ECLI:NL:HR:1992:ZC0615

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 mei 1992
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
14656
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Snijders
  • J. Bloembergen
  • W. Neleman
  • A. Heemskerk
  • H. Nieuwenhuis
  • M. Davids
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement van Montana Caravan B.V. en de rechtsgeldigheid van transacties met Interniber B.V.

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door de curator van Montana Caravan B.V., die failliet is verklaard op 6 november 1985. De curator, Mr. Coenraad Cornelis Bosselaar, heeft Interniber B.V. gedagvaard voor de Rechtbank te Haarlem, waarbij hij vorderde dat Interniber zou worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 216.640,60. De rechtbank heeft deze vordering op 28 november 1989 afgewezen, waarna de curator hoger beroep heeft ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. Het Hof heeft op 6 december 1990 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, wat de curator heeft doen besluiten om cassatie in te stellen.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd. De Hoge Raad oordeelt dat er sprake is van benadeling van de schuldeisers van Montana, omdat de opbrengst van de caravans, die aan Interniber zijn geleverd, beschikbaar had moeten zijn voor de gezamenlijke schuldeisers. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Hof en verwijst de zaak terug naar het Hof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling en beslissing. Tevens wordt Interniber veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op ƒ 7.378,75.

Deze uitspraak is gedaan door de vice-president Snijders als voorzitter en de raadsheren Bloembergen, Neleman, Heemskerk en Nieuwenhuis, en is openbaar uitgesproken door raadsheer Davids op 22 mei 1992.

Uitspraak

22 mei 1992
Eerste Kamer
Nr. 14.656
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
Mr. Coenraad Cornelis BOSSELAAR, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van MONTANA CARAVAN B.V.,
wonende te Groenekan, gemeente Maartensdijk,
EISER tot cassatie,
advocaat: Mr. E. van Staden ten Brink,
t e g e n
INTERNIBER B.V.,
statutair gevestigd te ’s-Gravenhage, kantoorhoudende te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: Mr. J.W. Meijer.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie — verder te noemen de curator — heeft bij exploit van 25 augustus 1988 verweerster in cassatie — verder te noemen Interniber — gedagvaard voor de Rechtbank te Haarlem en gevorderd Interniber te veroordelen tot betaling aan de curator van een bedrag van ƒ 216.640,60.
Nadat Interniber tegen de vordering verweer had gevoerd, heeft de rechtbank bij vonnis van 28 november 1989 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft de curator hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 6 december 1990 heeft het Hof het bestreden vonnis met verbetering van gronden bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft de curator beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Interniber heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De curator heeft zijn zaak doen toelichten door zijn advocaat en Interniber heeft haar zaak namens haar advocaat doen toelichten door Mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Biegman-Hartogh strekt tot vernietiging van het bestreden arrest met verwijzing van de zaak naar een ander hof ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie moet van het volgende worden uitgegaan.
Montana Caravan B.V. is op 12 november 1984 opgericht door Interniber. De door Montana gebouwde caravans werden alle afgenomen door Interniber. Montana had een kredietfaciliteit bij de Rabobank. Voor de daaruit voortvloeiende bankschuld had Interniber zich borg gesteld. Tussen 26 september en 5 november 1985 heeft Montana zestien stacaravans geleverd aan Interniber. De koopprijzen van die caravans, in totaal ten belope van ƒ 214.604,60 moeten als redelijk worden aangemerkt. Zij zijn door Interniber in voormelde periode overgemaakt op de kredietrekening van Montana bij de Rabobank, welke rekening vóór deze betaling een debetstand van ƒ 241.753,21 vertoonde.
Op 6 november 1985 is Montana in staat van faillissement verklaard.
3.2 Het eerste onderdeel klaagt dat het Hof van een onjuiste rechtsopvatting heeft blijk gegeven door te overwegen (r.o. 4.5) 'dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de schuldeisers van Montana eerst dan door de verkoop en (af-)levering van bedoelde zestien stacaravans benadeeld kunnen zijn indien Interniber voor deze zaken een lagere dan de normale of marktprijs heeft betaald' en vervolgens in r.o. 4.7 te overwegen dat er geen benadeling van de schuldeisers was omdat de koopprijzen van de caravans als redelijk waren aan te merken.
De klacht is gegrond. Van benadeling in de zin van art. 42 F. is sprake wanneer de schuldeisers zijn benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden. Daarvan kan ook sprake zijn wanneer voor geleverde zaken een redelijke prijs is betaald, zodat het vermogen van de nadien gefailleerde per saldo niet is verminderd. Dit geval doet zich hier voor. Het moge zo zijn dat als gevolg van de levering van de caravans aan Interniber de schuld van Montana aan de Rabobank is afgenomen met een bedrag dat niet lager is dan de vermoedelijke executie-opbrengst van de caravans, zodat het vermogen van Montana per saldo niet is verminderd, dit neemt echter niet weg dat zonder de door de curator gewraakte transactie de opbrengst van de caravans beschikbaar zou zijn geweest voor de gezamenlijke schuldeisers.
Een en ander geldt zowel naar het huidige recht als onder art. 42 in verbinding met het vóór de inwerkingtreding van de wet van 6 mei 1986, Stb. 275 geldende art. 43 F., waaraan het Hof blijkens de aanhef van zijn rechtsoverweging 4.1 kennelijk mede betekenis heeft toegekend.
3.3 Het arrest kan derhalve niet in stand blijven. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Hof te Amsterdam van 6 december 1990;
verwijst de zaak naar het Hof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Interniber in de kosten van het geding in cassatie, tot deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op ƒ 7.378,75, op de voet van art. 57b Rv. te voldoen aan de Griffier.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Snijders als voorzitter en de raadsheren Bloembergen, Neleman, Heemskerk en Nieuwenhuis, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Davids op
22 mei 1992.