In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 28 juli 2025, in de zaak tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Son en Breugel, wordt de WOZ-waarde van een woning beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 573.000 voor het kalenderjaar 2023, maar de rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze waarde niet te hoog is. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld om verweer te voeren, maar dit is te laat ingediend en wordt buiten beschouwing gelaten. Hierdoor wordt het betoog van de eiser als niet weersproken beschouwd. De rechtbank stelt de waarde van de woning schattenderwijs vast op € 559.000, zoals door de eiser in bezwaar is bepleit. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en kent de eiser een proceskostenvergoeding toe van € 873,75, evenals de vergoeding van het griffierecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak van tijdige indiening van processtukken en de gevolgen van het niet naleven van de goede procesorde.