In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een appellant die een WIA-uitkering aanvroeg, maar wiens aanvraag was afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van een gebrekkige motivering. De Raad had eerder, op 6 februari 2015, een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat er een gebrek in de motivering van het Uwv was. Ter uitvoering van deze tussenuitspraak heeft het Uwv aanvullende rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige ingediend. De Raad oordeelde dat de nieuwe motivering afdoende was en dat het Uwv niet langer het gebrek kon passeren met een ongegrondverklaring van het beroep. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Dit betekent dat de appellant geen recht op een WIA-uitkering heeft gekregen, omdat het Uwv terecht had vastgesteld dat hij per 21 februari 2012 niet voldeed aan de voorwaarden voor een uitkering. De Raad heeft ook de proceskosten van de appellant in zowel beroep als hoger beroep toegewezen aan het Uwv.