Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
in eerste aanleg: verzoekster,
wonende te [woonplaats],
hierna: [geïntimeerde],
1.1. Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 23 oktober 2015,
- het verweerschrift, tevens incidenteel hoger beroep, met producties,
I. de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 september 2015, althans per zo spoedig mogelijk, voorwaardelijk, voor het geval in rechte onherroepelijk komt vast te staan dat het dienstverband met [geïntimeerde] niet op 20 februari 2015 is beëindigd, te ontbinden;
II. Het verzoek van [geïntimeerde] tot het betalen van de transitievergoeding af te wijzen;
II. [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties.
3.De vaststaande feiten
“Artikel 13 - Werkzaamheden voor derdenHet is werknemer niet toegestaan andere werkzaamheden bij derden, al dan niet in loondienst, te verrichten, tenzij hierover andere afspraken zijn gemaakt, welke ook schriftelijk zijn vastgelegd.”
“8-1-2015 Telefoon, [personeelsfunctionaris] -> [geïntimeerde]
“4.1. Beperkingen van de werknemerWat zijn de beperkingen van de werknemer waardoor deze het eigen of ander werk (gedeeltelijk) niet meer kan verrichten?
8 februari 2015 in Nederland teruggekeerd.
“In opdracht van [appellant] (hierna genoemd: [appellant]), (…) werd een onderzoek uitgevoerd naar aanleiding van een sms-bericht waarin werd gesteld dat meerdere medewerkers van [appellant] elders ‘zwart’ werkzaamheden verrichtten, terwijl zij zich ziek hadden gemeld.(…)De personen die in de melding werd genoemd ten aanzien van het zwart bijverdienen tijdens ziekte bij [appellant], betroffen:(… ) [geïntimeerde];(…)
5.GesprekkenOp basis van de uitkomsten van het informatief onderzoek en de observaties is besloten om een (confronterend) gesprek te voeren met mevrouw [geïntimeerde]. Dit gesprek is integraal gerapporteerd in paragraaf 5.1. Naar aanleiding van het gesprek met mevrouw [geïntimeerde] is tevens een (confronterend) gesprek gevoerd (…). Bij beide gesprekken was een beëdigd tolk voor de [land] taal aanwezig.
“Observatie uitgevoerd op dinsdag 20 januari 2015(…)Gedurende de observatie werden er meerdere controles te voet uitgevoerd. Tijdens geen van deze controles is mevrouw [geïntimeerde] waargenomen.(…)Observatie (III) uitgevoerd op donderdag 22 januari 2015(…)In de hoek van de keuken zat een vrouw op een stoel. (…) Het signalement van de vrouw kwam overeen met het signalement van mevrouw [geïntimeerde]. (…) Mevrouw [geïntimeerde] voerde geen werkzaamheden uit.(…)Observatie (II) uitgevoerd op vrijdag 23 januari 2015(…)11.50 uur (…)Mevrouw [geïntimeerde] werd niet aangetroffen.13.05 uur: (…) Betrokkene werd hierbij niet aangetroffen.(…)Observatie uitgevoerd op zondag 1 februari 2015
“Ik ben inderdaad zwanger en heb mij, volgens mij op 5 december 2014, ziekgemeld. De eerste drie maanden van mijn zwangerschap was ik ontzettend misselijk, de hele dag door. Ik ben nu bijna vijf maanden zwanger. De laatste tijd, sinds twee, drie weken, gaat het beter.Ik heb, voordat ik mijn ziekmelde, wel geprobeerd te werken, maar het ging niet. Ik ben toen naar de huisarts geweest en heb medicijnen gekregen. Ik heb daarna nog een week geprobeerd te werken, maar het ging nog steeds niet. Ik heb mij toen ziek gemeld bij [personeelsfunctionaris] .(…)U vraagt naar de regels voor een zieke medewerker. Wat mag hij dan wel, wat mag hij dan niet. Je mag absoluut niet het land verlaten, maar dat ligt ook aan welke ziekte je lijdt.(…)Ik ben, zoals u vraagt, niet in [land] geweest tijdens ziekte zonder dat vooraf te melden aan [appellant].
- u in ernstige mate in strijd heeft gehandeld met de binnen onze organisatie geldende ziekteverzuimregels;
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling in hoger beroep
daarop(cursivering hof) betrekking hebben. De Memorie van Toelichting (Kamerstukken
“Onderdeel b regelt overgangsrecht voor de situatie dat de arbeidsovereenkomst is opgezegd voor inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. Dit kan een situatie zijn waarbij met toestemming van UWV is opgezegd (dan geldt ook op grond van onderdeel a het overgangsrecht) maar kan ook een situatie zijn waarbij zonder toestemming van UWV is opgezegd, bijvoorbeeld een opzegging wegens een dringende reden. Onderdeel b bevat alle vormen van opzeggingen.”
op de opzegging, zoals omschreven in artikel XII lid 1, aanhef en onder b. van het Overgangsrecht. Een voorwaardelijke ontbindingsprocedure ziet naar haar aard op een andere - zelfstandige - wijze van beëindiging van de arbeidsovereenkomst en staat in zoverre los van de opzegging, zoals in dit geval, wegens een dringende reden. Niet van belang is dat aan het voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst nagenoeg hetzelfde feitencomplex ten grondslag is gelegd als aan het ontslag op staande voet, aangezien een voorwaardelijke ontbindingsprocedure een ander - eigen - beoordelingskader heeft dan gedingen die betrekking hebben op een ontslag op staande voet. Dit betekent dat het onderhavige verzoek moet worden beoordeeld op basis van het met ingang van 1 juli 2015 geldende recht.
- [geïntimeerde] heeft tijdens haar arbeidsongeschiktheid, zonder toestemming van [appellant] en zonder dit aan [appellant] te melden, in het buitenland ([land]) verbleven (volgens het voorwaardelijk verzoek tot ontbinding in eerste aanleg enkele dagen, volgens het hoger beroepschrift voor langere tijd);
- [geïntimeerde] heeft gedurende haar ziekte elders werkzaamheden verricht;
- [geïntimeerde] heeft gedurende haar arbeidsongeschiktheid geweigerd passende werkzaamheden te verrichten en heeft aldus haar re-integratieverplichtingen geschonden;
- [geïntimeerde] heeft, toen zij door [bedrijf] met de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden werd geconfronteerd, met betrekking tot haar verblijf in [land] en door haar verrichte werkzaamheden elders leugenachtige verklaringen afgelegd.
4 februari tot en met 8 februari 2015 bij haar ouders in [land] geweest. Zij is samen met haar partner in de nacht van 4 op 5 februari 2015 naar [land] vertrokken en is op zondagochtend
8 februari 2015 teruggereden naar Nederland. [geïntimeerde] heeft hiermee in strijd gehandeld met de binnen [appellant] geldende regel, die zowel in het Bedrijfsreglement 2012 als in het Bedrijfsreglement 2014 is vastgelegd, dat tijdens een verzuimperiode vakantie alleen met toestemming van de vestigingsmanager mogelijk is. [geïntimeerde] was met deze regel bekend. Zij heeft aangevoerd dat zij in augustus 2013 voor het laatst bij haar familie in [land] was geweest en dat zij haar ouders wilde laten zien dat zij zwanger was. Dit heeft [appellant] op zichzelf niet betwist.
mogelijkheid(cursivering hof) van kantinewerk met [geïntimeerde] heeft doorgesproken. Wat die mogelijkheid precies inhield, blijkt uit deze verklaring niet en heeft [appellant], naar aan leiding van de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] dat [appellant] een dergelijk aanbod heeft gedaan, ook niet nader toegelicht. [geïntimeerde] is voorts pas op 14 januari 2015 voor het eerst op het spreekuur van de bedrijfsarts is geweest, die de onder 3.6 vermelde probleemanalyse heeft opgesteld. De bedrijfsarts heeft onder 6.2 (Advies stappenplan re-integratieactiviteiten) van deze probleemanalyse vermeld dat [appellant] en [geïntimeerde] in onderling overleg moeten bepalen of er geschikt of passend werk voorhanden en dat wanneer dat het geval was [geïntimeerde] in dat werk 4 x 3 uur zou moeten hervatten met een evaluatie na 1 tot 2 weken. In de probleemanalyse wordt niets vermeld omtrent het aanbod dat [appellant] stelt aan [geïntimeerde] te hebben gedaan met betrekking tot door [geïntimeerde] te verrichten kantinewerk. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] naar aanleiding van deze probleemanalyse, op grond van artikel 7:658a lid 3 BW, in overleg met [geïntimeerde] een plan van aanpak heeft opgesteld in verband met eventuele door [geïntimeerde] te verrichten werkzaamheden in de kantine, dan wel op andere wijze met [geïntimeerde] in gesprek is gegaan met betrekking tot haar re-integratie. Tenslotte is van belang dat [geïntimeerde] onbetwist heeft aangevoerd dat niet is voldaan aan de extra eisen voor het slagen van een (voorwaardelijke) ontbinding op grond van artikel 7:669 lid 3 sub e BW wegens schending van re-integratieverplichtingen door de werknemer, neergelegd in artikel 7:671b lid 5 BW onder a (de werknemer moet schriftelijk zijn gemaand tot nakoming van zijn verplichtingen) en onder b (de werkgever moet beschikken over een deskundigenoordeel).
13 februari 2015 onderzoek verricht en observaties uitgevoerd. [geïntimeerde] heeft tijdens haar gesprek op 13 februari 2015 met medewerkers van [bedrijf] verklaard dat zij één keer in de veertien dagen op zondag haar partner gezelschap hield in de [bedrijf 2] omdat zij niet de hele dag thuis alleen wilde blijven en omdat haar partner op die zondag alleen in de [bedrijf 2] werkte. Zij heeft voorts verklaard dat zij bij die gelegenheid wel eens een kebab en drankjes (klaar) maakte, veegde en koelvitrines bijvulde en leeghaalde. [bedrijf] heeft slechts bij één van de door haar uitgevoerde observaties, te weten op zondag 1 februari 2015, geconstateerd dat [geïntimeerde] in de [bedrijf 2] van haar partner “handelingen achter de toonbank/koelvitrine en schoonmaakhandelingen ter hoogte van de frituur uitvoerde”. Op de dvd die bij het hof is gedeponeerd en op de foto’s die in deze procedure zijn overgelegd met betrekking tot deze observatie is slechts te zien dat [geïntimeerde] een schaal met producten uit de koelvitrine haalt. Tijdens andere door [bedrijf] uitgevoerde observaties, te weten op 20, 22 en 23 januari 2015 en op 2, 4, 7 en 8 februari 2015 heeft [bedrijf] gerapporteerd dat [geïntimeerde] niet aanwezig was in de [bedrijf 2] of dat zij, wanneer zij wel aanwezig was, op een stoel zat en geen werkzaamheden uitvoerde. Onder 2.1 van het rapport van [bedrijf] is vermeld dat gaat om werkzaamheden die (onder andere) [geïntimeerde] ongeveer vier à vijf keer in de periode vanaf november/december 2014 in de [bedrijf 2] zou hebben verricht.
.Omwille van de duidelijkheid zal het hof in het dictum opnemen dat het hof verstaat, dat de kantonrechter ten onrechte het verzoek van [appellant] tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] heeft toegewezen. Gelet op het voorgaande behoeft grief III, die is gericht tegen het volgens [geïntimeerde] onjuiste oordeel van de kantonrechter dat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop het opzegverbod tijdens het bevallingsverlof van [geïntimeerde] betrekking heeft, niet meer te worden besproken.