, onverplicht is aangegaan. Indien en voor zover de Ontwikkelingsovereenkomst zal worden vernietigd, hetgeen hierna zal worden beoordeeld (zie rechtsoverweging 4.20 en 4.21 hierna), is het verstrekken van hypotheken op grond van de Ontwikkelingsovereenkomst dan ook onverplicht geweest.
4.13.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het verweer van gedaagden, inhoudende dat de litigieuze rechtshandelingen niet onverplicht waren omdat deze waren gebaseerd op de Ontwikkelingsovereenkomst, niet opgaat.
Verweer II: geen benadeling
4.14.
Gedaagden stellen zich op het standpunt dat geen sprake is van benadeling door de bestreden rechtshandelingen. Voor een beroep op pauliana is vereist dat het vermogen van de schuldenaar per saldo is verminderd. Dat is niet het geval, omdat de koopsommen van de overgedragen onroerende zaken zijn verrekend in rekening-courant. Daarnaast is vereist dat het vermogen van de schuldenaar in zijn geheel ontoereikend is om alle schuldeisers te voldoen. Ook daaraan is naar zeggen van gedaagden niet voldaan, omdat voldoende vermogen aanwezig was om een eventuele vordering van Vesteda te voldoen. De hypotheken zijn bovendien verleend voor toekomstige vorderingen. Zolang die niet vaststaan, is geen sprake van benadeling. Voor zover de litigieuze rechtshandelingen bestaan uit transacties tussen gedaagden 1, 2 en 3 kan Vesteda verder niet benadeeld zijn. Gedaagden 1, 2 en 3 zijn namelijk allen partij bij de Samenwerkingsovereenkomst, aldus gedaagden.
4.15.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 3:45 lid 1 BW is voor een beroep op pauliana vereist dat één of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden is benadeeld ten gevolge van de onverplichte rechtshandeling. Op grond van vaste jurisprudentie is het tijdstip waarop de schuldeiser zijn rechten doet gelden, daarbij bepalend. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Hoge Raad van 19 oktober 2001, ECLI:NL:PHR:2001:ZC3654 (Diepstraten/Gilhuis). In de onderhavige procedure is niet in geschil dat het vermogen van de oorspronkelijke contractspartij van Vesteda, Mega Projecten B.V., door fusie en afsplitsing is ondergebracht bij NPB Beheer B.V., Megahome.nl en Megahome.nl Grond B.V. en dat Vesteda zich thans op deze drie vennootschappen kan verhalen. Nu de eigendomsoverdrachten van 5 en 17 juni 2009 rechtshandelingen betreffen waarbij Megahome.nl Grond B.V. percelen grond heeft verkregen, is Vesteda door deze handelingen niet benadeeld. De rechtbank zal de vorderingen ten aanzien van deze transacties daarom afwijzen.
4.16.
Voor de vraag of Vesteda door de overige litigieuze rechtshandelingen is benadeeld, is, anders dan gedaagden stellen, niet vereist dat het vermogen van de schuldenaar per saldo is verminderd. Zoals de Hoge Raad bij arrest van 22 mei 1992 (ECLI:NL:HR:1992:ZC0615, Bosselaar/Interniber) heeft geoordeeld, kan van benadeling ‘ook sprake zijn wanneer voor geleverde zaken een redelijke prijs is betaald, zodat het vermogen van de nadien gefailleerde per saldo niet is verminderd’. Evenmin is, zoals gedaagden stellen, vereist dat het vermogen van de schuldenaar ontoereikend is om alle schuldeisers te voldoen. Daargelaten dat de stelling van gedaagden dat het vermogen toereikend is, wordt betwist door Vesteda onder verwijzing naar de inmiddels uitgesproken faillissementen, is voor de beoordeling of sprake is van benadeling in het kader van artikel 3:45 BW afdoende dat de verhaalspositie van de schuldeiser is benadeeld. Zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 8 juni 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AT1089) waarin de Hoge Raad, kort gezegd, oordeelt dat indien een bank voorrang verkrijgt op de opbrengst van de in aanvullende zekerheid verbonden zaken, de resterende schuldeisers te maken krijgen met de bank als preferent medeschuldeiser en dat een dergelijke verschuiving in de verhaalspositie nadeel meebrengt voor de resterende schuldeisers, behoudens het geval dat de bank de aanvullende zekerheid niet behoeft aan te spreken tot verhaal van haar vordering. Van belang is dan ook of Vesteda in haar verhaalspositie is benadeeld. Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval ten aanzien van de eigendomsoverdrachten aan Nebo Vastgoed. Met deze overdrachten zijn namelijk onroerende zaken uit het vermogen van NPB Beheer B.V., Megahome.nl en Megahome.nl Grond B.V. gehaald en kon Vesteda zich niet langer op die onroerende zaken verhalen. Ook door de litigieuze hypotheken is Vesteda naar het oordeel van de rechtbank benadeeld. Vesteda wordt door de verleende hypotheekrechten namelijk geconfronteerd met Nebo Vastgoed als preferent schuldeiser. Dat sprake is van toekomstige vorderingen, zoals gedaagden stellen, maakt dit niet anders nu Nebo Vastgoed, gelet op haar brieven van 9 juni 2009, 15 maart 2010, 24 juli 2012 en 21 februari 2014 zich reeds op het standpunt stelt nu reeds een vorderingsrecht te hebben ter hoogte van tenminste € 8,5 miljard.
4.17.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het verweer van gedaagden, inhoudende dat Vesteda door de litigieuze rechtshandelingen niet is benadeeld, niet opgaat.
Verweer III: ontbreken van wetenschap van benadeling
4.18.
Gedaagden stellen dat geen sprake is van wetenschap van benadeling omdat op het moment dat de rechtshandelingen plaatsvonden, in 2009, 2010 en 2011, voldoende vermogen aanwezig was om eventuele vorderingen van schuldeisers te voldoen en deze transacties ver voor de uitgesproken faillissementen in 2016 plaatsvonden.
4.19.
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals de Hoge Raad bij arrest van 26 augustus 2003 (ECLI:NL:PHR:2003:AI0369) heeft geoordeeld, gaat het bij benadeling in de zin van art. 3:45 BW om daadwerkelijke benadeling, zodat van onrechtmatig handelen slechts sprake kan zijn indien met een redelijke mate van waarschijnlijkheid was te voorzien dat de schuldeisers benadeeld zouden worden. Dat is bijvoorbeeld het geval indien ten tijde van de handeling het faillissement en een tekort daarin, met een redelijke mate van waarschijnlijkheid waren te voorzien (zie arrest van de Hoge Raad van 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8493 (
ABN AMRO/Van Dooren q.q.III)). Dat voor gedaagden niet enkel een kans bestond op een faillissement en daarbij een tekort voor schuldeisers, maar dat dit door gedaagden werd voorzien althans kon worden voorzien, volgt naar het oordeel van de rechtbank voldoende uit de omstandigheden dat (a) de Rabobank in februari 2009 al had besloten om de financiering te beëindigen en (b) Nebo Vastgoed vanaf 9 juni 2009 al stelde een vordering te hebben van miljarden. Gedaagden 1, 2 en 3 én Nebo waren van deze omstandigheden op de hoogte, gelet op de considerans van de Ontwikkelingsovereenkomst, waarin de kredietopzegging met zoveel woorden staat vermeld, de brief van de Rabobank van 1 oktober 2009, waarvan Vesteda onweersproken heeft gesteld dat alle gedaagde partijen die hebben ontvangen, en de brieven van Nebo Vastgoed aan gedaagden 1, 2 en 3 van 9 juni 2009, 15 maart 2010, 24 juli 2012 en 21 februari 2014. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat gedaagden onvoldoende gemotiveerd hebben weersproken dat wetenschap bestond van de benadeling van overige schuldeisers door de litigieuze rechtshandelingen.
Tussenconclusie
4.20.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat alleen ten aanzien van de eigendomsoverdrachten van 5 en 17 juni 2009 het verweer van gedaagden slaagt dat geen sprake is van benadeling en daarmee dat in die gevallen geen sprake is van paulianeus handelen. De overige transacties en hypotheekverstrekkingen zijn naar het oordeel van de rechtbank wel paulianeus. Nu naar het oordeel van de rechtbank sprake is van paulianeus handelen, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de, door Vesteda subsidiair aangevoerde, vraag of sprake is van onrechtmatig handelen. Ten aanzien van de eigendomsoverdrachten van 5 en 17 juni 2009 komt de rechtbank ook niet toe aan een beoordeling van het beroep op onrechtmatige daad, nu de rechtbank reeds heeft overwogen dat Vesteda door die transacties niet benadeeld is en benadeling een vereiste is voor een schadevergoedingsvordering op grond van onrechtmatige daad.
4.21.
De rechtbank stelt vast dat gedaagden ten aanzien van de overige litigieuze rechtshandelingen, te weten: het sluiten van de Ontwikkelingsovereenkomst, de aansprakelijkstellingen en akkoordverklaringen daarop, en het sluiten van overeenkomsten tot terugkoop, geen specifiek verweer hebben gevoerd. De rechtbank zal op de vorderingen ten aanzien van deze rechtshandelingen dan ook op dezelfde wijze oordelen.
4.22.
Vervolgens is van belang of de door Vesteda ingestelde vorderingen tot het ‘ongeldig en van onwaarde verklaren, althans nietig te verklaren althans te vernietigen’ van de betreffende rechtshandelingen toewijsbaar zijn. Een grondslag om de rechtshandelingen ‘ongeldig en van onwaarde’ te verklaren, zoals Vesteda vordert, heeft Vesteda niet aangevoerd. Op grond van artikel 3:45 BW kan de rechtbank de rechtshandelingen (behoudens de eigendomsoverdrachten van 5 en 17 juni 2009) vernietigen. Gedaagden stellen evenwel dat Vesteda geen belang heeft bij vernietiging, althans dat vernietiging niet mogelijk is omdat reeds (gedeeltelijk) gevolg is gegeven aan het vonnis van de rechtbank Overijssel van 4 september 2013 en een deel van deze rechtshandelingen zijn vernietigd of doorgehaald.
Verweer: vernietiging van de rechtshandeling niet mogelijk, althans geen belang
4.23.
De rechtbank stelt vast dat een aantal rechtshandelingen die in deze procedure in geschil zijn, in het vonnis van 4 september 2013 voorwaardelijk zijn vernietigd, namelijk onder de voorwaarde dat gedaagden in die procedure niet voldoen aan de veroordeling tot betaling. Tevens staat vast dat die vernietiging plaatsvond in het kader van artikel 3:45 BW, omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat die rechtshandelingen paulianeus waren. Op grond van artikel 3:45 lid 4 BW kan een schuldeiser die wegens benadeling tegen een rechtshandeling opkomt, deze rechtshandeling slechts vernietigen te zijnen behoeve en niet verder dan nodig is ter opheffing van de door hem ondervonden benadeling. Hieruit volgt dat vernietiging van een rechtshandeling op grond van pauliana relatieve werking heeft. Gedaagden zouden zich derhalve op het standpunt kunnen stellen dat de vernietiging die de rechtbank bij uitspraak van 4 september 2013 heeft uitgesproken, enkel jegens de Rabobank werkt. Nu Vesteda heeft toegelicht dat zij aanspraak wil maken op een deel van de executieopbrengst die bij de notaris in depot staat en waarbij Nebo Vastgoed mede als belanghebbende is betrokken, heeft Vesteda naar het oordeel van de rechtbank reeds belang bij het, mede jegens haar, nietig verklaren van de litigieuze rechtshandelingen (vordering A1).
4.24.
Ten aanzien van de vraag of Vesteda tevens belang heeft bij haar vordering tot ongedaanmaking en doorhaling van de litigieuze hypotheken en overdrachten (vordering A2 jo B2, B3, B5 en B6) stelt de rechtbank vast dat uit het door gedaagden (productie 9, 2e erratum) en eisers (productie 45) overgelegde overzicht volgt dat niet alle in het vonnis van 4 september 2013 genoemde rechtshandelingen ongedaan zijn gemaakt en/of zijn doorgehaald. Daarnaast vordert Vesteda in de onderhavige procedure mede de ongedaanmaking en doorhaling van andere hypotheken dan in het vonnis van 4 september 2013 is bevolen. De rechtbank is daarom van oordeel dat Vesteda voldoende belang heeft bij haar vorderingen tot ongedaanmaking en doorhaling. Daarbij overweegt de rechtbank dat voor zover wel sprake is van overlap met het vonnis van 4 september 2013 én aan dat vonnis reeds uitvoering is gegeven, Vesteda de veroordeling tot ongedaanmaking en doorhaling van die betreffende rechtshandelingen niet zal kunnen executeren. De rechtbank ziet dan ook geen bezwaar om thans ook op de nevenvorderingen te beslissen.
4.25.
De rechtbank ziet aanleiding om de gevorderde dwangsommen niet toe te wijzen omdat er reden is om aan te nemen dat partijen feitelijk zullen meewerken aan de door de rechtbank opgedragen ongedaanmakingshandelingen. Mocht dit anders blijken te gaan, dan staat de weg van het kort geding open om eventueel alsnog een dwangsom te kunnen vorderen. Tevens ziet de rechtbank aanleiding om de termijn waarbinnen de ongedaanmaking en doorhaling dient plaats te vinden te stellen op acht weken aangezien het in deze zaak gaat om een aanzienlijk aantal betrokken rechtshandelingen.
Proceskosten
4.26.
Nu gedaagden in het ongelijk worden gesteld, worden zij hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten worden aan de zijde van Vesteda als volgt begroot:
Griffierecht: € 575,00
Betekeningskosten: € 76,17 en
€ 81,00
Advocaatkosten: € 11.568,00 (zijnde: 3 punten (dagvaarding, conclusie van repliek en comparitie) maal € 3.856 (tarief VIII))
Totaal: € 12.300,17

5.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
5.1.
vernietigt (i) de Ontwikkelingsovereenkomst, (ii) de hypotheken van 5 en 17 juni 2009, (iii) de aansprakelijkstellingen van Nebo Vastgoed van 9 juni 2009, 15 maart 2010, 24 juli 2012 en 21 februari 2014 alsmede het tekenen van akkoord daarvan, (iv) de verkoopovereenkomst van 29 juli 2009, en (v) de hypotheken van 5 november 2009, 16 december 2009, 31 december 2009, 26 maart 2010 en 26 mei 2011; en de overdrachten van 23 mei 2011, 27 mei 2011, 14 juli 2011, 5 augustus 2011, 12 augustus 2011, 6 oktober 2011 en 7 oktober 2011;
5.2.
gebiedt gedaagden binnen acht weken na heden de hypotheken neergelegd in de hypotheekakten van:
- 5 juni 2009;
- 17 juni 2009
- 5 november 2009 (Hyp3 59444/134)
- 5 november 2009 (Hyp3 59444/135)
- 16 december 2009
- 31 december 2009
- 26 maart 2010 en
- 26 mei 2011
ongedaan te maken en in de registers door te (doen) halen;
5.3.
machtigt Vesteda om de inschrijvingen als bedoeld in rechtsoverweging 5.2 hiervoor krachtens een grosse van dit vonnis zelf te laten doorhalen;
5.4.
gebiedt gedaagden om binnen acht weken na heden de rechtshandelingen neergelegd in de akten van:
- 23 mei 2011
- 23 mei 2011
- 14 juli 2011
- 5 augustus 2011
- 12 augustus 2011
- 6 oktober 2011 en
- 7 oktober 2011
ongedaan te maken en die ongedaanmaking in de registers te doen inschrijven;
5.5.
machtigt Vesteda om bij het uitblijven van de ongedaanmaking als bedoeld in rechtsoverweging 5.4 hiervoor de inschrijving van die teruglevering in de openbare registers zelf te bewerkstelligen;
5.6.
bepaalt dat dit vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van degene(n), die tot de rechtshandeling als bedoeld in rechtsoverweging 5.4 hiervoor gehouden is of zijn;
5.7.
verbiedt Nebo Vastgoed om een aanspraak als bedoeld bij voornoemde brieven van 9 juni 2009, 15 maart 2010, 24 juli 2012 en 21 februari 2014 geldend te maken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5 miljoen te voldoen aan Vesteda voor elke overtreding van dat verbod.
5.8.
veroordeelt gedaagden in de proceskosten en begroot de proceskosten aan de zijde van Vesteda tot op heden op € 12.300,17;
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.10.
verklaart de onderdelen van dit dictum met nummers 5.1 tot en met 5.8 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.J. Koopmans, mr. J.M. van den Wall Bake en mr. E.C. Rozeboom en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2019.