ECLI:NL:RBOVE:2017:4243

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 november 2017
Publicatiedatum
14 november 2017
Zaaknummer
ak_17_835
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuiste uitleg door verweerder van jurisprudentie over bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering; verweerder niet bevoegd de aanvraag buiten behandeling te stellen; beroep gegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 15 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Enschede. Eiseres had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering, maar deze aanvraag werd door verweerder buiten behandeling gesteld. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat eiseres alle benodigde gegevens had verstrekt. De rechtbank baseerde haar oordeel op eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, waarin werd vastgesteld dat de noodzaak van onderbewindstelling al was vastgesteld door de kantonrechter. De rechtbank concludeerde dat de gevraagde gegevens niet noodzakelijk waren voor de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 990,00 werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsbescherming van aanvragers van bijzondere bijstand en de verplichting van bestuursorganen om aanvragen op een zorgvuldige manier te behandelen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/835

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigden: mr. G. Meijer en J.B.T. Berentsen, bewindvoerder bij Certitudo Bewindvoering B.V. te Coevorden,
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder,

gemachtigden: S.B. ten Kate en W. Heesen.

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2016 (het primaire besluit I) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering wordt opgeschort.
Bij besluit van 19 december 2016 (het primaire besluit II) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering niet in behandeling wordt genomen.
Bij besluit van 27 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Bij beschikking van de kantonrechter van 24 augustus 2015, verzonden op 26 augustus 2015, is een bewind ingesteld over de goederen en gelden die zullen toebehoren aan eiseres wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden. Certitudo Bewindvoering B.V. is benoemd tot bewindvoerder. De kosten van het bewind werden aanvankelijk voldaan door de gemeente Coevorden, waar eiseres heeft gewoond. In verband met haar verhuizing naar Enschede heeft eiseres verweerder op 31 oktober 2016 verzocht haar op grond van de Participatiewet (PW) bijzondere bijstand toe te kennen voor de kosten van bewindvoering. Verweerder heeft eiseres verzocht nadere gegevens in te dienen. Omdat verweerder heeft vastgesteld dat die gegevens niet (volledig en tijdig) zijn ontvangen, heeft verweerder de besluiten genomen, zoals vermeld onder “Procesverloop”.
2. Eiseres stelt dat zij aan verweerder alle benodigde gegevens heeft verstrekt om tot een positieve beslissing op de aanvraag te kunnen komen. Uit de verstrekte beschikking van de kantonrechter wordt duidelijk dat de kantonrechter de aanvraag tot onderbewindstelling heeft getoetst en heeft vastgesteld dat de noodzaak bestaat om de onderbewindstelling uit te spreken. In dit verband heeft eiseres gewezen op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 augustus 2001, ECLI:NL:CRVB:2001:AD3836 en uitspraken van deze rechtbank van 14 juli 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:2665 t/m 2667. De noodzaak tot onderbewindstelling staat volgens eiseres vast, zodat er voor verweerder geen ruimte bestaat de noodzaak van de onderbewindstelling en de daarmee logischerwijs te maken kosten anders te beoordelen. Er bestaat dan ook geen noodzaak tot het verstrekken van de gevraagde stukken. De inkomens- en vermogenspositie van eiseres is bekend en de kosten van het bewind zijn bekend, zodat verweerder het recht op bijzondere bijstand kan vaststellen.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
3.2
Ingevolge artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb wordt de termijn voor het geven van een beschikking opgeschort met ingang van de dag na die waarop het bestuursorgaan de aanvrager krachtens artikel 4:5 uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
3.3
In artikel 35, eerste lid, van de PW is bepaald dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van verweerder niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomens- of studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dat meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
3.4
Vast staat dat eiseres door de kantonrechter onder bewind is gesteld en dat eiseres daarvoor kosten moet maken. Vast staat ook, dat voor de kosten voor bewindvoering bijzondere bijstand kan worden verleend. Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerder eiseres op goede gronden heeft verzocht de aanvraag aan te vullen en meer in het bijzonder of de gevraagde gegevens, namelijk het verzoekschrift onderbewindstelling, het verzoekschrift aan de rechtbank, het Plan van Aanpak bewind en het Plan van Aanpak problematische schulden, noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand.
3.5
In haar uitspraak van 14 juli 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:2667 heeft deze rechtbank in een vergelijkbare zaak geoordeeld dat de uitspraak van de CRvB van 21 augustus 2001, ECLI:NL:CRVB:2001:AD3836 nog steeds actueel is en dat daaruit volgt dat de noodzaak van onderbewindstelling met een beschikking van de kantonrechter, waarbij bewind is ingesteld, voor verweerder een gegeven is, zodat het niet aan verweerder is om aan de hand van door de betrokkene te leveren stukken te bepalen of er ook andere (goedkopere) oplossingen denkbaar zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat het opvragen van stukken die verweerder nodig zou hebben om die beoordeling te kunnen maken, daarom niet aan de orde kan zijn. Daarbij heeft de rechtbank vermeld dat informatie die niet nodig is om te kunnen beslissen, niet mag worden opgevraagd. In zijn uitspraak van 18 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2484, heeft de CRvB deze uitspraak bevestigd.
3.6
Voor de beantwoording van de vraag of de gevraagde gegevens noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand, is van belang of verweerder na de uitspraak van de CRvB van 18 juli 2017, nog beoordelingsruimte toekomt bij de vaststelling van het recht op bijzondere bijstand.
3.7
Verweerder stelt zich op het standpunt dat dit wel het geval is en dat hij daarom om toezending van de gevraagde stukken mocht vragen. Verweerder baseert zich hierbij op het gestelde in overweging 4.8 in de uitspraak van de CRvB. Verweerder stelt dat de CRvB hiermee heeft willen zeggen dat de toegang tot de bijzondere bijstand niet verhinderd kan worden maar dat verweerder daarna wel degelijk kan kijken hoe dat op de meest gunstige manier kan worden ingevuld. De gevraagde stukken zijn volgens verweerder nodig om te kunnen beoordelen in welke vorm de bijzondere bijstand verstrekt dient te worden, of de betrokkene aanvullende verplichtingen opgelegd dienen te worden en of er alternatieve of aanvullende hulp kan of moet worden aangeboden. Tevens acht verweerder van belang dat in dit geval al geruime tijd bijzondere bijstand is verstrekt door de gemeente Coevorden en dat in die zin sprake is van een verzoek om voortzetting van bijzondere bijstand.
3.8
In de in 3.5 genoemde uitspraak van de CRvB van 18 juli 2017 heeft de CRvB onder verwijzing naar zijn eerder genoemde uitspraak van 21 augustus 2001, geoordeeld dat de toets of de voorziening voor de betrokkene het meest passend en adequaat is reeds besloten ligt in de beschikking van de kantonrechter. De CRvB heeft geconcludeerd dat hetgeen is aangevoerd niet kan leiden tot het oordeel dat de gevraagde gegevens noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag en dat verweerder niet bevoegd was de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling te stellen.
In 4.8 heeft de CRvB naar aanleiding van hetgeen verweerder, appellant in hoger beroep, heeft aangevoerd overwogen:
“Anders dan appellant heeft betoogd staan hem overigens, nadat de bijzondere bijstandsverlening een aanvang heeft genomen, wel degelijk instrumenten ter beschikking om de noodzaak van de (voortzetting van de) bewindvoering – en daarmee de noodzaak van verdere bijstandsverlening – te verifiëren. Hierbij kan gedacht worden aan overleg met de bewindvoerder, waarbij indien aangewezen ook andere – minder vergaande – oplossingen zoals de inschakeling van een budgetcoach kunnen worden besproken. Voorts kan appellant, in lijn met wat de Raad reeds in zijn uitspraak van 9 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO4439, heeft overwogen, bij twijfel een onderzoek instellen om te verifiëren of de uit de bewindvoering voortvloeiende werkzaamheden zijn verricht en of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt verstrekt ook daadwerkelijk zijn gemaakt. Tot slot kan appellant onder meer gebruik maken van de sinds 1 januari 2014 in het BW opgenomen mogelijkheid om bij wijziging van omstandigheden opheffing van de onderbewindstelling te verzoeken.”
3.9
De rechtbank kan verweerders stelling dat in feite sprake is van voortzetting van bijzondere bijstand, aangezien eiser al geruime tijd bijzonder bijstand voor de kosten is verstrekt door de gemeente Coevorden, niet volgen. Eiseres heeft immers een aanvraag ingediend. Een buiten behandeling stelling op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb valt hiermee ook niet te rijmen.
3.1
Gelet op de uitspraak van de CRvB, is de rechtbank van oordeel dat de gevraagde gegevens, namelijk het verzoekschrift onderbewindstelling, het verzoekschrift aan de rechtbank, het Plan van Aanpak bewind en het Plan van Aanpak problematische schulden, niet noodzakelijk zijn om de noodzaak van de gemaakte kosten en daarmee het recht op bijzondere bijstand te kunnen beoordelen. De CRvB heeft immers geoordeeld dat de toets of de voorziening voor de betrokkene het meest passend en adequaat is reeds besloten ligt in de beschikking van de kantonrechter.
Evenmin ziet de rechtbank in dat deze stukken noodzakelijk zijn om te kunnen vaststellen in welke vorm de bijzondere bijstand verstrekt dient te worden. Bijzondere bijstand kan in bijzondere in artikel 48, tweede lid, van de PW genoemde omstandigheden worden verleend in de vorm van leenbijstand of borgtocht. In dit geval zou enkel sprake kunnen zijn van verlening van bijzondere bijstand in de vorm van leenbijstand en dan alleen indien de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg zou zijn van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening van het bestaan. De rechtbank ziet niet in dat de gevraagde gegevens noodzakelijk zijn om dit te kunnen beoordelen. De gevraagde gegevens zijn niet actueel en verweerder staan andere instrumenten ter beschikking om zich hierover een oordeel te kunnen vormen, zoals een gesprek met de betrokkene en/of de bewindvoerder. In dit verband merkt de rechtbank op dat de CRvB in 4.8 heeft overwogen dat verweerder wel degelijk instrumenten ter beschikking staan om de noodzaak van de (voortzetting van de) bewindvoering te verifiëren. Gelet op de samenhang van de overwegingen, maakt de rechtbank hieruit op dat de CRvB hiermee niet heeft bedoeld te zeggen dat in het kader van die beoordeling wél van de betrokkene kan worden verlangd de gevraagde gegevens te verstrekken. Veel meer komt het de rechtbank voor dat de CRvB heeft bedoeld aan te geven dat verweerder
andereinstrumenten ter beschikking staan om de bijstandsverlening na toekenning zo kort mogelijk te laten duren en dat hij, indien hij na inzet van die instrumenten van mening is dat de noodzaak tot bewind niet langer bestaat, de kantonrechter kan verzoeken de onderbewindstelling op te heffen.
3.11
Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet bevoegd was de aanvraag van eiseres met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling te stellen.
4. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal nader op het bezwaar van eiseres dienen te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,00 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 46,-- aan eiseres vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990,00 ter zake van verleende rechtsbijstand.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Elderman, rechter, in aanwezigheid van
W. Veldman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.