ECLI:NL:RBOVE:2016:2665

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 juli 2016
Publicatiedatum
14 juli 2016
Zaaknummer
ak_zwo_16_770
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot afhandeling van aanvraag bijzondere bijstand door gemeente Enschede

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel geoordeeld dat de gemeente Enschede een aanvraag voor bijzondere bijstand ten onrechte buiten behandeling heeft gelaten. Eiseres 1, die onder bewind is gesteld, had op 14 juli 2015 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van haar beschermingsbewind. De gemeente had de aanvraag opgeschort omdat niet alle gevraagde informatie was verstrekt en had deze uiteindelijk niet in behandeling genomen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet zelf mocht bepalen welke informatie nodig was om de aanvraag te beoordelen, en dat de onderbewindstelling een gegeven was dat niet ter discussie stond. De rechtbank benadrukte dat de gemeente niet vrij was om te oordelen over de noodzaak van de onderbewindstelling en dat de aanvraag van eiseres 1 ten onrechte was afgewezen.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres 1 gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De gemeente moet nu opnieuw beslissen op het bezwaar van eiseres 1, met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. Eiseres 2, die als bewindvoerder optreedt, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep, omdat zij geen zelfstandig belang had bij de aanvraag. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres 1 toegewezen en bepaald dat het betaalde griffierecht door de gemeente moet worden vergoed. Deze uitspraak benadrukt de rechten van onderbewindgestelden en de verplichtingen van gemeenten bij het behandelen van aanvragen voor bijzondere bijstand.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/770

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Enschede, eiseres 1,

en
Findool B.V. te Nijverdal, eiseres 2,
gemachtigde: mr. P. Gerritsen,
en

Het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder,

gemachtigden: I. Lungu en J.M.P. Duininck.

Procesverloop

Op 5 augustus 2015 heeft verweerder de afhandeling van de aanvraag om bijzondere bijstand opgeschort omdat niet alle gevraagde informatie is verstrekt. Bij besluit van 17 augustus 2015 heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 4 februari 2016 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseressen hebben daartegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2016.
Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde en [naam 1] en [naam 2] , beiden werkzaam bij Findool B.V. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Ter zitting zijn de beroepen, bij de rechtbank bekend onder procedurenummers 16/818, 16/819 en 16/770, gevoegd behandeld. Nadien zijn de beroepen weer gesplitst voor het doen van uitspraak.

Overwegingen

1. Eiseres 1 is onder bewind gesteld. Bij beschikking van de kantonrechter van 1 mei 2014 is het bewind uitgebreid, onder andere met de gelden die aan haar worden toegekend voor het persoonsgebonden budget (pgb). Findool B.V. te Nijverdal is benoemd tot bewindvoerder. De kantonrechter heeft de beloning van de bewindvoerder voor werkzaamheden vastgesteld conform de landelijk vastgestelde forfaitaire tarieven. Deze mogen ten laste van het vermogen van de onder toezicht gestelde worden gebracht.
Op 14 juli 2015 heeft eiseres 1 bijzondere bijstand aangevraagd voor de maandelijkse kosten van het beschermingsbewind van € 111,42 incl BTW en de maandelijkse kosten pgb beheer van € 49,16 incl. BTW.
Bij brief van 5 augustus 2015 heeft verweerder gevraagd om toezending van aanvullende stukken, te weten het verzoekschrift onderbewindstelling, het verzoek aan de rechtbank en de beschikking van de rechtbank. Eiseressen zijn in de gelegenheid gesteld die stukken binnen een week alsnog in te sturen.
Bij brief van 6 augustus 2015 hebben eiseressen verweerder onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 augustus 2001 (ECLI:NL:CRVB:2001:AD3836) laten weten dat er geen noodzaak is voor het opvragen van de genoemde stukken. Hierna heeft verweerder het primaire besluit van 17 augustus 2015 genomen. Op 24 augustus 2015 is daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar om advies voorgelegd aan de Commissie bezwaarschriften. Deze heeft verweerder op 2 februari 2016 geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren. Bij het door eiseressen bestreden besluit van 4 februari 2016 heeft verweerder conform dat advies beslist.
2. Alvorens de zaak inhoudelijk te beoordelen ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of Findool B.V. in haar hoedanigheid van bewindvoerder zelfstandig in beroep kan komen tegen het bestreden besluit.
Het bestreden besluit is gericht aan Findool in haar hoedanigheid van gemachtigde van eiseres 1. Ter zitting is namens eiseres 2 verklaard dat zij ook belang heeft bij de toekenning van bijzondere bijstand aan haar cliënt, omdat zij immers de financiële belangen van haar cliënten behartigt. Het bezwaarschrift is dan ook niet alleen namens eiseres 1, maar ook namens eiseres 2 ingediend.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres 2 in haar hoedanigheid als bewindvoerder bijzondere bijstand kan aanvragen voor haar cliënten, maar niet voor zichzelf. Dat toekenning van bijstand aan haar cliënten het voor eiseres 2 eenvoudiger maakt om de zaken voor hen te beheren staat wel vast. Er is echter veeleer sprake van een afgeleid belang.
Uit het bezwaarschrift blijkt ook niet dat eiseres 2 heeft beoogd op persoonlijke titel bezwaar te maken; verweerder heeft het bezwaarschrift dan ook niet als zodanig hoeven begrijpen.
Hieruit volgt dat eiseres 2 geen rechtens te honoreren belang heeft bij het bestreden besluit en geen zelfstandig beroep daartegen kan instellen.
Eiseres 2 is dan ook niet-ontvankelijk in haar beroep.
3. In artikel 35, eerste lid, van de PW is bepaald dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomens- of studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dat meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
In artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat een bestuursorgaan kan besluiten een aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Vast staat dat eiseres 1 voor het beheer van haar pgb door de kantonrechter onder bewind is gesteld van eiseres 2 en dat eiseres 1 daarvoor kosten moet maken.
Vast staat ook, dat voor de kosten voor bewindvoering in beginsel bijzondere bijstand kan worden verleend.
De CRvB heeft in de hierboven genoemde uitspraak van 21 augustus 2001 overwogen dat de kantonrechter in het kader van zijn bevoegdheid tot onderbewindstelling zoals geregeld in artikel 1:431 e.v. van het Burgerlijk Wetboek (BW) – met afweging van de individuele omstandigheden van de belanghebbende – de noodzaak tot de onderbewindstelling heeft beoordeeld en vastgesteld.
De CRvB was van oordeel dat het college onder die omstandigheden in het kader van de toepassing van de Algemene bijstandswet (ABW) ten aanzien van de belanghebbende aan de beschikking van de kantonrechter gebonden is en dat hiermee de noodzaak tot financiële belangenbehartiging in de vorm van onderbewindstelling uitgangspunt voor het college dient te zijn. Het stond het college, aldus de CRvB, niet vrij om zelf de noodzaak van die onderbewindstelling te beoordelen en evenmin om te bezien of andere oplossingen mogelijk zouden zijn.
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het karakter van de huidige wetgeving op bijstandsgebied anders is dan ten tijde van de uitspraak van de CRvB. Als gevolg van de explosieve toename van het beroep op de bijzondere bijstand voor beschermingsbewind zoeken gemeenten naar wegen om daar meer grip op te krijgen. De gemeente heeft in verband daarmee sinds 1 december 2014 nieuw beleid, dat er op neer komt dat nadat de rechtbank het bewind heeft uitgesproken, de gemeente een gesprek met de aanvrager heeft. Tijdens dat gesprek wordt gezocht naar de meest passende oplossing voor betrokkene. Om die beoordeling te kunnen maken heeft verweerder achtergrondinformatie nodig, bijvoorbeeld in de vorm van het verzoekschrift onderbewindstelling, het verzoek aan de rechtbank en eventueel een plan van aanpak bewind. Daarom is toezending van deze stukken volgens verweerder nodig om de aanvraag te kunnen beoordelen.
Los daarvan vindt verweerder het niet aan eiseres om te bepalen welke stukken er nodig zijn om op een aanvraag te kunnen beslissen.
6. Eiseres betoogt dat artikel 35, eerste lid, van de PW voor verweerder een gebonden bevoegdheid behelst: als is voldaan aan de voorwaarden, moet verweerder de aanvraag honoreren. Eiseres stelt vervolgens dat de uitspraak uit 2001 nog steeds actueel is nu de wetgeving op het punt van bijzondere bijstand niet is gewijzigd. Uit de wetgeving op het terrein van onder ander beschermingsbewind volgt dat beschermingsbewind niet verder mag ingrijpen dan noodzakelijk en de zelfredzaamheid van personen moet zoveel mogelijk worden bevorderd. De kantonrechter die een beschermingsbewind uitspreekt, heeft op deze elementen dus getoetst. Het is niet aan verweerder om die beoordeling over te doen.
7. De rechtbank is van oordeel dat de uitspraak uit 2001, anders dan verweerder stelt, nog steeds actueel is. De regelgeving op het punt van bijzondere bijstand is niet ingrijpend veranderd en de CRvB heeft in 2010 een uitspraak gedaan op basis waarvan moet worden vastgesteld dat in de rechtspraak op dit punt evenmin een andere koers is ingezet. In die uitspraak van 29 juni 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BM9799) heeft de CRvB overwogen dat in het kader van de toepassing van de Wet werk en bijstand de noodzaak van de schuldsaneringsregeling uitgangspunt voor het college dient te zijn.
In het geval van eiseres gaat het echter mede om de kosten van bewindvoering ten behoeve van het beheren van een pgb. Naar ter zitting is gebleken zijn partijen zich bewust van de gewijzigde rechtspraak van de CRvB op dit punt (zie ECLI:NL:CRVB:2015:1654), die erop neer komt dat voor bewindvoering voor het beheren van een pgb geen bijzondere bijstand meer kan worden verstrekt. Gemachtigde van verweerder heeft ter zitting gesteld dat verweerder dat met ingang van 1 april 2016 ook niet meer doet.
Voor de beoordeling van het nu voorliggende geschil betekent dat het volgende. De rechtbank merkt op dat het in beginsel aan verweerder is om te bepalen welke stukken en documenten hij nodig heeft om een aanvraag te kunnen beoordelen. Die bevoegdheid is naar zijn aard begrensd; informatie die niet nodig is om te kunnen beslissen, mag niet worden opgevraagd.
De door verweerder opgevraagde beschikking van de kantonrechter, waarbij de omvang van het bewind is gewijzigd, bevindt zich bij de gedingstukken. Deze had verweerder derhalve niet hoeven opvragen. De andere stukken, het verzoekschrift aan de rechtbank en het verzoek onderbewindstelling, heeft verweerder niet. De vraag is evenwel of verweerder deze nodig had om de aanvraag te kunnen beoordelen. Bij een aanvraag van bijzondere bijstand voor bewindvoering voor het beheren van een pgb is immers, gelet op voornoemde uitspraak van de CRvB, niet van belang waarom iemand onder bewind is gesteld, maar waarom deze persoon heeft gekozen voor een pgb, in plaats van zorg in natura. Die vraag heeft verweerder evenwel niet gesteld. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres 1 dan ook ten onrechte buiten behandeling gelaten.
8. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal nader op het bezwaar van eiseres 1 dienen te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak.
9. De rechtbank ziet hierin aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten te veroordelen, die eiseres 1 in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Gelet op het bepaalde in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht merkt de rechtbank de beroepszaken met procedures 16/818, 16/819 en 16/770 aan als samenhangende zaken.
De rechtbank kent ter zake van verleende rechtsbijstand 2 punten toe, waarbij een wegingsfactor van 1 wordt gehanteerd. Omdat sprake is van drie beroepen deelt de rechtbank het te vergoeden bedrag door 3.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep van eiseres 2 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep van eiseres 1 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op opnieuw op het bezwaar van eiseres 1 te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 46,-- aan eiseres 1 vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres 1 tot een bedrag van € 330,67,-- ter zake van verleende rechtsbijstand.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Hardonk-Prins, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.A.M. Spreuwenberg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.