Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- de dagvaarding van 17 augustus 2012 met producties 1 tot en met 18;
- de conclusie van antwoord van 31 oktober 2012 met producties 1 tot en met 7;
- de conclusie van repliek van 9 januari 2013 met producties 19 tot en met 22;
- de conclusie van dupliek van 20 februari 2013;
- het tussenvonnis van 20 maart 2013;
- de akte overlegging producties van de zijde van Vesteda van 11 september 2013 met producties 23 tot en met 28;
- de brief van de zijde van Vesteda van 18 oktober 2013 met producties A en B;
- de akte overlegging producties, tevens houdende wijziging van eis van de zijde van Vesteda van 18 juni 2014 met producties 23 tot en met 29;
- de akte houdende bezwaar wijziging van eis van de zijde van gedaagden 1, 2, 3 en 4 van 16 juli 2014;
- de akte houdende producties van de zijde van de curator van 9 mei 2016 met producties 1 tot en met 3;
- de oproeping ex artikel 118 Rv om als partij in het geding te verschijnen van 8 augustus 2018;
- de akte houdende overlegging producties en wijziging van eis van de zijde van Vesteda van 24 september 2018 met producties 30 tot en met 42;
- de akte houdende overlegging producties van de zijde van Vesteda van 24 september 2018 met producties 43 tot en met 44;
- de akte overlegging producties van de zijde van Nebo Vastgoed van 24 september 2018 met producties 7 tot en met 9, en 9 erratum;
- de akte overlegging producties van de zijde van Nebo Vastgoed van 24 september 2018 met productie 10;
- de akte overlegging producties van de zijde van Nebo Vastgoed van 24 september 2018 met producties 11a tot en met 11g;
- de akte overlegging productie van de zijde van Vesteda van 11 februari 2019 met productie 45;
- het proces verbaal van de comparitie van partijen gehouden op 11 februari 2019.
2.De feiten
1.Geen verlenging
Primair
Subsidiair
Zowel primair als subsidiair
4.De beoordeling
ABN AMRO/Van Dooren q.q.III)). Dat voor gedaagden niet enkel een kans bestond op een faillissement en daarbij een tekort voor schuldeisers, maar dat dit door gedaagden werd voorzien althans kon worden voorzien, volgt naar het oordeel van de rechtbank voldoende uit de omstandigheden dat (a) de Rabobank in februari 2009 al had besloten om de financiering te beëindigen en (b) Nebo Vastgoed vanaf 9 juni 2009 al stelde een vordering te hebben van miljarden. Gedaagden 1, 2 en 3 én Nebo waren van deze omstandigheden op de hoogte, gelet op de considerans van de Ontwikkelingsovereenkomst, waarin de kredietopzegging met zoveel woorden staat vermeld, de brief van de Rabobank van 1 oktober 2009, waarvan Vesteda onweersproken heeft gesteld dat alle gedaagde partijen die hebben ontvangen, en de brieven van Nebo Vastgoed aan gedaagden 1, 2 en 3 van 9 juni 2009, 15 maart 2010, 24 juli 2012 en 21 februari 2014. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat gedaagden onvoldoende gemotiveerd hebben weersproken dat wetenschap bestond van de benadeling van overige schuldeisers door de litigieuze rechtshandelingen.