Op 21 januari 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over de waardering van een woning onder de Wet WOZ. Eiser, eigenaar van een vrijstaande woning, had beroep ingesteld tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar, die de waarde op € 591.000 had vastgesteld. Eiser betoogde dat hij ten onrechte niet was gehoord tijdens de bezwaarprocedure, wat de rechtbank bevestigde. De rechtbank oordeelde dat de hoorplicht was geschonden en verklaarde het beroep gegrond. De uitspraak op bezwaar werd vernietigd, maar de rechtsgevolgen werden in stand gelaten omdat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de toestand van de woning en de door eiser ervaren hinder niet relevant was voor de waardering. Eiser had geen onderbouwing voor zijn bepleite nihilwaarde en de rechtbank vond dat de heffingsambtenaar zijn waardering voldoende had onderbouwd met een taxatierapport. De rechtbank besloot dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan eiser moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen kregen de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.