ECLI:NL:GHARL:2024:1843

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
Wahv 200.329.048/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Veenstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding in verkeersboetezaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verkeersboete opgelegd aan de betrokkene voor het parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats zonder geldige gehandicaptenkaart. De kantonrechter had de oorspronkelijke sanctie van € 310,- gematigd tot € 155,- en een proceskostenvergoeding van € 358,50 toegewezen. De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld, onder andere met het verzoek om een hogere proceskostenvergoeding en verdere matiging van de sanctie.

Het hof heeft de argumenten van de gemachtigde beoordeeld en vastgesteld dat de kantonrechter de proceskostenvergoeding onjuist heeft berekend. Het hof oordeelde dat het indienen van nadere gronden in plaats van een hoorzitting niet als proceshandeling voor vergoeding kan worden aangemerkt, zoals vermeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kantonrechter had de wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding te laag vastgesteld, wat leidde tot een onjuiste hoogte van de vergoeding. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd voor wat betreft de proceskostenvergoeding en heeft de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 968,25.

De uitspraak bevestigt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van proceskostenvergoedingen in bestuursrechtelijke zaken, vooral in het licht van de specifieke omstandigheden van de zaak. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter voor het overige bevestigd, wat betekent dat de gematigde sanctie van € 155,- in stand blijft. Dit arrest benadrukt de rol van de rechter in het waarborgen van een eerlijke procesgang en het correct toepassen van de wetgeving omtrent proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.329.048/01
CJIB-nummer
: 248625173
Uitspraak d.d.
: 13 maart 2024
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Limburg van 26 mei 2023, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [woonplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. C.M.J.E.P. Meerts, kantoorhoudende te Beegden.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, die beslissing vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond verklaard. De sanctie is gematigd tot € 155,- en het verzoek om een proceskostenvergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 358,50.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 310,- voor: “het parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats zonder duidelijk zichtbare geldige gehandicaptenkaart”. Deze gedraging zou zijn verricht op 18 maart 2022 om 10:29 uur op de Dokter Engelsoord in Maasbracht met het voertuig met het kenteken [kenteken] . De kantonrechter heeft wegens de omstandigheden waaronder de gedraging is verricht het bedrag van de sanctie gematigd tot € 155,-.
2.
De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat het bedrag van de sanctie, gelet op de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden, verdergaand gematigd dient te worden. De gemachtigde verzoekt de boete te matigen tot nihil of tot € 30,-, zoals gebruikelijk in situaties als deze.
3.
Het hof ziet geen aanleiding om het bedrag van de sanctie verdergaand te matigen dan de kantonrechter heeft gedaan. Naar het oordeel van het hof wijkt de onderhavige zaak af van de door de gemachtigde bedoelde situaties waarin op basis van het door het openbaar ministerie gevoerde beleid de sanctie voor een gedraging als de onderhavige is gematigd tot € 30,-. In die zaken waren de betrokkenen wel in het bezit van een geldige gehandicaptenparkeerkaart en nam het openbaar ministerie het standpunt in dat het sanctiebedrag moest worden gematigd tot € 30,-. Het een noch het ander is hier het geval. De grond faalt. In zoverre kan de beslissing van de kantonrechter worden bevestigd.
4. Verder voert de gemachtigde aan dat de kantonrechter de proceskostenvergoeding onjuist heeft berekend.
5. De gemachtigde is allereerst van mening dat de kantonrechter ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend voor de hoorzitting.
6.
Het hof stelt vast dat de officier van justitie geen hoorzitting gehouden heeft. In plaats daarvan heeft de officier van justitie de gemachtigde bij brief van 28 september 2022 verzocht om zijn beroep van nadere gronden te voorzien. Daarbij heeft de officier van justitie opgemerkt dat indien de gemachtigde aan dit verzoek gevolg geeft, deze proceshandeling, indien proceskosten worden toegekend, gelijkgesteld wordt aan het houden van een (telefonische) hoorzitting. De gemachtigde heeft aan het verzoek gevolg gegeven en nadere gronden ingediend. De kantonrechter heeft hiervoor geen aparte vergoeding toegekend.
7. In de bijlage van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn de proceshandelingen opgesomd waarvoor een proceskostenvergoeding kan worden toegekend. Het indienen van een geschrift met nadere gronden dat in de plaats komt van een hoorzitting is daarin niet als proceshandeling genoemd. Er bestaat ook geen grond om op de voet van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht hiervoor een vergoeding toe te kennen nu het indienen van nadere gronden in een extra schriftelijke ronde in de kern niet anders is dan het formuleren van de beroepsgronden in een beroepschrift, waarvoor wel een vergoeding kan worden toegekend. De kantonrechter heeft voor de door de gemachtigde bedoelde nadere gronden terecht geen proceskostenvergoeding toegekend. De omstandigheid dat het openbaar ministerie bij brief van 28 september 2022 de gemachtigde heeft bericht dat deze proceshandeling voor de toekenning van een proceskostenvergoeding wordt gelijkgesteld met een (telefonische) hoorzitting doet hieraan niet af. De kantonrechter is niet gebonden aan deze opvatting van het openbaar ministerie die geen steun vindt in het recht. Deze grond faalt.
8. De gemachtigde heeft verder betoogd dat de kantonrechter ten onrechte de wegingsfactor 0,25 heeft toegepast.
9.
De kantonrechter heeft overwogen dat in de door de gemachtigde ingediende beroepschriften slechts wordt gewezen op de door de betrokkene zelf aangevoerde omstandigheden en het beroepschrift bij de kantonrechter zeer algemeen is geformuleerd. Volgens de kantonrechter vergde dit de gemachtigde bij de behandeling van de zaak geen reële extra inspanningen en is om die reden de wegingsfactor zeer licht (0,25) toegepast.
10. Het hof is van oordeel dat de kantonrechter een te lage proceskostenvergoeding heeft toegekend door een onjuiste wegingsfactor toe te passen. Volgens vaste jurisprudentie van het hof moet onder andere indien de hoogte van de sanctie wordt gewijzigd, het gewicht van de zaak als licht worden aangemerkt waarbij, overeenkomstig onderdeel C1 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht een wegingsfactor van 0,5 hoort. Duidelijke redenen die aanleiding geven tot afwijking van dit uitgangspunt zijn in deze zaak niet gebleken (vgl. het arrest van het hof van 12 mei 2022, vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2022:3775). Gelet hierop heeft de kantonrechter de hoogte van de proceskostenvergoeding niet juist vastgesteld. De beslissing van de kantonrechter kan, voor zover daarbij is beslist op het verzoek om een proceskostenvergoeding, daarom niet in stand blijven.
11. Het hof zal een proceskostenvergoeding toekennen voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Aan het indienen van het administratief beroepschrift, het beroepschrift bij de kantonrechter en het hoger beroepschrift dienen in totaal drie punten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt voor het administratief beroep € 624,- en voor het (hoger) beroep € 875,-. Gelet op de aard van de zaak wordt in administratief beroep en in beroep bij de kantonrechter de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. In hoger beroep, waar de betrokkene alleen op het punt van de proceskostenvergoeding in het gelijk wordt gesteld, wordt de wegingsfactor 0,25 (gewicht van de zaak = zeer licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 968,25.

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter, voor zover daarbij is beslist op het verzoek om een proceskostenvergoeding;
bevestigt de beslissing van de kantonrechter voor het overige;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 968,25.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Veenstra als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.