Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
MEDIANT, STICHTING VOOR GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG OOST- EN MIDDEN TWENTE,
gevestigd en kantoorhoudende te Enschede,
wonende te [woonplaats] ,
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
‘Ontslag op staande voet onder de Wwz,’ Arbeidsrecht 2014/58, p. 58).
Voorwaardelijke procedures in het nieuwe ontslagrecht’, ARBAC, april 2015) achten voorwaardelijke ontbinding ook onder de Wwz in beginsel (onverminderd) mogelijk. Daarbij tekenen zij wel aan dat zij het goed verdedigbaar achten dat voorwaardelijke ontbinding, met het oog op een mogelijke herstelveroordeling in hoger beroep, niet als mogelijkheid wordt aanvaard.
Handboek Nieuw Ontslagrecht, Wolters Kluwer 2015, pag. 146 e.v.) nemen aan dat voorwaardelijk ontbinden ook onder de Wwz nog kan.
(‘Ontslag op staande voet in de wet werk en zekerheid: is er nog plaats voor een kort geding, voorwaardelijke ontbinding, bewijslevering en een switch?,TAP 2015/59, paragraaf 4) heeft de verwachting uitgesproken dat een werkgever ook na 1 juli 2015 de mogelijkheid heeft om na een ontslag op staande voet een verzoek tot voorwaardelijke ontbinding te doen. Jansen onderkent dat, anders dan onder het oude recht, onder de Wwz tegen een beschikking tot ontbinding hoger beroep openstaat en een voorwaardelijke ontbinding onder de Wwz aldus niet het definitieve karakter heeft zoals ontbinding onder het oude recht die had. Desalniettemin verwacht Jansen niet dat de mogelijkheid van hoger beroep tot gevolg heeft dat de voorwaardelijke ontbinding na invoering van de Wwz geheel zal verdwijnen. Voorts merkt Jansen op dat het de vraag is of een voorwaardelijke ontbinding effect kan hebben in het geval waarin een werknemer in hoger beroep herstel van de arbeidsovereenkomst vraagt en verkrijgt, omdat verdedigd kan worden dat een dergelijk herstel de werking aan de voorwaardelijke ontbinding ontneemt, aangezien de voorwaardelijke ontbinding alleen de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst en niet de herstelde arbeidsovereenkomst treft.
Praktisch arbeidsprocesrecht onder de Wwz,Sdu 2015, pag 56 e.v.) achten een voorwaardelijke ontbinding nog wel mogelijk. Formele bezwaren worden door hen niet geopperd. Wel wijzen zij er op dat aan voorwaardelijke ontbinding onder de Wwz niet altijd betekenis toekomt. Die lijkt, aldus genoemde auteurs, alleen nog dan betekenis te hebben als het voorwaardelijk ontbindingsverzoek op een andere grondslag, althans andere feiten is gebaseerd dan die ten grondslag zijn gelegd aan het ontslag op staande voet en/of in die gevallen waarin een formeel gebrek aan het ontslag op staande voet kleeft, bijvoorbeeld omdat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven.
‘De voorwaardelijke ontbinding onder de Wwz: is het einde nabij?’, TAP 2016, 135) diverse knelpunten die zich in het kader van de voorwaardelijke ontbinding (kunnen) voordoen geanalyseerd, zich afgevraagd of deze mogelijkheid zich onder de Wwz nog wel kan voordoen en de wenselijkheid om van de Hoge Raad duidelijkheid op dit onderwerp te verkrijgen benadrukt.
“De omstandigheid dat tegen een beschikking tot ontbinding op grond van artikel 7:671b BW, anders dan in geval van een beschikking op grond van artikel 7:685 BW, hoger beroep mogelijk is, betekent niet dat de werkgever geen belang meer kan hebben bij voorwaardelijke ontbinding. In hoger beroep kan een beschikking tot ontbinding immers worden bekrachtigd of kan de zaak worden beslecht door toekenning van een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:683bBW, in plaats van door herstel van de arbeidsovereenkomst. In dergelijke gevallen heeft de beschikking tot voorwaardelijke ontbinding, ondanks hoger beroep, het door de werkgever beoogde effect, te weten (zekerheid over de) beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Hetzelfde geldt ingeval partijen afzien van hoger beroep of dat beroep laten intrekken. […].”
voor zover de opzegging van de arbeidsovereenkomst in rechte wordt vernietigd” omdat bij dezelfde beschikking het verzoek van de werknemer tot vernietiging van die opzegging is afgewezen. Eventueel herstel van de arbeidsovereenkomst in hoger beroep (artikel 7:683 lid 3 BW) betekent dat partijen een nieuwe overeenkomst aangaan, onder dezelfde voorwaarden. Dat betekent dat is komen vast te staan dat de huidige arbeidsovereenkomst als gevolg van de opzegging, het ontslag op staande voet, hoe dan ook is geëindigd.
voor zover de arbeidsovereenkomst na hoger beroep wordt hersteld” is volgens de kantonrechter wel toewijsbaar nu niet is uitgesloten dat de werkgever daar een redelijk belang bij heeft omdat klaarblijkelijk is beoogd de eventueel te zijner tijd, al dan niet met terugwerkende kracht, ‘herstelde’ arbeidsovereenkomst door deze voorwaardelijke ontbinding te doen eindigen.
“Er ontstaat dan een nieuwe arbeidsovereenkomst onder dezelfde voorwaarden. Daarnaast kan de rechter in hoger beroep ook kiezen voor de optie van de billijke vergoeding. Als zodanig staat die rechter dus thans een instrumentarium ter beschikking om, afhankelijk van de omstandigheden zoals die op moment van oordelen gewogen worden, te bepalen wat passend is. In eerste aanleg een oordeel geven over een verzoek tot ontbinding, voor het geval in hoger beroep wordt geoordeeld dat het verzoek tot vernietiging van de opzegging ten onrechte is afgewezen en de arbeidsovereenkomst in hoger beroep wordt hersteld, impliceert dat reeds nu zou worden geoordeeld over het doen eindigen van een mogelijk in hoger beroep met terugwerkende kracht nieuw te creëren arbeidsovereenkomst. Dat zou de rechter in hoger beroep te zeer voor de voeten lopen.
- (1) de werknemer heeft nog geen verzoek tot vernietiging van het gegeven ontslag op staande voet ingediend;
- (2) op een door de werknemer ingediend verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet is nog niet beslist (bijvoorbeeld omdat een bewijsopdracht is gegeven);
- (3) op een door de werknemer ingediend verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet en op het voorwaardelijke ontbindingsverzoek wordt op dezelfde dag beschikking wordt gewezen, waarbij het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet wordt afgewezen;
- (4) op een door de werknemer ingediend verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet en op het voorwaardelijke ontbindingsverzoek wordt op dezelfde dag beschikking gewezen, waarbij het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet wordt toegewezen.
- (1) de werknemer heeft nog geen verzoek tot vernietiging van het gegeven ontslag op staande voet ingediend;
- (2) op een door de werknemer ingediend verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet is nog niet beslist (bijvoorbeeld omdat een bewijsopdracht is gegeven);
- (3) als op een door de werknemer ingediend verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet en op het voorwaardelijke ontbindingsverzoek wordt op dezelfde dag beschikking gewezen, waarbij het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet wordt afgewezen;
- (4) als op een door de werknemer ingediend verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet en op het voorwaardelijke ontbindingsverzoek wordt op dezelfde dag beschikking gewezen, waarbij het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet wordt toegewezen.
- (1) de voorwaarde ‘dat de arbeidsovereenkomst in hoger beroep wordt hersteld’? (waarbij de rechtshandeling van de eerdere opzegging met onmiddellijke ingang, het ontslag op staande voet, niet meer ongedaan kan worden gemaakt), en
- (2) de voorwaarde ‘indien en voor zover het verzoek van de werknemer tot vernietiging van de arbeidsovereenkomst wordt afgewezen’?
- (1) de situatie waarbij aan het voorwaardelijk ontbindingsverzoek dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag zijn gelegd als die aan het ontslag op staande voet ten grondslag zijn gelegd, veelal resulterende in een verzoek op basis van de zogenoemde e-grond, en de
- (2) de situatie dat aan het voorwaardelijk verzoek andere feiten en omstandigheden ten grondslag zijn gelegd die niet (direct) in relatie staan tot de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het ontslag op staande voet;
- (3) het ontslag op staande voet is vernietigd wegens een formeel gebrek.
‘Bewijzen vermoeit de waarheid, althans de procedure?’, Arbeidsrecht 2014/59) aangenomen dat in geval van ontbinding onder de Wwz het bewijsrecht, anders dan onder het oude recht, wel van toepassing is en de uitzondering genoemd in het laatste zinsdeel van artikel 284 lid 1 Rv zich niet voordoet. Aan die gedachte ligt ten grondslag dat onder de Wwz hoger beroep en cassatie van ontbindingsbeslissingen mogelijk is gemaakt, waarmee aan de ontbinding het karakter van spoedeisendheid is ontnomen. De vraag dringt zich op of, als juist is dat moet worden aangenomen dat het bewijsrecht op ontbindingsprocedures onder de Wwz van toepassing is, dat ook geldt in gevallen waarin voorwaardelijke ontbinding wordt verzocht. Immers met de voorwaardelijke ontbinding wordt beoogd binnen afzienbare tijd duidelijkheid, over het al dan niet eindigen van de arbeidsovereenkomst, te verkrijgen.